baan uit naar den omtrek evenzeer gevaar kan ontstaan. Intusscben wil
men van rijkswege aan de baan. niets veranderen.
De heer Scheltema. Als deze mededeeling in het verslag of in de
memorie van toelichting had gestaandan zou ik er evenzeer tegen zijn
opgekomen. Maar er staat: »geen gebruik van de schietbaan gemaakt
wordende, wordt daaraan niets ten koste gelegd". Daaruit moet worden
afgeleiddat het niet noodig is kosten te maken voor ietsdat toch niet
gebruikt wordt. Ik ben het geheel met u eens dat men niet te veel ge
loof moet hechten aan al die verhalen, waarvan men de herkomst meestal
niet goed kan nasporen. Bij de oefeningen van de schutterij heeft het
geval, dat een kogel buiten de baan is geschoten, zich zelfs niet voorgedaan,
en ik durf er voor instaan dat als de baan in orde is gebrachter niet
meer vrees voor gevaar bestaat, dan bij elke andere baan, mits er onder
streng toezicht worde geschoten. Ik zou ook niet het gevaar willen laten
bestaan, dat er iemand dood geschoten wordt. Maar dat gevaar wordt zeer
overdreven voorgesteld. Ik heb ook meermalen gehoord van kogels, die
buiten de baan terecht zouden zijn gekomen. Ik heb zelfs in een officieel
rapport gelezen dat men den loop van zulk een kogel had nagegaan. Maar
van een ongeluk heb ik nimmer gehoord.
De Voorzitter. Ik weet alleen dat is medegedeeld, dat een kogel door
een ruit in eene bedstede is terecht gekomen, en de ruit het kenmerk
droeg van doorboord te zijn.
De heer Scheltema. Heeft men niet kunnen nagaanop welk uur dat
heeft plaats gehad? Het is jammer, dat daardoor niet geconstateerd is ge
worden, wie op dat tijdstip in de baan hebben geschoten. Intusschen blijf
ik er bijde baan kan goed in orde gebracht en bruikbaar gemaakt worden.
De Voorzitter. Als gij meent dat de baan in orde kan worden ge
bracht zal ik dit gaarne in overweging nemen en het besluitwaarbij ik
het gébruik van de schietbaan heb verbodenopheffen.
De heer Scheltema. Ik heb een plan en teekening en de kosten zou
den op 300 a 400 komen. Hebt gij echter het plan een voorstel te doen,
dan zal ik dat gaarne afwachten. Ik geef u intusschen nogmaals de ver
zekering, dat de schietbaan zeer noodig is, zoowel voor het garnizoen als
voor de schutterij.
De heer Hartevelt. Ik meen duidelijk verstaan te hebben, dat het ge
bruik van de baan door den Minister van Oorlog verboden is om de richting;
is dit zoodan noem ik het een dwaasheid daaraan geld ten koste te leg
gen; wij hebben zoo even gehoord, dat iedere andere richting, op of van
dit terrein onveilig zal genoemd worden. Kan de Minister van Oorlog ook
het gebruik van de schietbaan aan de schutterij verbieden P
De Voorzitter. De post staat nu voor memorie. Bij eventueele in-orde-
brenging zou de daarvoor benoodigde som uit de onvoorziene uitgaven kan
nen gevonden worden.
Nos. 92 en 93 worden goedgekeurd als volgt: Aanvoer vau duinwater
ƒ9000Eeinigen van riolen, stelsel Liernur ƒ1760.
No, 94, Dempen vaö grachten 20000.
De heer Du Rieu. Ik kan mij met het voorstel tot uitbreiding der
Beestenmarkt vooralsnog niet vereenigen. In het algemeen ben ik geen
voorstander van het dempen van grachten, en ik acht den tijd nog niet
gekomen om tot uitbreiding over te gaan. Uit eene aanteekening óp het
plan van de demping en uit het verslag van Burgemeester en Wethouders
blijkt, dat thans op de markt p.m. 1000 runderen aan de lijn kunnen ge
plaatst worden. Uit de officieele opgaven in de Leidsche Courant heb ik
een staat opgemaakt van de aangevoerde runderen op de 43 marktdagen
van dit jaar, en daaruit blijkt dat er van die 43 marktdagen 16 geweest
zijn dat er 60 tot 200 runderen waren aangebracht; daaruit vloeit zeker
geen behoefte aan uitbreiding der markt voort, maar ook niet op de andere
dagen, want op 14 marktdagen was het aantal 200400,
6 nul 400600,
4 a n 600800,
2 u «nu 800 —1000,
zoodat er nog 1 marktdag overblijft dat er werkelijk 1363 runderen aan
de markt zijn geweest. Er heeft zich dus slechts één enkele dag voorge
daan dat uitbreiding der markt noodig zou zijn geweest. Mij is bovendien
van deskundige zijde verzekerd dat dit groote getal op dien éénen dag was
veroorzaakt door de bijzondere omstandigheid gelegen in het koude en schrale
weder, dat wij gehad hebben voor 30 April, en dat op dien dag werkelijk 1350
runderen ter markt zijn gebracht. Ik meen, dat bovenstaande cijfers, in
verband met die eene bijzondere omstandigheidnog geen recht geven tot
zulke groote uitgavenvoor eene behoefte die zich tot dusver een enkele reis
heeft voorgedaan. Ik veroorloof mij wijders opmerkzaam te maken op eene
onjuistheid in de stukkenzoowel wat de teekeningen van het plan betreft
als het antwoord van Burgemeester en Wethouders op het algemeen verslag
vén de sectiën en hetgeen daarin gezegd wordtvoornamelijk met het doel
om het plan aan te bevelen. Er wordt in de Memorie van antwoord gezegd
dat de aanvoer op 31 Mei bedroeg 1353 runderen en 14900 lammeren; dit
is onjuist, de grootste aanvoer van runderen en lammeren had niet op den
zelfden dag plaats. Op de groote lammerenmarkt, op 28 Mei, toen er 14903
lammeren waren, was het getal runderen niet 1353, maar 306 stuks, en de
grootste aanvoer runderen had plaats op 30 April.
