maar met een kleine variant. Zij zeggen in de Memorie van antwoord: »Wij achten den bloei der markt in het algemeen en van de beestenmarkt in het bijzonder eene zaak van zóó uitnemend gewicht voor deze gemeente dat eene uitgaaf van 20000 daardoor inderdaad wordt gerechtvaardigd." En ik zeg: Ik acht den bloei der markt van zóó uitnemend gewicht voor deze gemeente, dat, al gaf men mij ƒ20000 toe om haar te verplaatsen, ik er niet toe zou medewerken. De Voorzitter. De behoefte aan uitbreiding bestaat. Nu ik echter hoor dat de heer Scheltema een ander plan heeft, en nu ik bemerkt heb dat sommige cijfers onjuist zijn opgegeven, iets dat wij betreuren, omdat zij tot toelichting strekkennu geloof ik dat het beter is de discussie niet langer te rekkende zaak in beraad te houden en tegelijk van het voorstel van den heer Scheltema kennis te nemen. Ik stel dus voor den post van deze begrooting in te trekkenten einde die aangelegenheid later ter tafel te brengen. De heer Cock. Ik dank u voor de gedane mededeeling dat voorloopig het plan van uitbreiding of verplaatsing naar de Langegracht door het Dagelijksch Bestuur wordt ingetrokkenook in verband met het plan van den heer Scheltema. Dat gij later op de zaak wenscht terug te komeu, voldoet geheel aan mijn denkbeeldwant ik ben ook voor uitbreiding maar niet voor splitsing of verplaatsing. De Voorzitter. Mag ik den heer Scheltema verzoeken zijn plan nader uit te werken en mij daarvan in kennis te stellen? De heer Scheltema. Ik wil nog zoo gaaf niet aapnemen dat er thans reeds behoefte aan uitbreiding bestaat, en of, zoo dit werkelijk het geval is, niet zooals ik in de discussie gehoord heb gelegenheid zou bestaan om door eene andere inrichting van de markt, meer vee te kunnen plaatsen. De Voorzitter. Met dat denkbeeld om vee langs de huizen te plaatsen kan ik mij niet vereenigen. Dat terrein is geen markt, maar publieke straat. Gelijk ik bereids gezegd heb ik wil eene andere wijze van uitbrei ding als door Burgemeester en Wethouders is voorgesteld nog gaarne in overweging nemen. De heer Van Heukelom. Dat zou toch geen groot bezwaar kunnen zijn. Ik wijs er b. v. op dat men te Gorinchem, bij buitengewone drukte van aanvoer, niet opziet'tegen buitengewone hulpmiddelen, zoodat men de beesten op de stoepen kan zien staan en de gansche stad als 't ware er vol van is. De Voorzitter. Ik stel nu voor no. 94 ad 20000 uit het hoofdstuk te doen vervallen. Het geheele hoofdstuk bedraagt nu ƒ61049, dat ik in omvraag breng. Het wordt aangenomen met algemeene stemmen. Hoofdstuk III. Kosten voor eigendommen welke de gemeente naar HET BURGERLIJK RECHT BEZIT MET DE DESWEGE VERSCHULDIGDE LASTEN. No. 95. Onderhoud van buizen, torens, poorten en dergelijke 4100. De Voorzitter. Nu moet uitgemaakt worden of de Morschpoort zal blijven bestaan. De heer Du Eieu. Ik zal gaarne mijne stem geven aan de reparatie kosten. Ik geloof dat de poort nog wel wat kan staan. Ik ben tegen de afbraak. De heer Dercksen. Ik ben tegen de afbraak, omdat ik ben voor de voortdurende instandhouding van die enkele gebouwendie nog eene histori sche of architectonische waarde hebben. En aaDgezien er reeds zóóveel is gesloopt, op welks behoud in meer dan een opzicht prijs werd gesteld, zoo is mijne conclusie niet: daarom moet het weinige wat er nog is ook vallen, maar integendeel: het moet juist blijven bestaan, opdat er ten minste iets overblijve. De heer Hartevelt. Ik kan begrijpen dat men ijvert voor het behoud van eene poort die eenige geschiedkundige of architectonische waarde heeft. Maar dit schijnt met deze poort volstrekt het geval niet te zijn. De Com missie van Financien heeft er op gewezen, dat men ƒ750 aan reparatie uit spaart en ƒ1200 aan afbraak kan verkrijgen. In het belang van het uit zicht behoeft de poort ook niet te worden behoudenwant de garnizoens infirmerie die even buiten de poort is opgerichtzalals de poort is afge broken