dat een betrekkelijk groot nantul leerlingen, afkomstig uit de hoogste klasse j der school van den heer Japikse, niet geslaagd zijn bij het toelatings examen tot de 2de klasse der hoogere burgerschool, 't Zal niet noodig zijn dat ik het gebeurde in bijzonderheden herinner; aan ieder onzer is hetgeen ik bedoel genoegzaam bekend. De vraag, die ik wil doen heeft geen betrekking op het verledenemaar op de toekomst. Ik acht liet boven allen twijfel verheien dat elk der betrokken personen naar beste iveten en overtuiging gehandeld heeft en dat alles geschied ia overeenkomstig de bestaande regle menten en verordeningen. Maar het is een feit dat tot dusverre alle be langhebbenden in de overtuiging verkeerden dat er een zeker parallellisme bestond tusschen de hoogste klasse der school van den heer Japikse en de eerste klasse der hoogere burgerschoolin dien zin dat een voldoend eind examen in de hoogste klasse der eene, groote waarschijnlijkheid, zoo al geen waarborg gaf voor een voldoen aan het admissie-exainen tot de tweede klasse der andere school. Deze moening is door het onlangs gebeurde zeer aan het wankelen gebracht. Zou het nu niet zijn in het belang der inge zetenen in het belang onzer gemeente dat officieel werd geconstateerd of het bedoelde parallellisme tusschen de genoemde klassen der beide scho len al dan niet bestaat? Ik acht het waarschijnlijk, mijnheer de Voorzit ter, dat niet aanstonds het gevraagde antwoord door u kan worden gegeven. Zou het in dat geval niet goed zijn de meening vat» den schoolopziener en der commissien voor bet lager en middelbaar onderwijs te vragen en zouden wij dan na ingewonnen advies eenige mededeeling omtrent dit punt van u mogen verwachten De Voorzitter. Dit jaar heeft zich het ongekende feit voorgedaan dat bijna alle jongelui der hoogste klasse in de school voor meer uitgebreid lager onderwijs voor jongens 1ste klasse niet toegelaten zijn. Dat heeft ook de aandacht van het gemeentebestuur getrokken hetwelk zich heeft afgevraagd, wat kan gedaan worden om een meer gezonden toestand in het leven te roepenten einde ouders voor zoodanige teleurstellingen gespaard worden. Burgemeester en Wethouders zullen daarop in overleg treden met den heer Inspecteur van bet middelbaar onderwijs. De vraag zal dan ter sprake komen, in hoeverre het wenschelijk is de hoogste klasse van den lieer Japikse te behouden of dat er verandering in gebracht worde. Om de vraag van den heer Van Iterson te beantwoordenzou men het gehalte van het onderwijs van den heer Japikse in die klasse moeten kunnen beoordeelen. De heer Van Iterson. Neen, mijnheer de Voorzitter, ik heb volstrekt niet gevraagd naar het gehalte van het onderwijs in eenige klasse der school van den heer Japikse. Gij hebt mij dan niet verstaan of verkeerd begrepen. Ik heb gevraagd of het niet wenschelijk zou zijn dat door u na het advies der schoolautoriteiten te hebben ingewonnen in den Baad werd medegedeeldof er al dan niet gronden bestaan om de hoogste klasse der school van den heer Japikse en de laagste klasse der hoogere burgerschool te beschouwen als parallelklassen. De heer Goudsmit. Ik meen dat dergelijke zaak hier niet kan worden besprokenomdat de publieke opiuie op hoegenaamd gecne wettige bepa lingen steunt. Er heersebte eene meening, die op niets berustte dan op bet naakte feit dat wel eens leerlingen van de hoogste klasse van den heer Japikse tot de tweede van de hoogere burgerschool zijn toegelaten. En nu maakt men uit dit feit op dat er een parallellismus bestaat tusschen die beide klassen. Over eene verkeerde rneening of een dwaalbegrip te redeka velen is niet onze roeping. De heer Van Iterson. Ik verlang geene verklaring omtrent meeningen die vroeger geheerscht hebben of nog bestaan. Ik wensch eene verklaring omtrent het feitis er parallellismus tusschen de beide meergenoemde klassen Ja of neen De Voorzitter. De beer Van Iterson meent dat ik hem niet verstaan of verkeerd begrepen heb. Dit is zoo niet; ik blijf volhouden dat menora zijne vraag te beantwoorden in eene beoordeeling zou moeten