Met 19 stemmen wordt benoemd A. Waasdorp; 4 briefjes waren in blanco
gelaten,
III. Voordracht betrekkelijk de vernieuwing van het plantsoen in de
Kaisers traat.
(Zie Handd. 41n°. 269.)
DeVoorzitter. Zooals aan de heeren bekend is, was aan de vergade
ring het voornemen medegedeeld eene. nadere voordracht omtrent bet
plantsoen in de Kaiserstraat te doen. Wij hebben nagegaan in hoever de
boomen aldaar konden blijven staanmaar het is ons geblekendat dit niet
het geval was. Het zou toch zeker niet tot verfraaiing strekken zoo tegen
over het bestaand plantsoen jonge boomen werden geplant. Zoo doende zou
deze nieuwe straat nimmer een fraai geheel kunnen worden. Daarom von
den Burgemeester en Wethouders het beter over te gaan tot den aanleg
van geheel nieuw plantsoen. Het geld zal gevonden worden uit de 500, die
aangevraagd waren voor het Rapenburg en slechts gedeeltelijk zullen behoe
ven te worden besteed. Daar ter plaatse zal men kunnen volstaan met den
aankoop van 30 boomen van 12 a 15 centimeters in diameter en een gelijk
getal aan de gemeente toebehoorende boomen aan het Utrechtsche jaagpad.
De heer Hartevelt. Ik zou willen vragen, of daar ook kosten aan
verbonden zijn. Ik heb niet juist verstaan, wat gij hieromtrent in het mid
den hebt gebracht.
De Voorzitter. Die kosten zullen omstreeks 200 bedragen en zullen
kunnen worden bestreden uit den betrekkelij ken -post der begrooting.
De voordracht wordt hierop met algemeens stemmen aangenomen.
IV. Begrooting der inkomsten en uitgaven van de gemeente, voor 1876.
De Voorzitter opent hierover de algemeene beraadslagingen.
De heer Le Poole. Had ik in vorige jaren bij de behandeling der ge
meente-begrooting voornamelijk bezwaar tegen één hoofdstuk, zoo zelfs dat
dit mij aanleiding gaf om tegen de geheele begrooting te stemmen'dit jaar
zal ik genoodzaakt zijn hetzelfde te doen ter zake van twee hoofdstukken
en wel Hoofdstuk VII en VIII. In het laatstgenoemd hoofdstukdat be
trekking heeft op het armwezen, vind ik uitgetrokken, onder volgn. 139:
een postdie hoewel kleiner dan in bet vorige jaar, toch niet op de be
grooting bad behoeven voor te komen. Ik bedoel namelijk het subsidie ten
bedrage van 4500 aan het H. G. of arme wees- en kinderhuis. Die som
had na het uitstekend rapport van de rechtsgeleerden Goudsmit, Buys en
Cock, dd. 16 October 1874, behandeld in de raadsvergadering van 3 De
cember van dat zelfde jaar, aan de belastingschuldigen kunnen worden be
spaard. Maar, zoo als ik reeds zeide, niet alleen tegen Hoofdstuk VIII,
maar ook tegen Hoofdstuk VII heb ik bezwaar. De uitgaven daarin voor
het openbaar lager onderwijs zijn geraamd op f 105,400, terwijl de inkom
sten slechts bedragen 31000zoodat er een tekort ontstaat van
74400, en dat, terwijl volgens het laatste verslag van den toestand der
gemeente, door Burgemeester en Wethouders aan den Raad aangebodenop
15 October 1874 op de openbare scholen gingen 3177 kinderen, en op
de bijzondere scholen 2338. Als ik nu let op de steeds klimmende bezol
digingen dfer onderwijzers, eene zaak waar ik op zich zelve niet tegen heb
en op de onveranderlijke inkomsten van de schoolgelden der meergegoeden,
dan vraag ikof ik niet met bezorgdheid de toekomst van het bijzonder
onderwijs en van hen die voor hunne kinderen van het openbaar onderwijs geen
gebruik maken moet tegemoet zien. Die bezorgdheid vermeerdert wanneer ik
de organen van bet openbaar schoolwezen zie en hoor«Wanneer de open
bare school," zoo spreekt het Schoolblad van 25 September 1874«gewor
den is, zoo als Volksonderwijs baar wil hebben, dan zal concurrentie der
bijzondere school met de staatsschool zoo goed als onmogelijk zijn." Blijft
het nu al eene bedenkelijke, en voor hem die bet doet eene pijnlijke zaak
eene gemeentebegrooting af te stemmen, er schiet ons, in de gegevene om
standigheden geen ander middel over. Wel weet ik dat volgens velen een
lid van den gemeenteraad nauwelijks reden van bestaan heeft, als bij niet
onvoorwaardelijk de stedelijke kas voor alle uitgaven ten bate van het open
baar lager onderwijs ontsluit, en dat die onbestaanbaarheid vermeerdert als
hij eene gemeentebegrooting om die reden durft afstemmen, er blijft ons,
zoo als ik zeide, geen ander middel over om ons tegen dergelijke uitgaven
te verzetten. En dit jaar doe ik bet met te meer fiducie, omdat bij de be
handeling van het ontwerp-adres van antwoord op de troonrede een lid der
wetgevende vergadering geen geestverwant van mij verklaard heeft dat hij
alle begrootingen van Binnenlandsche Zaken zou afstemmenals er niet
een ontwerp tot wijziging der wet van Augustus 1857 voor hem lag. «Mijn
weg is dus gebakend," zeide Mr. Van Eek, en ik zeg, ook de mijne. Zoo
lang er op onze gemeentebegrooting geen beter verband tusschen uitgaven
en inkomsten van het openbaar lager onderwijs gevonden wordt, zal ik mijne
stem aan die bcgrooting onthouden.
