goeding der schade, ten bedrage van 405, voortgesproten uit de heimelijke lossing van gouden en zilveren panden2°. dat geen college en geen persoon buiten den onderkassier zelf, civiel-rechtelijk aansprakelijk is tot vergoeding van de verdere schade, door de handelingen van den onderkassier aan de bank berokkend. Tevens is uwe vergadering in der tijd bij onzen brief van 16 October jl. in kennis gesteld met het advies van den beer gemeente-advocaat aangaande de vraag of en in hoever de borgen van den ontslagen onderkassier tot vol doening der door zijne handelingen geleden schade zouden kunnen worden verplicht, blijkens welk de gemeente advocaat van oordeel is dat de borgen volgens de acte van borgtocht voor die handelingen niet aansprakelijk zijn. Wat dit laatste punt betreft vermeenen wij alzoo dat geene rechtsvervolging tegen de borgen of hunne erfgenamen zal behooren te worden ingesteld. Verder zal door uwe vergadering alsnog moeten worden beslist op welke wijze de geleden schade zal worden gedekt en of de schade ten bedrage van ƒ405 voortgesproten uit de heimelijke lossing van gouden en zilveren pan den voor de vergoeding waarvan ingevolge de conclusie van het rechts kundig advies de kassier en de eerste schatter, gezamenlijk met den voor- maligen onderkassier aansprakelijk zijn, op bedoelde personen zal worden verhaald. Al moge naar streng recht zoodanige aansprakelijkheid worden aan genomen en bij eventuëele weigering der betrokken personen tot voldoening, eene rechtsvervolging met kans op een gunstigen uitslag kunnen worden ingesteldzoo komt het ons evenwel voor dat er alleszins termen bestaan om in het onderwerpelijk geval van bedoeld recht geen gebruik te maken. Het ware, onzes inziens, niet van eenige hardheid vrij te pleiten, wanneer van de beide bedoelde personen een betrekkelijk niet onaanzienlijk bedrag werd ingevorderd op grond dat door hen een te groot vertrouwen is ge steld in hunnen toenmaligen medeambtenaar, terwijl deze zelve, door wiens bedriegelijke handelingen het nadeel is berokkend, van rechtsvervolging is ontslagen. In overeenstemming met het advies der voormalige commissarissen der bank van leening van 13 October jl.geven wij uwe vergadering alzoo in overweging om te besluiten dat ter verevening van de ter zake geleden schade een bedrag van f 4502.041 van het kapitaal der bank zal worden afge schreven. Aan den Gemeenteraad. Burgemeester en Wethouders, enz. N°. 120. Leiden, 12 Mei 1875. Bij hunne missive van 29 April 11., doen Burgemeester en Wethouders het voorstel om, met wijziging van het besluit den 25»toa Juni 1874 door uwe vergadering genomenmet het leggen van eene nieuwe brug bij de voormalige Hoogcwoerdspoort niet te wachten tot het daar verkregen nieuwe terrein zal zijn verkocht, maar daartoe nu reeds over te gaan en in ver band daarmede de voor dit doel vereischte kapitalen beschikbaar te stellen. Wij kunnen ons met dit voorstel niet vereenigen. De bewering, dat zich geen koopers voor het nieuwe terrein zullen opdoenzoolang de bier bedoelde werken niet zijn uitgevoerd, komt ons bij uitstek zwak voor. Immers personen die grond koopen om daarop huizen te bouwen zullen wel het vermogen bezitten om uit kaarten en scbetsteekeningen zich eene juiste voorstelling te maken van hetgeen de terreinen in den omtrek hun ner aanstaande perceelen worden zullen. Van meer gewicht is bet argument, in het rapport van de Commissie van Fabricage aangevoerd, dat het behoud van de brug ten gevolge van de aanplemping onmogelijk is geworden, maar juist dit argument is voor ons eene reden te meer om op de handhaving van het oorspronkelijk besluit aan te dringen. Toen uwe vergadering tot afbraak van de Hoogewoerds poort besloot, heeft zij zich uitdrukkelijk de vrijheid voorbehouden om later al of niet tot het verleggen van de brug over te gaan. Burgemeester en Wethouders zijn de eerste geweest om op die vrijheid aan te dringen en alleen onder die uitdrukkelijke voorwaarde heeft onze Commissie zich met hun voorstel vereenigd. Zonder die bijvoeging zoude er voor hun voorstel allicht geen meerderheid verkregen -en dit zeker door onze Commissie be streden zijn. Blijkt het nu dat men bij bet slechten van den grond op zoodanige wijze te werk ging, dat het behoud van de brug werkelijk onmogelijk wordt, dan ia het duidelijk dat zij die daartoe last gaven de strekking van het genomen besluit geheel hebben uit het oog verloren en zelven de ver antwoordelijkheid moeten dragen van hunne lastgeving. Het kan de bedoe ling niet zijn van de Commissie van Fabricage om den Gemeenteraad voor een fait accompli te stellen maar nog veel minder kan uwe vergadering goed vinden dat men haar de vrijheid ontneme om in elk voorkomend geval zoo te beslissen als zij zal meenen te behooren. Wij stellen er daarom prijs op dat het besluit van 25 Juni 11. onveran derd gehandhaafd blijve. Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Financiën, enz. N». 181. Leiden, 15 Mei 1875. Bij brief van 12 Mei jl. hebben Burgemeester en Wethouders u voorge steld verschillende posten, voorkomende op de begrooting van 1874, te zamen met een bedrag van /5386.03J- te verhoogenen de daartoe ver eischte gelden te vinden door de posten subsidie werkhuis en kosten akade- misch ziekenhuis, te zamen met gelijk bedrag te verminderen. De hier .bedoelde verhoogingen zijn een gevolg van de omstandigheid, dat voor sommige takken van de administratie meer is besteed dan de begrooting toeliet. Voor zoover die meerdere uitgaven een gevolg zijnbetzij van wettelijke verplichtingen op de gemeente ruslende, zooals de verplegings- kosten van arme krankzinnigen, hetzij van aangegane overeenkomsten, zoo als de uitkeering aan Alkemadehetzij van genomen raadsbesluitenzooals de kosten voor bruggen en overzetveerenhebben wij tégen de verhooging natuurlijk niets aan te merken. Maar hetzelfde is niet het geval met andere uitgaven welke ofschoon tot geen der genoemde cathegorien behoorende, nogtans in strijd met de be grooting zijn bevolen. Wij weten wel dat liet bij groote finaneiëele admi- uistratiën gemakkelijk kan voorkomen, dat men, meenende te blijven binnen de grenzen der begrootingnogtans ten slotte moet ondervinden dat die grens overschreden is, bijv. omdat de eene of andere rekening hooger is uitgevallen dan inen aanvankelijk had geraamd. Dit onbewust overschrijden van eenigen begrootingpost betreft intusschen altijd onbeduidende sommen en de verevening yan deze zal wel nooit het minste bezwaar opleveren. In onze gemeente wij zeggen het met leedwezen heeft men echter niet alleen met dit onhewust overschrijden van enkele begrootingsposten te doenmaar nu en dan ook met de slechte gewoonte om zonder zich te be kreunen om de cijfers op liet budget voorkomende, eenvoudig uit te geven wat men meent noodig te hebben. Blijkt het dan dat die uitgaven meer bedroegen dan de begrooting toestonddan stelt men den Raad voor een fait accompli en vraagt aanvulling van het ontbrekende. Reeds vroeger hebben wij tegen die slechte gewoonte gewaarschuwdmaar zooals nu blijkt zonder gevolg. Wij wijzen slechts op twee voorbeelden. Voor vuur en licht op de scho len heeft uwe vergadering in 1874 toegestaan ƒ2400, terwijl men werkelijk voor dat doel uitgaf f 3»80. Wij betwijfelen de noodzakelijkheid van die boogcre uitgave niet, maar betwisten de bevoegdheid die te bevelen, zoolang de goedkeuring van den Raad niet verkregen is. Nog erger is het gesteld met den aankoop en het onderhoud van voor werpen van oudheidkundigen aard. Uwe vergadering verleende voor dat doel een subsidie van 700 en de Commissie besteedde ƒ1409.23, of ruim hon derd percent meer dan zij recht had te doen. Wat blijft er over van bet kostbaarst recht aan den Raad toegekendhet recht om te beschikken over de geldmiddelen van de gemeente, wanneer dus het budget op zijde wordt geschoven Gelukkig bestaat er een afdoend middel om dit kwaad te keeren, namelijk de niet homologatie van onwettige uitgaven, welke dus vooi rekening blijven van ben die ze gelastten. Wij willen voor het oogenblik dien maatregel niet toepassen op alle uitgavenwelke dezen naam verdienen maar enkel op de grofste overtreding van het budgetrecht uwer vergadering, en geven u dus in overweging de voorgestelde verbooging van art. 74 der begrooting van 1874, «onderhoud en aankoop van voorwerpen voor de oudheidkunde", met ƒ709.23 te weigeren en dus de af- en overschrijvingen door Burgemeester en Wethouders voorgedragentot eene som van 4677.00J terug te brengen. Dergelijk besluit zal wij twijfelen er niet aan eene heilzame waar schuwing zijn voor allen die over geldmiddelen der gemeente beschikken, om in vervolg van tijd de rechten van uwe vergadering stipt te eerbiedigen. Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Financiën, enz. N°. 