warendie er prijs op steldendat alle stukken in de gedrukte handelingen van den Baad wierden opgenomen. Daardoor alleen zou men een goed en semble en te gelijk eene volledige publiciteit verkrijgen, die nu niet bestaat. Burgemeester en Wethouders hebben op dat geuit verlangen geantwoorddat zoodanige bedoeling van algeheele publiciteit nimmer aan het raadsbesluit van 8 Juni 1871 is toegekend. Dit laatste geef ik volkomen toe, in dien zin namelijk, dat door het Dagelijkscb Bestuur tot nu toe, geheel te on rechte, die beperkte uitlegging en uitvoering aan dat raadsbesluit is gegeven. Ik heb bedoeld besluit nog eens opzettelijk ingezien en er staat duidelijk in, dat alles wat hier behandeld wordt, zoowel voorstel als bijlagen, in het bij blad der Leidsche Courant moet worden gedrukt. Er worden slechts twee uitzonderingen toegelaten, namelijk waar het betreft bijlagen, die dienen bij de aanbevelingen ter benoeming van ambtenaren, onderwijzers enz., en waar het betreft stukkendie de Voorzitter niet oorbaar acht te publiceeren. Juist de omstandigheiddat er tot nu toe eene verkeerde uitlegging aan het raadsbesluit werd gegevengaf aanleiding dat die aanmerking in de sectiën werd gemaakt. Daarbij komtdat die andere stukkenal is het dan in een anderen vorm, toch worden gedruktdaarvoor moet toch ook worden be taald. Op de door mij verlangde wijze zou er, in plaats van halve, in mijne oogen verderfelijke, publiciteit, volkomen publiciteit verkregen worden, iets waarop en burgerij en kiezersdie ons benoemenvolkomen recht hebben. Nu weet ik weldat de stukkendie niet in de courant komenmaar in het bekende groote formaat worden gedrukt, tegen betaling hier op het stadhuis verkrijgbaar zijn; doch ieder weet ook hoe weinig gebruik daarvan wordt gemaakt, en geen wonder, want niemand heeft veel zin om boven en behalve zijn abonnement op de Leidsche Courant nog geld voor die vrij dure stukken uit te geven. Ik wensch alles in het bijblad te zien geplaatst; dan kunnen de abonnés op de Leidsche Courant er kennis van nemen, zonder er nog afzonderlijk voor te betalen. Tevens zal zoo doende aan de leden van den Baad worden verschaft een volledig overzicht niet alleen van het ver handelde in den Baadmaar ook van alle rapporten adviezen en andere motievenwaarop de voorstellen en besluiten gegrond zijn. Hoogstwaar schijnlijk zouden wij dat alles voor minder geld verkrijgen dan tot nu toe, en het zou te gelijk strekken tot gemak van de leden. De Voorzitter. Wij willen gaarne de zaak in overweging nemenmaar dan zal toch de post moeten worden verhoogd. De heer Cock. Die verhooging zou alleen aanleiding kunnen geven tot af- en overschrijving, niet tot verhooging der begrooting. De heer Scheltema. Die uitbreiding lag wel degelijk in de bedoeling van het raadsbesluit, al is die daaraan door Burgemeester en Wethouders niet toegekend en al meenen Burgemeester en Wethouders, blijkens hunne memorie van antwoorddat het voldoende is als sommige stukken aan de heide dagbladen worden toegezondenten einde daarvan desverkiezende ge bruik te maken. Juist hierin en in het al of niet opnemen van alle stuk ken in het verslag lag het verschil tusschen het voorstel destijds door Prof. Buys gedaan en het mijne. Ik herinner mij nog zeer goed dat toen, bij de discussie, de heer Buys eene vergelijking maakte en de dagbladpers vergeleek bij de brievenpost. Hij wilde den brief per post verzenden. Ik wilde daarentegen den brief zelf direct bezorgen. Volgens het voorstel van Prof. Buys zouden de stukkendie voor den raad gedrukt worden, aan de beide dagbladen worden toegezondenvolgens het mijne zouden ze in het verslag worden opgenomen. Dit is aangenomen bij raadsbesluit van 8 Juni 1871, dat dan ook uitdrukkelijk bepaalt dat »in het verslag der Handelingen worden opgenomen alle stukken en bijlagen ter behandeling in den Baad bestemd, uitgezonderd de voordrachten tot benoeming van personen en de stukken die niet voor publiciteit vatbaar zijn." Wat overigens het verschil in de uitvoering betreft, of namelijk een stuk afzonderlijk gedrukt dan wel in het verslag wordt opgenomendat is slechts eene quaestie van papier en formaat; want alles moet toch wor den gezet. De Voorzitter. Als de zaak bij Burgemeester en Wethouders ter sprake