HAS1MI TAS OEM GEMEENTERAAD TAS LEIDEN. 40. INGEKOMEN STEKKEN, (er inzage van de leden nedergelegd. N°. 358. Leiden, 18 October 1875. Tegen het verzoek van Johannes Pont, mandenmaker alhier, om voor zijn huis aan de Waardgracht n°. 130 eene gemetselde stoep met rollaag te mo gen doen leggenbestaat noch bij den Voorzitter der Commissie van Fa bricage, noch bij ons College eenig bezwaar, zoodat wij de vrijheid nemen u te raden het verzoek toe te staanonder bepaling dat de stoep op gelijke hoogte van de straat worde gelegdvermits de breedte der gracht niet toelaat dat zij boven de straat uitsteke; Aan den Gemeenteraad, Burgemeester en Wethouders, enz. Aan den Baad der Gemeente Leiden. Geeft met verschuldigden eerbied te kennen Johannes Pont, raandemaker, woonachtig op de Oranjegracht, aan het bouwen zijnde van een woonhuis met bovenwoning op de Waardgracht, geteekend wijk 8, n°. 130, het UEd. Heeren moge behagen hem te verleenenhet leggen van eene gemet selde stoep met gemetselde rollaag om dezelve, ter lengte van 4.80 ellen en ter breedte van 0.70 el, voor de genoemde woning, volgens de keuren der gemeente en van heeren rooimeesters. Hetwelk doende enz. Leiden, 24 September 1875. J. Pont. N®. 36D. Leiden, 18 October 1875. Wij haasten ons om ter uwer kennis te brengen een schrijven van den heer Inspecteur van het middelbaar onderwijs, waarin zeer terecht wordt opgemerkt dat zijn advies aangaande het voorstel tot verhooging der jaar wedden van de leeraren aan de gemeente-instellingen voor hooger en middel baar onderwijs, voor zooveel de jaarweJde van den Directeur der hoogere burgerschool betreft, niet juist door ons is opgevat, zooals blijkt uit de in bovenbedoeld schrijven aangehaalde zinsnede uit ons rapport. Wij hadden namelijk en dit zij tot opheldering van de bovenbedoelde zinsnede opgemerkt het advies van den Inspecteur in dien zin verstaan dat naar zijn oordeel, wanneer eene verhooging der jaarwedde voor den Directeur werd noodig geacht, deze alsdan alleen zoude moeten worden toe gepast in verhouding tot dat gedeelte zijner jaarwedde hetwelk hij als leeraar geniet, evenzeer als eene splitsing der jaarwedden, casu quo, zoude noodig wezen ten aanzien van de onderwijzers in de gymnastiek en het teekenen bij het middelbaar en lager onderwijs. Intusschen blijven wij ook na kennis neming van het nader rapport van den Inspecteur, van oordeel dat bij de nu aanhangige verhooging der jaarwedden die van den Directeur niet in aan merking moet komen. Wordt eene herziening daarvan noodig geacht, dan behoort zulksonzes inziensniet bij wijze van geleidelijke verhoogingge durende een zeker aantal jaren te geschieden; een maatregel waartoe men thans wenscht over te gaan bepaaldelijk met het doel om de herhaalde vaca tures wat het personeel der leeraren betreft zooveel doenlijk te voorkomen. Konde met eenig recht uit zoodanig besluit zelfs in de verte worden af geleid dat de Directeur daardoor beneden alle andere leeraren wordt gesteld dan zouden wij zeker niet gaarne de verantwoording willen dragen om tot het nemen van dat besluit te hebben geadviseerd. Immers de buitengewone verdiensten van den tegenwoordigen titularis zijn boven onzen lof verheven de bloei waarin onze hoogere burgerschool thans verkeert heeft de gemeente hoofdzakelijk aan de krachtige werkzaamheid en de talentvolle leiding van den Directeur te danken en uwe vergadering zal voorzeker wel nimmer in gebreke blijven om de verdiensten van dien ambtenaar steeds op den rechten prijs te stellen. In de brieven van den Inspecteur is verder sprake van eene splitsing van de jaarwedde des Directeurs. Zoodanige splitsing heeft tot dus verre niet plaats gehadde vraag of