zie 1 voor het tegenwoordige met de voordrecht van Burgemeester en Wet houders te vereenigen. Jn do aanneming zal tocli opgesloten liggenen öat acht ik reeds van belang, dat de ltaad instemt roet de hooge wensche- lijkbeid van de daarstelling eener waterleiding, terwijl de opdracht aan burgemeester en Wethouders alleen strekt hen te machtigen om te trachten in onderhandeling met particulieren te treden over de mogelijkheid der dairr- stelhng met behulp van de gemeente door subsidie of rente garantie. Indien die onderhandelingen niet tot het gewenschte gevolg leident>f blijken mochten geen voldoende w-aarborgen op te leveren, of wel, indien met de dan verkregen ondervinding een eigen aanleg beter wordt geacht, dan zal met des te meer kennis van zaken kunnen overwogen en besloten worden omtrent den te volgen weg. In de voordracht ligt alzoo geen ander doeldan om de belangen der gemeente te behartigen, zonder, zooals in deze zitting reeds herhaaldelijk is verklaard te praejudicieeren omtrent de wijze van aanleg der gewenschte waterleiding. Eene beslissing van de voordracht in dien zin zal zeer zeker bevorderd wordenindien Burge meester en Wethouders kónden besluiten een termijn te bepalen, b. v. van zes maandentot bet uitbrengen van rapport over het resultaat van hunne onderhandelingen. Gaarne sluit ik mij daarom aan bij de heeren die het stellen van een termijn wenschen. De Voorzitter. Blijft de heer Van der Lith bij zijn voorstel? De lieer Van der Lith. Ik moet bij mijn voorstel volharden: het is mij te doen om principieel uit te maken, wat als het meest geraden is te beschouwen in het welbegrepen belang der gemeente. De Voorzitter. Wordt het voorstel van den heer Van der Lith onder steunddat strekt om te beslissen over de wcnschelijkheid van eigen exploi tatie, of over de vraag, om de zaak aan particulieren over te laten. Het voorstel van den heer Van der Lith, niet voldoende ondersteund zijnde, heett geen verder gevolg. De voordracht van Burgemeester en Wethouders, alsnu in hoofdelijke omvrage gebracht zijnde, wordt met 16 tegen 3 stemmen aangenomen. Tegen stemden: de heeren Dercksen, Van Hettinga Tromp en Le Poole. De lieer Van Hettinga Tromp. Nu het voorstel nangenomen is, geeft gij toch de verzekering, mijnheer de Voorzitter, dat het tot niets bindt? De Voorzitter. Dat ligt in den aard der zaak. Voordracht tot het verleenen van vrijstelling van zaalhuur aan de Lommissie voor het gedenkteeken van Leidens Ontzet. (Zie Handd. 34, n°. 226.) Zonder discussie of hoofdelijke stemming wordt het voorstel van Burge meester en Wethouders, om het kosteloos gebruik der gehoorzaal toe te staan aan de Commissie voor het gedenkteeken, aangenomen. XX. Rekening der Plaatselijke Schoolcommissie over 1874. (Zie llandd. 33, n°. 218.) De heer Juta. Mijnheer de Voorzitter. Ik zal als lid der schoolcommissie I l vergadering verlaten. Aangezien dit het laatste nommer der werkzaam heden is, ben ik zoo vrij het woord te vragen na behandeling van dit punt. De heeren Goudsmit en Juta verwijderen zich gedurende de behandeling dezer zaak. Overeenkomstig het voorstel der Commissie van Financiën wordt de reke ning, in ontvangst op 100 en in uitgaaf ad 152.45, met algemeene stem men goedgekeurd. De heeren Goudsmit en Juta nemen hunne plaatsen weder in. De Voorzitter. Thans stel ik voor de discussiën te hervatten omtrent de herstelling der torentjes. (Zie sub XVI hierboven.) De Voorzitter. Ik kan mededeelen dat bij het raadhuis hehooren de torentjes en dat die onder de herstellingen begrepen zijn. Wanneer evenwel lusschentijds herstellingen van ernstigen aard noodig zijn dan ligt het natuurlijk in den aard der zaak, dat daarvoor eene buitengewone aanvrage noodig is. Dit is thans het geval; doch dat de torentjes in ver rotten toestand zouden verkeerenzooals de heer Van Heukelom dacht, is niet juist. Daarom herhaal ik mijne uitnoodiging aan dat geachte lid om den toestand te bezichtigen. De heer^Van Heukelom. Ik betuig u, mijnheer de