treden van het onderwijs op de bedoelde klasse. De algemeene meening is dat de leerling, die rijp is voor de hoogste klasse van den heer Japikse, ook rijp is voor de 2de klasse der hoogere burgerschool. Volmondig kan ik echter zeggen dat er wettig geen parallellisme beslaat. Wel heeft men «1st alge meen zoo opgevat. De heer Goudsmit. Mijnheer de Voorzitter! liet zijn enkele ouders van leerlingen die daartoe aanleiding hebben gegeven maar ik zeg het nogmaals: nooit heeft eenige bepaling of verordening iets dergelijks vastgestelden zijn wij nu geroepen om dwaalbegrippen van allerlei aard te bespreken of te bestrijden De heer Van Heukelom. Slechts een enkel woord, mijnheer de Voor zitter I De quacstie van parallellisme wordt, dunkt mij, uitgemaakt, wanneer men in het oog houdt dat het eene is middelbaar onderwijs en het andei meer uitgebreid lager onderwijs. De heer Van Iterson. Indien deze verklaring door u met zekerheid kan worden gegeven, mijnbeer de Voorzitter, indien ze door den beer Goudsmit wordt bevestigd en door niemand wordt tegengesprokendan acht ik het officieel geconstateerd dat er geen parallellisme bestaat en dan heb ik het doel, dat ik mij voorstelde, bereikt. De heer Goudsmit. Als de heer Van Iterson zich met liet gesprokene tevreden steltmij is het wel. De heer Hartevelt. Ik moet op den voorgrond stellen, dat ik het met den heer Goudsmit volkomen eens benals hij zegtdat hiervan in geen verordening of reglement gesproken wordt; maar ik moet opkomen tegen de uitdrukkingdat het eene illusie is geweest van een of meer inge zetenen onzer stad dat hunne zonen die de hoogste klasse op de school van den heer Japikse doorloopen hadden zicli voor de tweede klasse der hoogere burgerschool konden aanmelden en veel kans tot slagen hadden. Dit is niet bloot eene illusie geweest; de verloopen tien of elf jaren kunnen dit getuigen, en juist door de omstandigheid, dat dit zoo vele jaren achtereen goed is gegaanis er eene usance geboren die schier alle ouders in den waan heeft gebracht, dat dit zoo regel was. Uit dien waanuit dien droom is men dit jaar duchtig ontwaakt. De heer Verster. Het doet mij zeer veel genoegen dat de heer Van Iterson deze zaak hier ter sprake he<ft gebracht. Want in hetgeen gebeurd is ben ook ik voor een gedeelte betrokken. "Een mijner kinderen toch be hoorde tot het getal dergenen die niet werden toegelaten. Ik wil hier geen oordeel uitspreken omtrent de oorzaken die tot die niet-toelating hebben geleid, maar ik geloof toch, dat de heer Goudsmit te ver gaat, wanneer hij beweert, dat het feit eenvoudig zoude te wijten zijn aan een #waan" van enkele ouders binnen deze stad. Ik althans kan verklarendat ik mij daardoor niet heb laten leiden, maar wel, dat ik gehandeld heb geheel in overeenstemming met het gevoelen van den heer Japikse, die mij herhaal delijk de verzekering heeft - gegeven dat hij mij omtrent het goed slagen van mijn zoon volkomen durfde geruststellen. Ik acht, hetgeen gebeurd is, een zeer betreurenswaardig feitwaarvan niet alleen oudersmaarwat veel erger is, ook leerlingen dupes zijn geneest. De heer Seelig. Mijnheer de Voorzitter! gij hebt straks gezegd dat over bet besproken onderwerp met den Inspecteur van het middelbaar on derwijs van gedachten wordt gewisseld. Mag ik daaruit afleiden dat de Raad dan later met het resultaat dier besprekingen zal worden in kennis gesteld De Voorzitter. Zeer zeker. Niemand meer het woord verlangende, wordt de openbare vergadering gesloten en gaat de Raad over tot eene zitting met gesloten deuren. Te Leiden ter Boekdrukkerij van J. C. DRABBE. In do leeskamer ziju ter inzage van de leden nedergelegd: Voordrachten voor de benoeming 1°. van twee hulponderwijzeressen aan de school n°. 1 voor minvermogenden 2°. van leeraren in de natuurlijke historie, de Engelsche en de Hoogduitsche taal aan de gemeente-instellingen voor hooger en middelbaar onderwijs, en 3°. van eene onderwijzeres aan de kweekschool voor onderwijzers en onderwijzeressen.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1875 | | pagina 6