zulks wenschelijk is kan bij het ontwerpen der betrekkelijke verordeningen in ons vorig rapport bedoeldworden overwogen. Bij raadsbesluit van 21 Juli 1864 is de jaarwedde van den Directeur, te vens belast met het onderwijs in de scheikunde, vastgesteld op ƒ2500 en bij raadsbesluit van 28 October 1869 met ƒ500 verhoogd, terwijl alstoen tevens aan den Rector van het gymnasiumwiens jaarwedde bij eerstgenoemd besluit mede was vastgesteld op ƒ2500 eene personeele toelage van ƒ500 werd verleend. Dat de vaste jaarwedde van laatstbedoelde betrekking destijds niet werd verhoogdmaar men zich alstoen meende te moeten bepalen bij het ver leenen van eene personeele toelage, laat zich gereedelijk verklaren, zoowel wegens de veeljarige diensten door den Rector bewezen als voornamelijk met het oog op het belangrijk verschil in den omvang der werkzaamheden aan beide betrekkingen verbonden. Ter vereenvoudiging van de discussiën, doen wij ten slotte hier volgen het door de Commissie ontworpen concept-besluit met de door ons College noodig geachte wijzigingen. Art. 1. De jaarwedden der leeraren aan de gemeente instellingen voor hooger en middelbaar onderwijs (die van den rector van het gymnasium en van den directeur der hoogere burgerschool daaronder niet begrepen), die bij het in werking treden van dit besluit minstens twee dienstjaren hebben worden met 10 pCt. verhoogd. Art. 2. Leerarenniet vallende in de termen van art. 1genieten eene traktementsverhooging van 10 pCt., zoodra zij twee dienstjaren hebben. Art. 3. Twee jaar na het in werking treden van dit besluit worden met gelijk bedrag als dat der eerste verhooging de jaarwedden verhoogd van de 1875. leeraars, die alsdan vier dienstjaren hebben en van de overigen, zoodra zij eveneens vier jaren hunne betrekking hebben bekleed. Art. 4. Drie jaar na het in werking treden van dit besluit worden met de helft van het bedrag der eerste verhooging de jaarwedden verhoogd van de leeraarsdie alsdan vijf dienstjaren hebben en van de overigen zoodra zij eveneens vijf jaren hunne betrekking hebben bekleed. Art. 5. Wanneer de vaste jaarwedde en de personeele toelage te zamen niet meer bedragen dan ƒ1600, dan wordt de verhooging naar dat bedrag berekend. Bedraagt evenwel de jaarwedde en de toelage te zamen meer dan de bovenvermelde som van ƒ1600, dan wordt bij de verhooging alleen de vaste jaarwedde in aanmerking genomen. Art. 6. Dit besluit treedt in werking met 1 Januari 1876. Aan den Gemeenteraad. Burgemeester en Wethouders, enz. Leiden, 15 October 1876. Ik heb in de gedrukte Handelingen van den Gemeenteraad kennis genomen van uwe voordracht van 11 October jl. n°. 251, aan den Raad, betreflende de verhooging der jaarwedden van leeraren aan de gemeentelijke inrichtingen van middelbaar en hooger onderwijs. Het is mijn doel niet in bijzonderheden te treden aangaande die voordracht; maar ik acht mij verplicht op te komen tegen eene daarin voorkomende uitdrukking, die mij doet onderstellen dat mijn brief van 22 Sept. jl. n°. 1983 niet juist door u is opgevat. In uwe voordracht wordt gezegd: «-Met den Inspecteur zijn wij van oor deel, dat de jaarwedde van den directeur der hoogere burgerschool, en evenmin alzoo die van den rector van het gymnasium, op dit oogenblik aan eene herziening behoeven te worden onderworpen." Ik eerbiedig na tuurlijk uwe meening, maar ik moet opmerken, dat deze met de mijne niet alleen niet overeenkomt, maar er zelfs mede in strijd is. Ik heb geadviseerd de verhooging niet toe te passen op de toelage, welke de directeur als zoo danig geniet, maar wel op zijn jaarwedde als leeraarjuist daarom achtte ik het noodig, dat bij raadsbesluit werd uitgemaakt, hoeveel Dr. De Loos