Voorzitter! dank voor de vriendelijke invitatie, maar moet daarvoor om redenen van zeer persoonlijken aard beleefd bedanken; bet wandelen in goten en over daken behoort niet meer tot mijne liefhebberijen en dit laat ik liever aan meer bevoegde personen over. D® ,v°ordrachtvan Burgemeester en Wethouders wordt hierop zonder hoofdelijke stemming aangenomen. af"ehandeldZITTER' ^'ermet*e z'jn c®e aaD or(^e gestelde onderwerpen Ik geef thans het woord aan den heer Juta. De heer Juta. Mijnheer de Voorzitter! Ik heb het woord gevraagd om eene zaak ter sprake te brengendie bier ter stede algemeen besproken en beschouwd is en zeer veel teleurstellingzoo niet verontwaardiging beeft opgewekt. Ik bedoel het besluit van 26 Juni jl. om aan de con cessionarissen voor den aanleg der spoorweglijn Leiden—WoerdenSloet en de Bordes, een subsidie van 100,000 toe te kennen op de daarbij gestelde voorwaarden. Ik wilde naar aanleiding daarvan eenige vragen doen, maar wensch vooraf een paar beschouwingen in het midden te brengen. In de besloten vergadering van 22 April en in die daaraan voorafgegaan is de zaak van het subsidie besprokenmaar in de besloten vergadering van 22 April, die de openbare onmiddellijk voorafging, hebt gij, mijnbeer de Voorzitter, eene mededeeling gedaan en het is vooral naar aanleiding daar van dat, ik durf het zeker zeggen, hier tot het toestaan van het sub sidie met algcmeeno stemmen is besloten. Na hetgeen vervolgens heeft plaats gegrepen, zou ik wel hebben gewenscht, dat die mededeeling niet in eene besloten vergadering geschied ware. Nu toch is het veld tot allerlei sis- 3875. 6 singen opengesteld. Ik kan mij niet herinneren of na afloop der besloten vergadering de geheimhouding is opgelegd. Ik geloof bet niet, maar, zooals ik zeide, ik kan bet mij niet herinneren. Indien dit wél zoo is, zou ik aanraden in overweging te nemen, art. 42 van het reglement van orde dezer vergadering toe te passen en alle geheimhouding omtrent deze zaak op te heften want die is van zóó groot belung dat de ingezetenen dezer gemeente wezenlijk recht hebben op eene openbare beoordeeling. Ver trouwen stellende op die mededeeling van u, mijnheer de Voorzitten is in de daarop gevolgde openbare raadsvergadering met algemeene stemmen aan genomen het voorstel van Burgemeester en Wethouderswaarmede in over eenstemming was het advies der Commissie van Financiën om aan de con cessionarissen voor den aan te leggen spoorweg Leiden—Woerden een subsidie van f 100,000 toe te zeggen, zoodra een behoorlijk contract zou gesloten zijn. De gemeente was toen dus nog tot niets verbonden. De ge meenteraad is vervolgens geheel onkundig gebleven van de onderhandelingen gevoerd door den Minister van Binnenlandsche Zaken met de Rijnspoor wegmaatschappij. In de raadsvergadering van 26 Juni werd dientengevolge de ontworpen overeenkomst met de heeren de Bordes en Sloet goedgekeurd. Maar die bovengenoemde onderhandelingen zouden zeer spoedig publiek wor denwant 3 dagen na de goedkeuring van bet contract, dus den 22 Juni en 5 Juli werd door de Ministers van Binnenlandsche Zaken en van Finan ciën de Rijnspoorwegmaatschappij ontheven van hare verplichting tot aan sluiting nabij Rotterdam en ontving het waarborgkapitaal van 1 millioen gulden terugindien zij slechts medewerkte tot den aanleg van de lijn Leiden Woerden. Deze voor baar gunstige bepalingen zouden ook dan nog van kracht zijn, indien de Staten-Generaal de onteigeningswet ten be hoeve van de lijn LeidenWoorden niet goedkeurden. Nu maak ik deze conclufiën. Tijdens het onderhoud Van u, mijnheer de Burgemeester, met den Minister van Binnenlandsche Zaken waren waar schijnlijk de onderhandelingen tusschen dezen en de Rijnspoorwegmaat schappij reeds begonnen. Alaar in elk geval waren die onderhandelingen toch zeker wel eene besloten zaak vóór 26 Juni/datum van de goedkeuring van het contract en beeft de Minister van Binnenlandsche Zaken het be^- stuur dezer gemeente niet van die onderhandelingen in kennis