De heer Cock. Om de redenen, door mij reeds herhaaldelijk, zoowel
verleden jaar als vroegere jaren, bij de algemeene beschouwingen over de
begrooting aan deze vergadering kenbaar gemaakt, zal ik tot mijn leedwe
zen ook dit jaar genoodzaakt zijn tegen de geheele begrooting te stemmen.
De heer Verster. Ook ik, mijnheer de Voorzitter, mij volkomen ver-
eenigende met het gevoelen van den vorigen spreker, zal mijne stem tegen
de begrooting uitbrengen.
De Voorzitter. Het ligt in den aard der zaakdat een ieder volko
men vrij is te stemmen zooals hij goedvindt; maar toch moet ik er
ook nu weder .op wijzen, dat het eenigszins gevaarlijk is de begrooting af
te stemmen om enkele artikelen. Als toch ieder lid om zijne bijzondere
bezwaren op gelijke wijze handelde, zou men door die vereeniging van
minderheden de begrooting lichtelijk kunnen afstemmen.
De beer Le Poole, Wijs mij een wolk als eens mans handmijnheer
de Voorzitter, en ik zal bewijzen dat ik niet tot de onverzoenlijker! behoor.
Men make slechts een begindit jaar met de uitgaven voor de prijzen te
vermindereneen volgend jaar met vermeerdering der schoolgelden van ben
die buiten Leiden wonen en waarvan er roet koets en paardmet equipage
naar de school gereden worden, en zoo vervolgens.
De Voorzitter. Een en ander is reeds door Burgemeester en Wet
houders in de sectiën besproken. Het ééne zal onderzocht wordenmaar
tot het andere zou ik niet gaarne mederwerken. Het zou in striji lijn met
de wet op het onderwijs, die voorschrijft dat voor kinderen van dezelfde
klasse het schoolgeld gelijk moet zijn.
De heer Cock. Ik zeg u dank, mijnheer de Voorzitter, voor de herin
nering aan de bezwarendie aan het afstemmen eener geheele begrooting
wegens bedenking tegen enkele barer hoofdstukken of posten verbonden zijn.
Ook bij mij wegen die bezwaren niet licht. Reeds een aantal jaren heb ik
gehandeld zooals ik nu denk te doenen ik kan u de verzekering geven
dat ik daartoe èn vroeger èn nu niet ben overgegaan dan na rijp overleg
en met volkomen bekendheid met de bezwarendoor u in berinnering
gebracht.
De heer Dercksen. Het zal bij de behandeling der genoemde hoofd
stukken blijken,, dat ik mij schaar aan de zijde van de heeren Le Poole
en Cockmaar met eene andere uitkomst. Ik acht nrfj namelijk niet
gerechtigd ter zake van twee of drie hoofdstukkenwaar ik tegen ben
mijne stem aan de geheele begrooting te onthouden. Indien verschillende
groepen van raadsleden, hoewel het met elkander volkomen oneens, aoo- iets-
deden, zou immers iedere begrooting eene onmogelijkheid worden.
De algemeene beraadslagingen worden hierop gesloten.
Thans wordt overgegaan tot behandeling der verschillende posten, en
wel in de eerste plaats de
niTSAVEK.
Hoofd3tük I.Huishoudelijk bestuur.
Afdeeling. I. Bezoldigingschrijjloonenpresentiegelden en reis- en ver
blijfkosten te genieten door de personen in het dagelijksch bestuur der ge
meente werkzaam.
Nos. 5356 worden aldus goedgekeurd: Jaarwedde van den Burgemeester
f 3600; Jaarwedden van de Wethouders ƒ3000 Jaarwedde van den Secretaris
ƒ3000; Jaarwedde van den Ontvanger ƒ3000.