De heer Dercksen. Ook ik ben niet van het nut van de demping dér
Korte Langegracht tot aan de Binnenvestgracht overtuigd. Ik heb dit reeds
in mijne sectie te kennen gegeven. Ook ben ik het niet eens met hen, die
beweren, dat de bestaande veemarkt in den regel niet voldoende zou zijn
voorde behoefte, en zoo dit het geval mocht wezen, is het mij niet duidelijk
waarom men niet het terrein zou kunnen bezigen waarlangs men de gracht
nu dempen wil. Deskundigen hebben mij verzekerd, dat b. v. te Alkmaar,
waar dubbel zooveel runderen ter markt komen als hier, dat daar ook niet
overal groote pleinen of uitgestrekte terreinen zijn, maar veeleer grachten
en grachtjes, die bij groote drukte gebezigd worden. Mogelijk kon meu
bij gebleken behoefte de Turfmarkt in gebruik nemen en ook den Ouden
Singel. Nog andere gedeelten der stad zon men kunnen bezigen als de
plaats elders reeds ingenomen is, b. v. den Apotbekersdijk. Men ziet het,
bij wijze van hulpmiddel voor enkele drukke marktdagen, behoeft zulk een
uitgebreid dempiugsplan niet voorgesteld te worden. Zijn er daarmede echter
andere voornemens of bedoelingen, dan had men die meer op den voorgrond
moeten stellen,
De heer Scheltema. Burgemeester en Wethouders stellen bij deze zaak
op den voorgrond het belang van de markt en voegen er bij, dat de dem
ping van de Korte Langegracht ook gunstig zou zijn voor den gezondheids
toestand. Ik zal dit laatste punt nu laten rusten en mij thans bepalen bij
het eerste. En dan geloof ik, dat eene uitbreiding, zooals Burgemeester en
Wethouders voorstellen, door demping van de Korte Langegracht, wel zeer
kostbaar en toch niet in het belang der markt zal zijn. Men zal de markt
splitsenen dit is naar het oordeel van de voornaamste veehandelaarswier
advies door mij is ingewonnenzeer ondoelmatig. Vooral de runderen
moeten niet gescheiden staan en dit juist ligt in het voorstel van Burge
meester en Wethouders. Ik geloof dat men in deze wel op het oordeel
van die belanghebbenden mag afgaan. Het belang der markt eischt bovenal
koopers en verkoopers te trekken en het hun gemakkelijk te maken. Mij is
het nog zoo overtuigend niet gebleken, dat de markt te klein iswel op enkele
marktdagen, maar niet in den regel, en vooral niet dat de behoefte aan uit
breiding zoo groot is om eene uitgaaf van ƒ20000 te reehtvaardigen.
Mocht echter besloten worden tot uitbreiding over te gaandan stel ik
mij voor een daartoe strekkend voorstel te doendat doelmatiger en veel
minder kostbaar is. Ik heb het reeds in grove trekken aan den Burge
meester medegedeeld. Het zou daarin bestaan om een gedeelte van het
water van de Beestenmarkt aan te plempen en de markt anders in te rich
ten. Daardoor zal de Beestenmarkt zelve vergroot worden en zal veel
terrein, dat nu niet gebruikt wordt, door verbreeding bruikbaar worden
zoodat door betrekkelijk weinig aanplempen de eigenlijke rundermarkt,
namelijk het terrein waar thans de runderen staan, ongeveer verdubbeld zal
worden. Ik zou echter vooraf uitgemaakt willen hebben of db markt wer
kelijk te klein, is en vergrooting behoeft.