een niet minder aangenaam punt opleveren. Ook zoude ik het sloopen van die poort wenschelijk achtenuit het oogpunt van reinheid en zindelijkheid; velen zullen het met mij eens zijn, dat het er in de onmid dellijke omgeving alles behalve smakelijk uitziet, vooral des morgens vroeg het is onnoodig hieromtrent in détails te treden. De heer Dercksen. Ik kan mij nauwelijks voorstellen dat het hier te doen zou zijn om wat de vorige spreker noemde een vuilen boelwel om de poort op te ruimen. Ik zou kunnen vragen of het uitzicht op de pri vaten van de kazerne dan zóó fraai is? Ik wensch het behoud der poort niet als specimenwant er is nog eene andere poort. Maar ik wensch het behoud omdat deze poort zich onderscheidt door zekere bouworde, waar door zij eenigszins nabij komt aan de Witte-, Koe- en Hoogewoerdspoorten, reeds onder oDzen moker gevallen. Ik wil haar ook daarom niet afbreken omdat ik meen dat eene stad als de onze, omgeven met grachten, niet bui ten poorten kan. Zij behooren er als het ware bij. En aan wien ligt eigenlijk de schuld van dien vuilen boel waarop gewezen is? Zal het, als de poort afgebroken wordter minder om worden Aan de bezuiniging hecht ik niet zooveel, want als de poort afgebroken wordt, zullen er weer andere uitgaven komenwellicht dat er dan wederom wat aangeplempt zal moeten worden. In alle geval geef ik liever de 750 voor reparatie, dan voedsel te geven aan wellicht ver uitgestrekte plannen. De heer Van der Lith. Ik lees in de Memorie van antwoord opart. 85 dat het behoud van de Morschpoort aan Burgemeester en Wethouders «■voor alsnog" wenschelijk voorkomt. Als ik nu mijne stem uitbreng, ben ik in het onzekere over hetgeen later gebeuren zal. En du vrees ik dat, daar eenige leden ook voor het tijdelijk behoud zijn, wij geen zuivere stemming zullen hebben, en meen dat het nu tijd is om te beslissen of de poort zal worden opgeruimd of voor goed bestaan blijven. De Voorzitter. Het is ons bepaald doel om haar als monument te bewaren. De heer Van der Lith. Gij wilt de poort als monument bewaren. Maar daarover wilde ik juistin verband tot het woord «vooralsnog", eene be paalde beslissing van den Baad uitlokken. De heer Van Iterson. Ik wil ook eene poging wagen om de poort voor slooping te redden. Het moge geen kunststuk zijn als de Keulsche Dom of de.St. Pieter te Home, maar het is een fraai gebouw en voor de historie onzer bouwkunde niet geheel zonder belang. Het eigenaardige der constructie is daarin gelegen dat de poort bijna geheel gemaakt is uit dat materiaal, hetwelk wij in onze omgeving voorhanden hebben, namelijk uit baksteen. Zij heeft als zoodanig ook actueel belang, omdat zij onzen bouw meesters kan leeren hoe met eenvoudige materialen iets sierlijks te verkrij gen is. Het geld en de tijd aan hare restauratie besteed, zullen reeds daardoor alleen voordeel afwerpen dat onze bouwmeestersterwijl zij met de restauratie bezig zijn, het schoone in dat eenvoudige gebouw zullen opmerken en ons voortaan bewaren voor wangedrochten, zooals de Stads- zaal op de Breêstraat. De heer Juta. Ik heb de quaestie gemoveerd in de sectiën en had drie gronden voor de slooping: 1°. het financieel belang, geschat op 750, uit gaven van reparatie, en 1200 verkoopwaarde; 2°. dat de zindelijkheid in die buurt, vooral in de onmiddellijke nabijheid der poort, veel beter zal wor den dan men die nu kan verkrijgen, zelfs bij het beste toezicht; 3°. uit het oogpunt van fraaiheid, daar men er veel schooner uitzicht zal krijgen dan thans het geval is, vooral na het schoone gebouw dat voor eene infirmerie is opgericht. Wat het vermoeden van den heer Dercksen betreftdat de wegruiming zou aanleiding geven tot meerdere uitgaven voor niet genoemde plannenik geloof dat dit niets meer is dan een vermoeden. De heer Van Heukelom. Ik heb ook eene bede op de lippen voor het leven der poort. Er is gewezen op het verkrijgen van een beter uitzicht