No. 57. Jaarwedde van de bouwkundigen en van de opzichters der ge
bouwen, der wegen en dergelijke 6455.
De Voorzitter. Door de Commissie van Financiën is voorgesteld
dezen post met 600 te verminderenen wel om de voorgedragene ver
hooging van jaarwedde van den 2den opzichter met ƒ100 niet te verleenen
en voorts geen 500 uit te trekken voor een nieuwen opzichter, die afzon
derlijk als teekenaar zou werkzaam zijn. Burgemeester en Wethouders in-
tusschen blijven bij hun voorstel. Zij achten een traktement van ƒ1000
voor den tweeden opzichter niet te boogzonder iets te willen te kort
dben aan de verdiensten van den Isten opzichter, zoo mag wel in aan
merking komen dat hij is een wetenschappelijk mandie in menig opzicht
op dat gebied den architect kan ter zijde staan.
De heer II arte velt. Eerst twee jaren in functie en toen benoemd
op eene jaarwedde van ƒ900, gaat het niet aan, naar mijne meening althans,
om dit traktement met 100 te verhoogen. Wanneer wij zoo gereedelijk
aan de verzoeken om verhooging toegevendan hebben wij die om de
twee jaren te wachten. De tegenwoordige begrooting versterkt mij in
die vrees.
De heer Seelig. Ik meen, als ik dat zeggen mag, dat de redeneering
van den heer Hartevelt geen steek houdt. Dat de man is aangesteld op
ƒ900, is de quaestie niet, maar wel of ƒ900 eene goede betaling is voor
den opzichterdie met het technisch gedeelte is belast. Ter beantwoording
van die vraag moet men buiten deze gemeente gaanen men zal dan zien
dat daar aan zoodanig ambtenaar ƒ1400, ƒ1500 ƒ1600 wordt toegekend.
Het is dus niet de vraag, of de man met die ƒ900 tevreden was, maar of
dat wel eene billijke belooning mag heeten. En dan betwijfel ik of een
traktement van 1000 voor bedoelden opzichter exorbitant te noemen is.
Ik meen, dat hij die ƒ1000 ruimschoots verdient, en ik zou zeer ongaarne
zien, dat de voorgestelde verhooging van ƒ100 werd afgestemd.
De heer Cock. Ik geef gaarne toe, dat een ambtenaar van meer weten
schappelijke opleiding en werkkring een veel booger traktement zoude moe
ten ontvangen. Maar een zoodanigen hebben wij niet noodig, want daar
voor is de stads-architect. Des noods zou ik liever een opzichter meer
willen aanstellenwant ik geloof, dat wij meer behoefte aan behoorlijk
opzicht hebben dan aan ambtenaren die de werken voorbereiden. Dit laatste
is de taak van den stads architecten ik zou vreezendatzoo wij tot bet
aanstellen van een dergelijken meer wetenschappelijken ambtenaar overgin
gen de stads architect bijna geheel op non-activiteit zoude overgaan.
Het voorstel van Burgemeester en Wethouders, om dé jaarwedde van den
tweeden opziener der gemeentewerken met ƒ100 te verhoogen, wordt ver
volgens in hoofdelijke omvrage gebracht en met 14 tegen 9 stemmen ver
worpen.
Voor stemden: de heeren De Fremery, Vanlterson, Van Wensen, Krantz,
Seelig, Suringar, Librecht Lezwijn Driessen en de Voorzitter,
De Voorzitter. Met betrekking tot de voorgedragen ƒ500 voor een
teekenaar is door de Commissie van Financiën voorgesteld die som over te
brengen op volgn. 96. Burgemeester en Wethouders hebben daartegen geen
bezwaar.
De heer Scheltema. Ik zou wel een paar vragen willen doen en wel
in de eerste plaats of deze 500 een geheel nieuwe uitgaaf is. Vroeger
kwamen de kosten voor teekenwerk voor onder art.: «Dag-en weekgelden."
In 1868 is daarvoor nog op de begrooting uitgetrokken 300, in 1869
slechts 150 en, zooals ik in de sectie vernam, komt nu onder dit art.
voor teekenwerk niets meer voor. Nu is mijne vraag: komt onder geen
ander artikel voor teekenwerk iets meer voor en wordt er dus thans daar
voor niets meer uitgegeven? fs alzoo deze 500 een geheel nieuwe post?
De tweede vraag isof bet aan de ambtenaren van fabricage geoorloofd is
werkzaamheden te verrichten voor anderen en niet ten behoeve der gemeente.
Ik wil gaarne zeggen wat ik op het oog heb. Ik heb namelijk gehoord
dat het bestek en de teekening voor de brug te Koudekerk door een der
ambtenaren van fabricage gemaakt zijn. Is dit zoo en worden door den
architect of de opzichters meer dergelijke werkzaamheden voor anderen ver-