wordt gebracht, zullen wij natuurlijk de discussiën, die over deze aan gelegenheid gevoerd zijn raadplegen. Het no. wordt goedgekeurd. Nos. 78—81 worden aldus goedgekeurd: Kosten van zegels van registers rekeningen enz. ƒ350; Vergoeding van schrijfloonenknechtsloonen en andere kleine uitgaven aan de heeren der gebuurten 1000; Onderhoud en aan koop van voorwerpen van waarde of belangrijk voor de oudheidkunde en de geschiedenis der kunst f 700; Bezoldiging van den concierge in het museum van schilderijen en oudheden in de Lakenhal ƒ800. No. 81a. Bezoldiging van den-gemeente-veearts 400. Wordt goedgekeurd. Het hoofdstuk in zijn geheel, ten bedrage van ƒ45350, wordt met alge- meene stemmen aangenomen. Hoofdstuk II. Kosten voor werken en inrichtingen tot openbaren DIENST BESTEMD. No. 82. Onderhoud van straten en pleinen f 11792. De heer Van Iterson. Ik geef in bedenking om hetgeen onder n°. 4 van dit artikel voorkomt voor het besproeien der stratenten bedrage van 480, te doen wegvallen. Vooral in den zomer als het grachtwater op zijn slechtst is, acht ik het besproeien der straten daarmede bedenkelijk voor de gezondheid terwijl het nut of genot daardoor aangebracht zeer gering is. De heer Du Bieu. Ik ben het zeer eens met den vorigen sprekerdat het wel wenschelijk ware dat besproeien na te laten. Ik heb ook al meer malen de opmerking gemaakt, dat bij eene temperatuur, die niet zeer hoog was, die besproeiing plaats had, somwijlen des morgens te half 8, ook wel als het betrokken weder of buiig was, en dan is het toch zeker onnoodig dat werk te laten verrichten. De heer Van Heuicelom. Ook ik ben tegen dat besproeien. Ik acht het eene tamelijk nuttelooze historie. Maar ik zou het niet willen hebben nagelaten, omdat het schadelijk zou zijn voor de gezondheid, want dan zou om dezelfde reden wel ook het schrobben moeten worden tegengegaan. De Voorzitter. Ik zal het voorstel van de Commissie van Pinanciën in stemming brengen. De heer Bijleveld. Kan men dat als amendement beschouwen P De Voorzitter. Het is een bepaald voorstel van de Commissie. De post wordt in stemming gebrachtmet inbegrip van het voorstel tot weglating der 480. Met die weglating wordt de post goedgekeurd met 19 tegen 4 stemmen. Tegen stemden: de heeren Driessen, Van Wensen, Seelig en Librecht Lezwijn. De heer Scheltema. Ik wensch mij ten aanzien van dit hoofdstuk te bepalen bij eene algemeene opmerking en wel deze. Als ik het resultaat naga van onze fabricagewerken in de laatste jarendan komt het mij voor dat er wel veel gedaan is tot verfraaiing, maar minder voor wat noodig en nuttig is. Als ik mij iemand voorsteldie in vele jaren niet in Leiden geweest is, dan zal hij Leiden weerziende, het uiterlijk aanzien van de stad veel mooier vinden dan vroeger, maar in de stad komende zal hij spoedig hooren klagen over onze stratenriolengrachtenhet water enz. Dien toestand acht ik niet bevredigend en ik zou dus gaarne wenschen, dat er voor noodige zaken eindelijk meer doortastende maatregelen genomen wer den dan tot nog toe het geval is. Ik hoop o. a. zeer, dat wij spoedig eene waterleiding zullen krijgen, en zou met het oog daarop wel willen vragen of met de vernieuwing van de straat in de Maarsmanssteeg niet gewacht zou kunnen worden, want als er eene waterleiding komt dan zal de straat waarschijnlijk weêr opgebroken moeten worden. De Voorzitter. Hetgeen door den heer Scheltema is aangevoerdom trent den mingunstigen toestand van riolen enz.kan ik niet toegeven. Ik geloof althans dat het rioolstelsel in den laatsten tijd zeer is vooruit gegaan; in de laatste jaren werd daarvoor ongeveer ƒ5000 afgezonderd, wat vroeger nooit gebeurd is. Die uitgaaf kömt dus der gezondheid al dadelijk ten goede. Ik heb dan ook al zeer veel hooren spreken van verbete ring van het water in de regenbakken op die plaatsenwaar de oude riolen zijn geruimd en op nieuw gemetseld. Wat de Maarsmanssteeg betreft, die straat is in zeer slechten toestand, en met de verstrating te wachten acht ik niet wenschelijk. Intusschen wil ik de zaak wel met de Commissie van Eabricage in overweging nemen, maar ik durf dienaangaande op dit oogen- blik nog geene belofte doen. De heer Seelig. Ik moet er ook op wijzendat de Maarsmanssteeg in zeer gebrekkigen