king waarneemt. Ia het toekennen van afwisselende belooning ligt een ziekelijke prikkel; het verleidt tot kunstmiddeltjes, die alleen aangewend worden in het belang van de beurs. Nu moet ik eerlijk zeggen, dat ik niet angstig ben voor achteruitgang van het onderwijs, als die prikkel wordt weggenomen. Dat zal de onderwijzers niet van hun plicht afbrengen. En mocht soms de een of ander daarin te kort komen hetgeen toch ook mogelijk is bij percentsgewijze belooning dan is het uitnemend school toezicht daar om te zorgen dat de onderwijzers voortdurend vlijt en energie aan den dag leggen. Maar nog dit. Als het werkelijk noodzakelijk is om eene school te doen bloeien, dat die percentsgewijze belooning moet toege kend blijven, waarom dat stelsel dan ook niet op andere scholen toegepast? Waarom zal men zeggen: de één heeft dien prikkel noodig, en de ander niet? Waarom dezen dan niet toegepast op de hoogere burgerschool? Zal men b. v. den heer De Loos dien prikkel niet aanleggen? Wil men eene percentsgewijze belooning toepassen, men zij dan consequent en geve haar niet aan den een, om haar aan den ander te weigeren, maar men diene haar dan ook toe op de hoogere burgerschool en op het gymnasiumkortom overal, op alle dergelijke iurichtingenwaarmede de gemeente in aauraking komt. Wanneer met de afschaffing van dien prikkel het gevaar zou bestaan dat er minder ijver of plichtsbetrachting zou zijn waar te nemen, dan moet men tegen dat gevaar overal hetzelfde middel aanwenden. Maar met het toezicht, dat thans bestaat, geloof ik niet dat dat gevaar is te duchten. Ik ben daarom de meening toegedaan van den schoolopziener. De heer Cock. De heer Van der Lith heeft er op gewezendat de prikkel van het eigenbelang toch ook niet bestaat op die scholen, waar geen schoolgeld wördt betaald. Hij bedoelt zeker de scholen voor geheel onvermogenden. Ik antwoord: dat is ongelukkig genoeg, maar ik kan er niets aan veranderenwant vijf procent van nul blijft nul. En wat het middelbaar onderwijs betreft, geef ik toe, dat men ook daar geen gebruik heeft gemaakt van den weldadigen prikkel van het eigenbelang. Dit spijt mijmaar zoo de heer Van der Lith een voorstel in dien zin wil doen en dit niet in strijd is met de wet op het middelbaar onderwijs wat ik op het oogenblik niet durf zeggen ik zal dat voorstel gaarne overwegen en er hoogstwaarschijnlijk voor stemmen. De heer Van der Lith. Ik zal zoodanig voorstel zeker niet doen. Maar de heer Cock heeft mij iets in den mond gelegdwat ik niet gezegd heb. Ik heb niet gesproken van de lagere scholenwaar geen schoolgeld wordt geheven. Had ik voor die scholen van eene percentsgewijze belooning naarmate van het schoolgeld gesproken, ik zou iets onzinnigs hebben gezegd. Maar ik heb alleen bedoeld de hoogere burgerschool en dergelijke inrichtingen, waar wel schoolgeld wordt geheven. Dé heer Cock. Ik dank u voor die nadere toelichting. Ik zie, dat ik mij vergist heb, toen ik meende, dat gij ook de lagere scholen voor onvermogenden op het oog had. Mijne vergissing is intusschen verklaarbaar, daar wij op het oogenblik handelen over een voorstel en een post, beide betreffende het lager onderwijs. De heer Goüdsmit. Ik moet doen opmerkendat de heer Van der Lithmijn geacht medelid en collegaten deze nog in maagdelijke on schuld verkeert. Hij stelt zich te zeer voor mannen van 28 a 30 jaren die even als hij nog in de eerste periode van werkzaamheid verkeeren en vql vuur en ijver zijn. Maar wij hebben hier dikwijls te doen met mannen van meer gevorderden leeftijdals meestal zijn de hoofdonderwijzers van de openbare lagere scholen. De heer Van der Lith sprak van het school toezicht. Maar wat vermag het ten deze? Kan het aan een man van het vak zeggen: gij zijt wel niet ongeschikt, maar het ontbreekt u aan jeug digen ijver, en kan men een onderwijzer zoo maar wegzendenals er geene bepaalde feiten voor zijn aan te voeren? En zoo blijft hij wat en waar hij is. Voor dergelijke personen nu, blijf ik beweren, dat een prikkel noodig is. Wij allen moeten wenschen, dat een ieder handele uit plichtbesef. Maar helaas, ik