122. Leiden, 24 Mei 1875. De Commissie van Financiën heeft geen bezwaar tegen de vaststelling van den door Burgemeester en Wethouders overgelegden staat van af- en overschrijving op de begrooting, dienst 1874, tot goedmaking der kosten van verpleging in het weeshuis van M. J. Seym. Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Financiën, enz. N°. 123. Leiden, 24 Mei 1875. Bij nevensgaand adres verzoekt de heer A. J. llijshouwer, notaris te Zoeterwoude, l". dat de sloot langs het voetpad van den straatweg buiten de voormalige Hoogewoerdspoort voor gemeenschappelijke rekening moge worden verbreed, en 2°. dat de boomen voor zijn erf aan den Hoogen Rijndijk mogen worden weggenomen. Wij hebben de eer u hierbij overteleggen het daaromtrent ingewonnen bericht van de Commissie van Fabricagewaarmede wij ons vereenigen. Wij nemen alzoo de vrijheid u te raden den adressant te kennen te geven datwanneer de in bedoelde sloot aanwezige aardhoop door hem zal zijn weggeruimd en de sloot langs zijn eigendom wordt opgekantde andere zijde van wege de gemeente door eene kleine ontgraving in orde zal gebracht worden en voorts, wat betreft het wegnemen der bedoelde boomen, dat zulks af hankelijk is van het plan tot het leggen van eene nieuwe singelbrug aldaar. Aan den Gemeenteraad. Burgemeester en Wethouders, enz. Aan den Gemeenteraad te Leiden. Geeft met gepasten eerbied te kennen A. J. Rijsbouwer, notaris, wonende onder Zoeterwoude: dat hij requestrant zich wendt tot UEd. Achtb. eerbiedig verzoekende vergunning om de sloot voor gemeenschappelijke rekening te mogen doen verbreedendienende tot afscheiding van het aan de gemeente Leiden be hoorende gedeelte grond naast het paardenwed even huiten de voormalige Hoogewoerdspoort; zoowel om de doorstrooming van het water te bevorderen als voor meerdere veiligheid van zijn erf en der aangrenzende perceelen; en voorts, dat het UE.-Achtb. behagen moge, de oude boomen voor zijn erf, aan den Hoogen Rijndijk staande, te doen wegnemen; waarvan hij per soonlijk hinder heeft en die nadeelig, schadelijk en gevaarlijk voor zijne woning zijn. Zoeterwoude, 21 April IS75. 'tWelk doende, A. J. Rijshouwer. Leiden, 12 Mei 1875. De Commissie van Fabricage heeft de eer op het adres van A. J. Rijs houwer te berichten, dat de sloot langs het voetpad van den straatweg buiten de voormalige Hoogewoerdspoort voor stadsrekening wordt schoongehouden en des noodig uitgediept, maar dat juist aan den hoek van 's requestrants eigendom een aardhoop van een vroegeren koepel de doorstrooming van het water vertraagt naar de binnensloot, die met een duiker door het jaagpad uitloopt in den Rijn waarvoor bij beschikking van 11 April 1839 vergunning is verleend. Wanneer die aardhoop door den adressant opgeruimd en de sloot langs zijn eigendom opgekant wordt, zal de andere zijde ook met eene kleine ontgraving van stadswege worden in orde gebracht waarmede de toe stand zeer wordt veibeterd. Ten aanzien van het wegnemen van eenige boomen van den straatweg voor 's adressants eigendomzal moeten te rade gegaan worden bij de uit voering van het plan voor den aanleg van eene nieuwe brug over de singel gracht en kan derhalve vooralsnog niets daaromtrent worden bepaald. Aan HH. Burgemeester De Commissie van Fabricage, enz. en Wethouders. N°. 124. Leiden, 24 Mei 1875. In verband met de discussiën in de zitting van 13 Mei jl. aangaande het verzoek van J. Van Tongeren om een riool te leggen naar het Levendaal, kunnen wij u na ingesteld onderzoek mededeelen1°. dat de onderwerpelijke zinsnede in het rapport der Commissie van Fabricage van 14 April jl. moet gelezen worden als volgt: «omdat de stadsriolen daarop uitloozenen 2°. dat de in het rapport bedoelde privaten vroeger uitloosden in den beer put gelegen op het terrein van den heer Ph. Van der Heyden terwijl die beerput door middel van een buis verbonden is met het riool ,in de Spilsteeg, hetwelk uitloopt in het Levendaal. Aan den Gemeenteraad. Burgemeester en Wethouders, enz. N°. 123. Leiden, 24 Mei 1875. I)e Commissie van Financiën kan zich vereenigen met het voorstel van Burgemeester en Wethouders betrekkelijk de afschrijving van eene som van 4502.04J van het kapitaal der bank van leening. Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Financiën, enz* Te Leiden ter Boekdrukkerij van J. C. DRABBE.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1875 | | pagina 2