toestand verkeert en herstel onvermijdelijk is. Wat de waterleiding betreftik boop dat zij spoedig zal tot stand komen. Wij kunnen echter vooralsnog daaromtrent niets zekers zeggen. Tot zóó lang te wachten, om eerst daarna over te gaan tot deze verstrating, zou ik be denkelijk achten. De gebreken in de stratenmen moet dat wel in het oog houdenontstaan voor het meest door het opbreken ten behoeve van gasbuizen. Dat euvel is niet weg te nemen. Maar nu ook'nog een enkel woord over den algcmeenen toestand in Leidenen deze isgeloof ikin den laatsten tijd stellig verbeterd. Dat kan worden getuigd door zeer vele verbeteringen althans wat de riolen betreft. Het is over het algemeen veel gemakkelijker te klagen dan in den toestand te voorzien. Als men let op den strijd die gevoerd is over het Liernurstelselen over de uitga ven die de gedeeltelijke invoering van dat stelsel gevorderd heeft, dan zal erkend moeten wordendat menige verbetering is achterwege gebleven, uit hoofde van de kosten. Wat is er niet geschreven en gesproken over de toepassing van het stelsel op de Marendorps-Achtergracht. Wat strijd is niet gevoerd ter verkrijging van de ƒ5000, die nu voor de riolen 'sjaars worden gebruikt. Wij zijn eerst in het tweede jaar dat die som toegestaan is, en ziet, wat al sedert verricht is en nog wordt om op dat gebied in den toestand vérbetering te brengen. Het blijkt dan, dat er inderdaad veel verricht is, en dat kan men ook opmaken uit de rapporten, die deswege zijn uitgebracht, tenzij men geen geloof mocht slaan aan den inhoud dier rapporten. De heer Van. Iterson. Ik ondersteun zeer den wensch van den heer Scheltema, dat in de toekomst meer zorg gewijd worde aan de verbetering dan aan de verfraaiing onzer stad. De laatste behoeft niet geheel ver waarloosd te worden maar in mijne schatting gaan toch ook de uitgaven voor nuttige doeleinden boven die voor weelde. Ik ben het ook met den geachten spreker eens dat onder de noodzakelijke verbeteringen die van het riool-stelsel eene voorname plaats bekleedt. Dankbaar erken ik dat daar aan in den laatsten tijd veel gedaan is en nog wordt. Ik acht mij echter verplicht er op te wijzen, dat het ruimen en herstellen der straatriolen niet dat nut oplevert wat er van getrokken kan worden. Voor zooverre de riooltakkendie het privaat-vuil naar het herstelde hoofdriool moeten af voeren geheel onder eigen erf verloopen hebben de eigenaars der panden het in hun macht om door ruiming en herstel der bedoelde riooltakken die verbetering van hunne woning te verkrijgen, welke door een behoorlijk af voeren der faecaliën verkregen wordt. Geheel anders is echter het geval, indien een verstopte riooltak van eenig pand onder een anders erf verloopt dan is herstel, zonder toestemming van den buurman, onmogelijk. Ik zou menig voorbeeld kunnen bijbrengen, waaruit blijkt, dat het ruimen van het hoofdriool niets gebaat heeft aan de daarop loozende bewoners van aangren zende huizen, alleen, omdat één enkel eigenaar weigert mede te werken tot herstel van een gemeenschappelijk takriool, dat gedeeltelijk op zijn territoir ligt. Zou hierin niet tc voorzien zijn? Ik wensch aan Burgemeester en Wethouders te vragen of het bij dat college niet een punt van overweging kan uitmaken om door eene verordening deze zaak zoo te regelen, dat aan de bewoners van belendende panden de verplichting opgelegd wordt om gezamenlijk de gemeenschappelijke takriolen, die buiten het bereik der stad liggen te herstellen en te onderhouden. Ik doe deze vraag met te meer ver trouwen omdat de heer Goudsmit, toen ik in onze sectie-vergadering over de zaak sprak, als zijn gevoelen mededeelde dat dit zeer wel te bereiken was. De Voorzitter. Ik wil zeer gaarne dien wensch overbrengen bij de commissie voor de verordeningen. De heer Goudsmit. In mijne sectie heb ik die opinie geuit, en ik ben daarvan sedert niet teruggekomen. Ik geloof datmet de bepalingen der gemeentewet in de hand, men de onwillige ingezetenen tot die samen werking zou kunnen dwingenen alzoo ons doel verwezenlijkt zien. Ik geloof niet, dat het Dagelijksch Bestuur van rechtswege de macht daartoe bezitmaar het zou bij verordening kunnen worden bepaalden ik heb

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1875 | | pagina 4