De heer Cock. De beide vorige sprekers hebben vrij wel mijne meéning
uitgedrukt. Ik wensch echter nog iets in het midden te brengenin ver
band met eenige gegevens door den heer Du Rieu geleverd. Ik bedoel de
cijfers in de Memorie van antwoord, medegedeeld op bladz. 13, regel 17
v. b,die volkomen onjuist zijn. Ik lees aldaar het volgende: #ter-
wijl de aanvoer op 31 Mei j. 1. bedroeg 1353 runderen en 14900 lam
meren." Er komen in die weinige woorden drie minstens twee be
paalde fouten voorenlet weldie cijfers worden aangevoerd als argument
tot ondersteuning van het voorstel. De minste onjuistheid is nog deze,
dat er gesproken wordt van eene veemarkt, die op 31 Mei jongstleden
zoude gehouden zijn. Dit is natuurlijk het geval niet geweest, om de
eenvoudige, reden, dat 31 Mei dit jaar op een Maandag inviel, terwijl
ieder weetdat de veemarkt op Vrijdag gehouden wordt. Ik wil dus eens
aannemen dat men de, aan dien datum meest nabijkomende, veemarkt
heeft bedoeld, namelijk die van 28 Mei jongstleden. Ik kom daar te
eerder toedewijl werkelijk op dien dag aan de markt is gebracht het
hoogst aanzienlijk aantal van 14900 lammeren, waarvan dé Memorie van
antwoord spreekt. Is dit het geval, dan is de opgave echter in een ander
opzicht weer geheel onjuist, want dien dag is wel bet bedoelde getal lam
meren aangevoerd, doch volstrekt niet het genoemde getal van 1354 run
deren. Volgens de officieele opgave zijn er dien dag slechts 306 runderen
aan de markt geweest. Maar hoe komt men dan aan die 1353 runderen P Zie
hier wellicht de oplossing: dat bij uitzondering groot aantal runderen is op
de veemarkt van 30 Aprildus vier weken vroeger, aangevoerd. Men zou
dus in de verleiding kunnen komen van te meenen, dat de dag, in de
Memorie van antwoord bedoeldwas die van 30 April, Maar ook in dat
geval is er eene nieuwe onjuistheid begaan, want op 30 April zijn er lange
na geen 14900 lammeren aangevoerd; het getal was dien dag zoo gering,
dat het niet eens afzonderlijk is opgegeven; men heeft dien dag de lamme
ren samengevoegd met de schapentot een gezamentlijk getal van 1082.
Zie daar do foutieve cijfers, die ik bedoelde en die zooals ik zeideals
adstructie en argument voor het voorstel worden bijgebracht. Inderdaad,
indien men zoo te werk gaat, namelijk aan één marktdag het grootste
aantal lammeren en aan een geheel anderen het grootste aantal runderen
ontleent en eindigt met die beide cijfers als aan een en denzelfden dag
ontleend voor te stellenis het geea kunst de verbazendste resulta
ten te verkrijgen. Doch ik ga tot de zaak zelve, de uitbreiding der
beestenmarkt over. Men meene niet dat ik daartegen ben. Integendeel,
maar het blijke, op grond van goede gegevens, dat uitbreiding, of reeds
nu of binnen korten tijd noodig zal zijn. Leiden moet voor zijne mooie
beestenmarkt niet opzien tegen kosten voor verbetering. Wij hebben hier
na Rotterdam de grootste veemarkt van Zuidhollanden als uitbreiding
noodig is, dan ben ik gaarne bereid daarvoor gelden toe te staan. Maar
in geen geval wil ik eene uitbreiding, of beter gezegd verplaatsing, zoo als
die ons wordt voorgesteld, waaruit gevaar zou kunnen ontstaan voor bena
deeling of verloop der markt. Dat zou allerongelukkigst zijn met het oog
op de welvaart en het vertier, door die markt in onze gemeente verspreid.
Zooals het plan daar ligt, komt het neêr op eene geheele verplaatsing der
beestenmarkt. Men zal aanvangen met haar te splitsen en eindigen met
haar geheel te verplaatsen. Tegen beiden heb ik overwegend bezwaar. Ik
spreek nog niet eens van de onbillijkheid, die gepleegd zou worden jegens
de vele neringdoenden die op de bestaande markt wonen. Ik grond mijn
bezwaar voornamelijk op het feit, dat niets zoo capricieus is als eene markt.
De minste verandering kan haar doen verloopen. Ook ik beb verscheiden
veehouders gesproken en zij hebben mij allen als uit een mond gezegd:
verander niets, gij hebt eene schoone marktplaats, wij zijn er allen best
mede tevreden; dat er één of tweemalen geen genoegzame plaats was, was
het gevolg van eene bijzondere omstandigheid. Zij meenden ook dat als
men wilde, men nog veel vee zou kunnen plaatsen, b. v. langs de boomen
op dat gedeelte der Beestenmarkt, waar nu de groote passage is, ik bedoel
het verlengde van de Steenstraat. Hoe dit zijik protesteer zoowel tegen
de verplaatsing als tegen de splitsing der markt in tweëenwant daarvan
zoude, volgens het gevoelen van bevoegde deskundigen, het gevolg kunnen
zijn het verloopen der markt. Tegen uitbreiding daarentegen op het be
staande terrein heb ik, zoo die noodig is, hoegeuaamd geen bezwaar. Ik
maak dan ook tot de mijne de woorden van Burgemeester en Wethouders