N°. 1*4. Leiden, 21 Juli 1875.
Ter voorziening in de vacature van onderwijzer 2de klasse, op eene jaar
wedde van f COOaan de openbare lagere school n°. 2 voor minvermogenden
ontstaan door het verleend eervol ontslag aan den heer G. Brinks, nemen
wij de vrijheid u de volgende voordracht aan te bieden, door ons in over
leg met den betrokken hoofdonderwijzer en den schoolopziener opgemaakt,
met verzoek om tot de benoeming over te gaan: 1®. Maaike Koopal; en
ter aanvulling van het drietal: 2°. S. H. W. Van Goor den Oosterlingh en
3°. J. J. Van der Weyde, allen binnen deze gemeente werkzaam.
Aan den Gemeenteraad. Burgemeester en Wethouders, enz.
N#. 1*S. Leiden, 20 Juli 1875.
Bij besluit uwer vergadering van 12 November jl. werden Commissarissen
der Bank van Leening gemachtigd om tot de verbouwing der lokalen dier
inrichting over te gaan en werd hun te dien einde een crediet van ƒ3000
verleend, en, vermits de werkzaamheden zijn afgeloopenzal thans tot de
voldoening van het ter zake verschuldigde moeten worden overgegaan.
Op grond van het raadsbesluit van 13 Mei jl.waarbij de lokalen der
Bank voor het vervolg zijn aangemerkt als eigendom der gemeente, onder
bepaling dat met ingang van 1 Januari 1875 door de Bank daarvoor een
huurprijs van ƒ900 aan de gemeente zal worden betaald en laatstgenoemde
wordt belast met de kosten van onderhoudde grondlasten en de assurantie
der gebouwen, zullen de kosten der verbouwing ad ƒ3000 uit de gemeente
kas moeten worden voldaan.
Wij stellen uwe vergadering mitsdien voor om den post Onderhoud van
huizen enz. met voornoemd bedrag van ƒ3000 te verhoogen en de gelden
te vinden door gelijk bedrag terug te nemen van het kapitaal der Bank,
in welk geval het kapitaal der gemeente in de Bank van Leening blijkens
ons rapport van 19 April jl. (n°. 84 der Handelingen), thans bedragende
ƒ117772.70, zal worden teruggebracht op 114772.70. Een suppletoire
staat van begrooting strekkende tot verhooging dier begrooting met ƒ3000,
in ontvangst van Hoofdst. IV, art. 9, Volgn. 39, Andere ontvangsten, niet
tot de vorenstaande behoorende, en in uitgaaf van Hoofdst.Illart: 1, Volgn.
91, Onderhoud van huizen enz., wordt hiernevens ter vaststelling aangeboden.
Aan den Gemeenteraad. Burgemeester en Wethouders, enz.
N°. 1*6. Leiden, 20 Juli 1875.
Ten gevolge van de bebouwing met arbeiderswoningen van het terrein
tusschen de Oostdwarsgraeht en het Huigstraatje door J. Van der Kamp
en cons.ten behoeve waarvan bij raadsbesluit van 26 Juni jl. een gedeelte
gemeentegrond is afgestaanmoetenzooals uit nevensgaande schetsteekening
blijkt, twee nieuwe straten worden aangelegd. De Commissie van Fabricage
heeft ons daaromtrent bericht datnu door Van der Kamp voornoemd voor
zijne rekening de noodige kolken met waterloozingen en de vereischte water
putten zijn gelegd, de billijkheid medebrengt dat van gemeentewege de
openbare bestratingen worden aangelegd en onderhoudenevenals zulks
vroeger is geschied in de Verwerstraat en de Ruime Conscientiestraat en
overal waar pleinen werden bebouwd.
De nieuwe bestratingen over eene uitgestrektheid van 530 centiaren zullen
eene uitgave vorderen van p. m. ƒ800 en kunnen niet worden bestreden
uit het betrekkelijk artikel der begrooting, zoodat wij u voorstellen de ver
eischte gelden toe te staan en te dien einde over te gaan tot de vaststelling
van den hierbij overgelegden staat van af- en overschrijving op de begroo
ting, dienst 1875, strekkende om Hoofdst. II. art. 1 Volgn. 78, Onder
houd van straten en pleinen, met ƒ800 te verhoogen, te vinden door af
schrijving van den post van Onvoorziene Uitgaven.
Aan den Gemeenteraad. Burgemeester en Wethouders, enz.
ter vaststelling wordt aangeboden. Op de begrooting voor het volgend jaar
kan alsdan onder Hoofdstuk I, Afd. II, een nieuw artikel worden gebracht,
#Bezoldiging van den concierge van het museum van schilderijen en oud
heden in de Lakenhal," en wel achter het bestaande artikel //Onderhoud en
aankoop van voorwerpen van waarde of belangrijk voor de oudheidkunde en
de geschiedenis der kunst."
Aan den Gemeenteraad. Burgemeester en Wethouders, enz.
N°. 1**. Leiden, 22 Juli 1875.