herhaal het, menschen blijven menschen met al hunne hoe danigheden en zwakhedenen ik ben het met den heer Cock volkomen eens als hij zegt dat een vijand van het openbaar onderwijs geen beter middel zou kunnen bezigen om het te benadeelen dan door dien prikkel weg te nemen. De heer Van der Lith. Ik moet in de eerste plaats den heer Goud smit dank zeggen voor het goede getuigenisdat hij wel van mij heeft willen geven. Overigens wensch ik daarover te zwijgen. Alleen nog dit. Bij mij is het zwaartepunt gelegen in den ijver en de ambitie van den onderwijzer en want zoo geheel onschuldig ben ik toch niet, dat ik daarin alleen vertrouwen stel in een streng en doelmatig toezichtzooals wij hier bezitten, dat op verstandige wijze den ijver der onderwijzers weet aan te wakkeren. De Voorzitter. Burgemeester en Wethouders zijn het volmaakt eens met die ledendie voor het behoud van de veranderlijke belooning zijn. Het voorstel om die belooning te behouden wordt in hoofdelijke stem ming gebracht en met 19 tegen 4 stemmen aangenomen. Tegen stemden: de heeren Van ItersonKrantzVan der Lith en Seelig. De post wordt hierop goédgekeurd. No. 123 wordt aldus goedgekeurd: Onderhoud van de scholen, de schoolmeubelen en de woningen der onderwijzers ƒ9570. No. 124. Kosten van schoolboeken en schoolbehoeften der leerlingen ƒ5700. De Voorzitter. Omtrent de prijzen zal in overleg worden getreden. De post wordt goedgekeurd. Nos. 125130 worden aldus goedgekeurd: Vuur en licht in de scholen ƒ2100; Huur van schoolgebouwen en der onderwijzerswoning ƒ1000; Ver goeding aan de hoofdonderwijzers en hoofdonderwijzeressen voor gemis van vrije woning ƒ2100; Vergoeding aan het rijk in het pensioen der onder wijzers en onderwijzeressen ƒ107; Kosten der bewaarscholen 8580 Kosten der plaatselijke schooleommissiënmiddelbaar onderwijs 50, lager onder wijs ƒ200. No. 131. Kosten voor het onderwijs in kunsten en wetenschappen/1226. De Voorzitter. De Commissie van Financiën stelt voor de 100 te schrappen die aan de Commissie voor de volksvoorlezingen voor eene ten toonstelling van bloemen door den werkman gekweekt, zouden worden toegekend. Da heer Habtevelt. Tot toelichting van best voorstel der Commissie moet ik dit zeggendal wij de vrees koesterendat een dergelijk subsidie allicht een vaste post worde. En als er eens geene bloemententoonstelling mocht wezen, weet men wel middel om die ƒ100 klein te maken. De Voorzitter. Ik moet daartegen opkomen. Het Dagelijksch Bestuur zal geen ƒ100 uitgeven aan iets, waartoe die som bij dè begrooting niet bestemd was. De heer Hartevelt. Neenniet het Dagelijksch Bestuur was bedoeld maar eene of andere commissie, die ƒ100 op de stadsbegrooting vindt uit getrokken voor het houden eener bloemententoonstelling, en die gaarne daarover zoude wenschen te beschikkenook voor een uitmuntend doel als de bloemententoonstelling eens niet doorging. De Voorzitter. Iedere post wijst aanwaarvoor de som gebruikt mag worden. Het voorstel der Commissie van Financien wordt aangenomen met 14 tegen 9 steromen. Tegen stemden: de heeren Goudsmit, Van der Lith, De Fremery Driessen Deroksen, Van Wensen Seelig, LibrechtLezwijn en de Voorzitter. Mitsdien wordt de post met bedoelde vermindering goedgekeurd. Nos. 132134 worden aldus goedgekeurd: Kosten voor het middelbaar onderwijs (burgeravondschool) 4700; Kosten van ad verten tienexamina enz. bij voorkomende vacaturen in het onderwijzend personeel aan de scholen voor hooger, middelbaar en lager onderwijs 450; Kosten van aan- en verbouw van schoollokalen Nihil. Het geheele hoofdstuk wordt aangenomen met 18 tegen 5 stemmen. Tegen stemdende heeren DercksenLe PooleCockScheltema en Verster. Hoofdstuk VIII. Kosten voor het armwezen mitsgaders subsidien EN BIJDRAGEN AAN ONDERSCHEIDENE DAARMEDE IN VERBAND STAANDE INSTELLINGEN. No. 135 wordt aldus goedgekeurd: Belooningen van doctoren, heel meesters, vroedmeestersvroedvrouwen enz. ƒ5340. No. 136. Kosten van de gemeente apotheek ƒ6750. De heer Verster. In de sectie, waarin ik dé eer had zitting te hebben, is, naar aanleiding van dienaangaande ontvangen