gestrld. Hetgeen ik daareven gezegd heb, is omdat ik vooronderstellen mag dat] waren die onderhandelingen «èl bekend geweest, geen lid van dezen Raad voor de goedkeuring van het contract zou hebben gestemd, zoodat deze ge meente alsdan zeker geheel vrij zoude zijn geweest van de concessionarissen Sloet en De Bordes. De spoorweg Leiden—Woerden zou tóch tot stand zijn gekomen indien het subsidie van een ton niet aan concessionarissen ware toegezegd. Immers de belangen welke de Rijnspoorwegmaatschappij bij liet tot stand komen daarvan heeft, zijn zoo groot dat de f 100,000 aan deze arme gemeente afgeperst geen doorslag zouden geven. Waar ik bet woord arm gebruik, moet dit hier in tegenoverstelling van rijk opgevat worden. Ik zeg ^belangen", maar ik had wel mogen zeggen: verplich tingen. Immers in de zitting van de Eerste Kamer der Staten-Generaal van 24 dezer heeft de Minister van Binnenlandsche Zaken uitdrukkelijk gezegd, dat de verzekering van den aanleg dei lijn Leiden—Woerden en het kos' teloos brievenvervoer equivalenten zijn der verplichtingenwaarvan de N. R. S. M. ontslagen was. Indien dus de Staten-Generaal do onteigenings wet goedkeurden en de N. U. S. M. de lijn Leiden—Woerden nFet deed tot stand komen was zij niet ontslagen van bare verplichting tot aansluiliii" te Rotterdam, en kreeg zij haar waarborgkapitaal van 1 millioen niet terug, In de derde plaats komt het mij voor, dat met de overeenkomst tusschen het gouvernement en de Rijnspoorwegmaatschappij is gewachttotdat het contract met deze gemeente eene beslotene zaak was. Ten slotte stel ik deze vragen 1° Moet het contract, tusschen deze gemeente en de heeren Sloet en De Bordes, als concessionarissen van den aan te leggen spoorweg Leiden— Woerdenen dat goedgekeurd werd in de vergadering van den gemeenteraad dd. 26 Juni jl., niet goedgekeurd zijn door Gedeputeerde Staten dezer provincie, alvorens van kracht te kunnen zijn? 2° Zoo ja, is die goedkeuring reeds verleend, en zoo dit nog niet is geschied, zoude het dan niet wenschclijk zijn, onmiddellijk aan Gedeputeerde Staten te verzoeken omtrent het contract geene beslissing te nemen alvorens de gemeenteraad daarover opnieuw geoordeeld heeft? 3° Bestaan er gronden waarop aan de regeering verzocht zou kunnen worden de vernietiging van het raadsbesluit van 26 Juni jl., betreflende het bovengenoemd contract 4° Indien de beantwoording van de bovengestelde vragen niet tot het gewenschte doel kan leiden, kan dan de wettigheid van het contract, met kans op goed gevolgbetwist wordenb. v. door te bewijzen dat kwade trouw zoude zijn gepleegd. Ik wensch nog alleen mede te declctidat, ben ik goed ingelicht, een lid van de Eerste Kamer der Staten-Generaal bepaaldelijk als zijne opinie heeft te kennen gegeven, dat, indien die som nog niet betaald is, Leiden er zeer goed af kan komen. De Voorzitter. Ik wenschte gaarne mijnheer Jutadat die vragen schriftelijk door u werden ingezonden, en verklaar mij bereid er later op te antwoorden. Dit wil ik alleen zeggen, dat aan het in de besloten zitting van 22 April verhandelde geene geheimhouding is opgelegd. De heer De Fremerï. In den regel is dit ook niet bet geval, maar dergelijke vergaderingen worden toch meestal voor geheim gehouden. De Voorzitter. Ook deze vraag zal dan beantwoord kunnen worden. De lieer Juta. Het is mijne bedoeling, mijnheer de Voorzitter, alleen deze bepaalde vraag te zien beantwoord: bestaat na al hetgeen wij weten de mogelijkheid dat die ƒ100,000 niet behoeven te worden uitbetaald? De Voorzitter. Ik wacht dus Iuter en zoo spoedig mogelijk de vragen van den heer Juta in. Hiermede is deze zaak thans afgeloopen. De heer Van Iterson vraagt en bekomt het woord. De heer Van Iterson. Het zij mij veroorloofd, mijnheer de Voorzitter, een enkele- vraag tot u te richtennaar aanleiding van een andere zaak die ook nog al opspraak in deze gemeente heeft verwekt. Ik bedoel het feit 38

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1875 | | pagina 5