Uit het rapport der Commissie van Financiën, dd. 30 Juni jl. (n°; 162
der Handelingen)betrekkelijk onze voordracht tot aanwijzing van de noodige
gelden voor de bezoldiging van den concierge van het museum van schilde
rijen en oudheden in de Lakenhal, is ons gebleken dat bedoelde Commissie
gaarne bereid is om tot regeling dezer aangelegenheid mede te werkendoch
tevens ter zake eenige nadere inlichtingen verlangt. Vooreerst wat aangaat
dén post waaruit tot dus verre de belooning van den concierge is voldaan
zij opgemerkt dat zulkszooals reeds meermalen aan uwe vergadering is
medegedeeldo. a. in de Memorie van Antwoord bij de behandeling der
begrooting voor 1875 en laatstelijk in onze voordracht van 12 Mei jl.
(n°. 109 der Handelingen), is geschied uit den post Onderhoud en aankoop
van voorwerpen van waarde of belangrijk voor de oudheidkunde en de ge
schiedenis der kunstterwijl wij overigens wat dit punt betreftvermeenen
te kunnen verwijzen naar het verslag der betrokken Commissie opgenomen
onder de Bijlage van het Verslag van den toestand der gemeente over 1874.
Vervolgens oppert de Commissie van Financiën de vraag of het niet wen-
schelijk moet worden geacht om, nu afzonderlijke gelden voor de belooning
van den concierge worden aangevraagddeze aangelegenheid thans definitief
te regelen door de benoeming van een concierge, met vaststelling van diens
bezoldiging, aan uwe vergadering voor te stellen en daarvoor een post op de
begrooting aan te wijzen. Tegen zoodanige regeling kanonzes inziens
geenerlei bezwaar bestaanen wij zijn volgaarne bereid thans een voorstel
in dien zin bij uwe vergadering aanhangig te maken.
In de eerste plaats geven wij u alzoo in overweging om tot de benoeming
van een concierge van het museum voornoemd over te gaan en diens be
zoldiging vast te stellen op een bedrag van /300. Gelijk in het boven
aangehaald verslag is medegedeeld, is thans door de Commissie met de
bedoelde werkzaamheden belast J. Legetdie getoond heeft voor die taak
in alle opzichten geschikt te zijn.
In de tweede plaats stellen wij u voor om voor de bezoldiging van den
concierge op de begrooting voor het loopend jaar een som van 300 be
schikbaar te stellente vinden uit den post voor Onvoorziene Uitgaven te
welken einde het vereischt concept-besluit tot af- en overschrijving hiernevens
N°. 1*8. Leiden, 22 Juli 1875.
Onder overlegging van het verzoek om ontslag van J. W. F. Van Brussel
Opzichter der 2de klasse bij de Fabricagewerken alhier, en het daarop uit
gebracht rapport van de Commissie van Fabricage, nemen wij de vrijheid u
te raden den adressant tegen 1° Augustus e. k. een eervol ontslag uit zijne
betrekking te verleenen.
Aan den Gemeenteraad. Burgemeester en Wethouders, enz.
Aan den Gemeenteraad van Leiden.
Geeft eerbiediglijk te kennen J. W. F. Van Brussel, Opzichter 2dè klasse
bij de Fabricagewerken alhier,
dat hij volgens beschikking van den Minister van Koloniën, dd. 16 dezer
litt. D. n°. 9ter beschikking van den Gouverneur-Generaal van Nederlandsch
Indië is gesteld om te worden benoemd tot Opzichter van den waterstaat en
de burgerlijke openbare werken daar te lande,
dat zijn vertrek is bepaald in den loop der maand Augustus aanstaande.
Redenen waarom hij verzoekt met den 31sten Juli e. k., eervol uit zijne
betrekking bij de gemeeente te worden ontslagen.
'tWelk doende, enz.
Leiden, 26 Juni 1875. J. W. F. Van Brussel.
Leiden, 14 Juli 1875.
De Commissie van Fabricage heeft de eer op het adres van den Opzichter
der 2de klasse bij de gemeentewerken J. W. F. Van Brussel te berichten
dat zij geen bedenking heeft tegen de inwilliging van het verzoekom met
den laatsten dezer maand eervol uit die betrekking te worden ontslagen.
Aan HH. Burgemeester De Commissie van Fabricage, enz.
en Wethouders.
N°. 1*9.
Aan den Gemeenteraad van Leiden.
Geeft met eerbied te kennen Isaac Johannes Mulder, oud 58 jaar,
beambte bij de Stadsbank van Leening alhier.
Dat hij kennis draagt van de verordening regelende het pensioen aan
gemeente-ambtenaren te verstrekken.
Dat hij bij art. 1 dier verordening geen melding vindt gemaakt van de
beambten bij de Stads Leenbank.
Dat hij met leedwezen onder art. 11 heeft gelezen: #Zij die op 1 Januari
1876 den leeftijd van 55 jaren zullen hebben bereikt, hebben noch recht
op pensioen uit de gemeentekas noch de verplichting om tot dat pensioen
fonds bij te dragen."
Dat hij sedert den jare 1847 onafgebroken in verschillende betrekkingen
bij de gemeente is dienstdoende.
Redenen waarom hij zich tot uwen Raad wendt met beleefd verzoek dat
de twee hier bovengenoemde artikelen, zoodanig mogen gewijzigd worden,
dat een beambte die circa 29 jaren in dienst bij de gemeente is in de te
maken gunstige verordening kan deel nemen.
'tWelk doende, enz.
Leiden, 19 Juli 1875. L J. Mulder.
Te Leiden ter Boekdrukkerij van J. C. DRABBE.