mededeelingendoor mij de vraag gedaan of in de stads-apotheek alle recepten voor de stads-armen worden gereed gemaakt, waarop mij toen is geantwoord, dal de recepten voor de R. K. armen in de apotheek van do weduwe Coebergh worden be reid. Men heeft ook gezegd datal werden alle recepten voor behoeftigen in de stads-apotheek bereiddaardoor geene belangrijke besparing van kos ten zoude worden verkregen. Maar dit is de vraag niet. Acht men het behoud der stads-apotheek noodig, dan moeten aldaar ook alle recepten voor de behoeftigen worden gereed gemaakt, en wanneer nu werkelijk blijkt dat een gedeelte der recepten elders wordt klaar gemaakt, dan rijst bij mij de vraag: waardoor wordt dan het voortbestaan der stads-apotheek gerechtvaar digd? Men zoude dan even goed het gereed maken der overige recepten aan een der apothekers hier ter stede kunnen opdragen. Ik zoude dit even wel ongaarne zien en liever de stads-apotheek behoudenmaar dan ook ais geheel aan haar doel beantwoordende en nietzoo als nu het geval isten halve. Burgemeester en Wethouders hebben verklaarddat door hen nader zal worden in overweging genomen de vraag, of de stads-apotheek al of niet zal worden in stand gehouden. In afwachting van den uitslag dier overwe ging, zal ik voorloopig tegen dezen post moeten stemmen en nadere voor stellen daaromtrent afwachten. De Voorzitter. De zaak is niet nieuw. Zooals de vergadering weet, heeft de wed. Coebergh steeds die recepten gereed gemaakt voor de Roomsch-Katholiekenen jaren achtereen is daarvoor eene som op de be grooting gebracht. Uit achting voor den heer Coebergh, is na diens dood in dien toestand geene verandering gebracht. Door de Commissie van Fa bricage is gewezen op den slechten toestand van het laboratorium en het wensehelijke om daarin verbetering aan te brengen. Daar een en ander belangrijke kosten zoude te weeg brengen, is ter sprake gebracht, of niet de stads-apotheek geheel zou kunnen worden opgeheven en even als aan de wed. Coebergh is geschiedaan de andere apothekers de leverantie van geneesmiddelen opgedragen. Dat is eene zaak van nog al ingrijpenden aarddie niet vatbaar was om reeds bij deze begrooting te worden geregeld. Ik wenschte die dus later in behandeling te brengen. Blijft de stads-apotheek in standdan zal zij zeker verbetering behoeven. De heer Verster. Ik dank u, mijnheer de Voorzitter, voor de gegeven inlichtingen. De heer Van Iterson. Ik verwacht van de prudentie van den Raad dat de armen zullen bewaard blijven voor de opheffing der stads-apotheek. Ik geloof werkelijk dat dit eene groote ramp voor de zieke armen zou zijn. Hoezeer er ook alle reden bestaat om over het gereed maken der recepten door do weduwe Coebergh tevreden te zijn, zoo Zijn er toeh geen termen om die niet over te brengen naar de stads-apotheek. Dit acht ik wen- schelijk al ware het alleen om het goede beginsel eener stads apotheek té bewaren en te versterken. De heer Van Wensen. Gaarne wensehte ik, mijnheer de Voorzitter, den heer Van Iterson omtrent het zoo even aangehaaldebetreffende de leverantie der medicijnen door de apotheek van de wed. Coebergh, in te lichten en hem mede te deelen dat de heer Coebergh jaren lang regent was van de R. K. armen en weezen en met dè leverantie der medicijnen ten behoeve dier instellingen belast. Bij zijn vroegtijdig en onverwacht over lijden werd, zoo ik mij nog goed herinner, door den Raad aan de weduwe, uit aanmerking van de door haren echtgenoot bewezen veelvuldige diensten aan armen en weezende toezegging gedaan haargedurende haar levenmet de leverantie der medicijnen te blijven begunstigen. De heer Van Iterson. Soortgelijke piëteit is toch niet erfelijk. En mochten daar vroeger termen voor bestaanthans geloof ik dat zulks niet meer het geval is; althans de apotheek der wed. Coebergh is eene der bloeiendste van de stad. De Voorzitter. Bij ons is de vraag gerezen, of de stads-apotheek zon kunnen worden opgeheven. I)it is eene zaak van latere overwegingwaar over de Raad nader een besluit zal moeten nemen.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1875 | | pagina 14