in elke dier beide betrekkingen geniet, en stelde zelfs voor de jaar wedde als leeraar in scheikunde en warenkennis te bepalen op ƒ1900, de toelage als directeur op ƒ1200. De verhooging zou dan moeten worden toegepast op de jaarwedde van ƒ1900, niet op de toelage van ƒ1200. De directeur is tevens leeraar; volgens de wet moet hij het zelfs zijn; de bil lijkheid vordert dus, dat ook op hem worde toegepast, wat ten voordeele der andere leeraren wordt besloten. Geschiedt zulks niet, dan stelt men hem stilzwijgend beneden alle anderen. De gelijkstelling met den rector gaat mijns inziens niet geheel op. Vol gens het organiek besluit van 2 Augustus 1815, art. 14, is de rector de leeraar, die aan het hoofd der hoogste klasse staat; hij is tevens leeraar in klassieke talen. Bij eene hoogere burgerschool kan de betrekking van directeur worden opgedragen aan eiken leeraar, onverschillig in welk vak hij onderwijs geeft. Bestaat er dus tegen eene zoodanige splitsing der jaar wedde bezwaar, voor zooveel den rector betreft (hetgeen ik niet kan be- oordeelen), voor den directeur is dat bezwaar niet aanwezig en komt het mij zelfs noodig voor dat het geschiedde. Het zij mij vergund nog opmerkzaam te maken op eene druk- of schrijf fout in mijn brief van 22 Sept. In regel 34 der laatste kolom staat: Wieden" dit moet zijn: Weeraren." Het zou mij aangenaam zijnindien de leden van den Gemeenteraad gelegenheid hadden van dezen mijn brief kennis te nemen; vddr dat over uwe voordracht een beslissing wordt genomen. De Inspecteur M. O., Steyn Parvé. Aan Burgemeester en Wethouders van Leiden. N". 361. Leiden, 18 October 1875. Reeds sedert geruimen tijd maakt, zooals u bekend is, eene verlaging van den prijs van het gas een punt van overweging uit bij uwe vergadering. Zelfs is herhaaldelijk het uitzicht geopend op eene billijke verlaging, onder meerderen bij de behandeling der begrooting voor 1875 in het vorig jaar en bij de wijziging der verordening houdende bepalingen omtrent het ge bruik van gas door particulieren, in de zitting van 29 December jl. Als gevolg van een en ander is op advies van Commissarissen der gasfabriek op de ontwerp-begrooting de vaststelling van een prijs van 10 cents per kubiek meter voorgesteld en dienovereenkomstig de winst der gasfabriek met inbegrip van de 21000 voor openbare verlichting, uitgetrokken op een be drag van ƒ46000. Uwe vergadering is daardoor in de gelegenheid gesteld de quaestie van den gasprijs in gezette overweging te nemen en deze zaak heeft dientengevolge een punt van voorloopige beraadslaging in de sectiën uitgemaakt. In verband met eenige wijzigingen noodig geacht in de artt. 10 en 11 der Verordening van 29 December 1874 (Gemeenteblad n°. 2) hebben Commis sarissen der gasfabriek onlangs een rapport ingediend tot nadere toelichting van hun reeds bij de indiening der begrooting medegedeeld voorstel om den prijs van het gas met 2j cent per kubiek meter te verlagen en aldus vast te stellen op tien cents. Door het voorstel op de ontwerp-begrooting over te nemenhebben wij reeds doen blijken dat wij ons met de ziens wijze van Commissarissen kunnen vereenigenmet hen overtuigd dat thans de tijd is gekomen om aan de vroeger gedane toezeggingen gevolg te ge ven, en alzoo aan de herhaaldelijk door het gasverbruikend publiek geuite rechtmatige wenschen te voldoen, en wel op zoodanige wijze dat daardoor de gasverbruikers inderdaad worden gebaat en hun aantal zooveel mogelijk worde uitgebreid. Wij zullen ons overigens niet verdiepen in de berekeningen der vermoe delijke winst bij de onderscheidene prijzen die zouden kunnen worden vast- 43

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1875 | | pagina 1