door de afbraak maar ik vrees dat men tevens een vrij wat slechter in zicht zal krijgen op al die kroegen en onaanzienlijke huisjes. Om dat te bedekken mag men gerust wel het poortje laten staan. De heer Dercksen. Ik moet den heer Juta doen opmerken, dat daar waar ik gesproken heb over de mogelijkheid van zwaardere kosten voor het vervolg, bij opruiming der poort, dat iets meer dan een vermoeden was. Ik wijs op het afbreken der Wittepoort en de voorstellen in verband tot het afbreken der Hoogewoerdspoort. Zou het nu niet mogelijk zijn dat ook hier plannen bestonden die tot groote uitgaven konden leiden? Ove rigens is er geen quaestie van 2000, maar van 750 besparing. De heer Juta. Bij die ƒ750 moeten gevoegd worden de ƒ1200 van de opbrengst der poort. De heer Dercksen. Ik acht het eene zonderlinge wijze van boekhouding bij afschrijving van kapitaal te spreken van winst. De Voorzitter. Inderdaad kan met een gering bedrag de poort her steld en later onderhouden wordenzoodat zij daardoor als monument zal kunnen behouden blijven. De heer Van Iterson. Nog een enkel woord. De beide heeren die voor de amotie gestemd zijn vinden de nieuwe infirmerie zoo heel mooi en de poort zoo leelijk. Ik geef hun den raad de twee gebouwen nog eens te gaan zien, dan zullen zij kunnen opmerken dat de infirmeriegrootendeels in den trant der poort gebouwd isdat de laatsteals het waretot model voor de eerste gediend heeft. En wat betreft het uitzicht uit de stadmoet ik opmerken dat de infirmerie, na afbraak der poort, slechts gedeeltelijk en dan nog wel in schuinsche richting gezien wordt. De heer Hartevelt. Ik heb de poort niet leelijk genoemd. Ik wil die, als men het gaarne heeft, zelfs mooi noemen; maar ik heb beweerd dat de nieuw gebouwde infirmerie een fraai gebouw iswaardoor het uitzicht eer zal winnen dan verliezen. De Voorzitter. Ik breng alsnu in omvraag het- voorstel van Burge meester en Wethouders tot behoud der poort. Er verklaren zich 11 voor en 11 tegen, zoodat de stemmen staken en in eene volgende zitting herstemming zal moeten plaats hebbeu. Voor stemden: de heeren Van Iterson, DeFremery, Dercksen, Bijleveld, Le Poole, Cock, Van der Lith, Van Heukelom, Du Kieu, Verster en de Voorzitter. Tegen stemden: de heeren DriessenKrantz, Van Hettinga Tromp, Van Wensen, Scheltema, EigemanSeelig, Suringar, Juta, Hartevelt en Librecht Lezwijn. No. 96. Dag- en weekgelden der werklieden en bedienden in dienst der gemeentemitsgaders verdere kosten der fabricage 14000. De Voorzitter. Do Commissie van Financien stelt voor hierop ƒ500 meer te brengenvoor de kosten van teekenwerk. De heer Hartevf.lt. Nu niet meer. Na den loop der debatten over no. 57 zoude ik genegen zijn ons voorstel in te trekken. De heef Du Kieu. Dat intrekken der verhooging door de Commissie van Financiën spijt mij, Ik heb mij straks verklaard tegen een vasten post maar ik zou hier geen bezwaar zien om eene som voor teekenwerkdat toch gedaan moet worden uit te trekkenevenals men voor schrijfloonen uittrekt, zonder een bepaald persoon aan te stellen. De Voorzitter. Dan zal ik voorstellen hier ƒ500 voor teekenwerk uit te trekken. De heer Hartevelt. Mag ik even den loop der zaak herinneren? Toen bij no. 57 gewezen is op het bezwaar van eenen vasten post te creeërenhebt gij gezegd, dat, als er geen vaste ambtenaar kon aangesteld wordenmen dan niets aan den post had. De Commissie van Financien was echter geneigd de som van art. 95 te verhoogen met ƒ500, maar na uwe uitgedrukte meening achtte zij de verhooging niet wenschelijk. De Voorzitter. Ik kan dat niet gezegd hebben want dan zou ik toch een opzichter moeten hebben. De heer Van Heukelom. Als ik wel begrepen heb is nu de bedoéling om art, 96 ad ƒ14000 te brengen op 14500? De Voorzitter. Ja; den post van ƒ14000 stel ik voor met ƒ500 te verhoogen voor kosten van- teekenwerk.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1875 | | pagina 8