HANDELINGEN TAN DU GEMEENTERAAD TAN LEDEN.
19.
INGEKOMEN STEKKEN,
ter inzage van de leden nedergelegd.
N°. 113. Leiden, 21 Mei 1875.
De Commissie van Financiën heeft de rekening der inkomsten en uitgaven
van het Evangelisch Luth. Wees- en Oudeliedenhuis alhier over 1874 onder
zocht en daarop geene bedenkingen gevonden.
Zij heelt de eer u te raden die goed te keurenin ontvangst ad/8211.891,
in uitgaaf ad 8016.73* zoodat het dienstjaar 1874 oplevert een batig saldo
van fl 95.16, waarvan in de eerstvolgende rekening verantwoording zal wor
den gedaan.
Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Financiënenz.
N°. 114. Leiden. 18 Mei 1875.
De Commissie van Financiën heeft onderzocht den in hare handen gestel
den suppletoiren staat van begrooting en staat van af- en overschrijving van
het Heilige Geest of Arme Wees- en Kinderhuis alhier over 1874, en
daarop geene bedenkingen gevonden.
Zij heeft de eer u te raden beide goed te keuren.
Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Financiënenz.
N°. 113. Leiden, 15 Mei 1875.
In bijgaand adres verzoekt Mr. H. Obreen notaris alhier, namens Vrouwe
H. C. Lisweduwe Mr. H. W. Tydemanafschrijving van plaatselijke directe
belasting over 1874, op grond dat zij op 31 October 11. met getuigschrift
van woonplaatsverandering is afgeschreven naar Arnhem.
Burgemeester en Wethouders stellen u voor de daarbij gevraagde afschrij
ving voor 2/12 gedeelten van den aanslag ad ƒ85.44, en alzoo voor ƒ14.24
te verleenen.
Aan den Gemeenteraad. Burgemeester en Wethouders, enz.
Leiden, 20 Mei 1875.
De Commissie van Financiën heeft de eer u te raden op liet adres van
Mr. H. Obreen, notaris alhier, namens Vrouwe H. C. Lis, weduwe van
Mr. H. W. Tydeman, te besluiten ingevolge het voorstel van Burgemeester
en Wethouders, en de afschrijving voor 2 maanden ad 14.24 te verleenen.
Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Financiën, enz.
N°. 116. Leiden, 15 Mei 1875.
In het hierbij gevoegd adres verzoekt J. C. Rodbardtengevolge van
zijn vertrek naar Zoeterwoudein de maand Juni 1874, afschrijving van
plaatselijke directe belasting over de 6 laatste maanden van 1874. De
adressant, na van de bevolkingsregisters in de maand Juni 1874 te zijn
afgeschreven, heeft recht om die voor 6 maanden te verkiijgen, zoodat
Burgemeester en Wethouders u voorstellen hem die afschrijving te verleenen
voor 6 maanden en wel tot een bedrag van 13.12.
Aan den Gemeenteraad. Burgemeester en Wethouders, enz.
Leiden, 20 Mei 1875.
De Commissie van Financiën vereenigt zich met het uitgebracht rapport
van Burgemeester en Wethouders op het adres van J. C. Rodbard, en
raadt u de daarbij voorgestelde afschrijving in de plaatselijke directe belasting
dezer gemeente over het jaar 1874, ad 13.12 te verleenen.
Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Financiënenz.
N°. 111. Leiden, 21 Mei 1875.
Burgemeester en Wethouders hebben op het adres van J. Van Mannekus,
houdende verzoek om voor zijn huis op de Heerengracht n°. 53eene
liardsteenen stoep te mogen doen leggende eer u te berichten dat zij
evenmin nis de Commissie van Fabricage, daartegen bedenkingen hebben,
weshalve zij u raden het verzoek in te willigenmits de stoep gelegd worde
volgens de rooiing, door rooimeesters aan te wijzen.
Aan den Gemeenteraad. Burgemeester en Wethouders, enz.
Aan Edel-Achtbare Ileeren Burgemeester en Wethouders
der Gemeente Leiden.
De ondergeteekende vraagt door deze UEd.-Achtb. toestemming om voor
zijn huis op de Heerengracht n°. 53 een hardsteenen stoep te mogen
plnatsen. 't Welk doende enz.
Zoeterwoude, 29 April 1875. J. Van Mannekus.
N#. 118. Leiden 20 Mei 1875.
Reeds voor eenigen tijd is door de Commissie van Fabricage de wensch
uitgesproken om het zoogenaamde Commissarishuisje op het Utrechtsehe Veer
te doen afbreken, terwijl mede een bewoner van genoemde gracht, bij nevens-
gevoegd adres, op de wegneming van het huisje heeft aangedrongen, en in
de beide hierbij overgelegde rapporten der Commissie de redenen worden
medegedeelddie haar tot de indiening van het voorstel hebben geleid.
Inmiddels hebben de belanghebbende schippers, nadat zij van de plannen
lot afbraak in kennis waren gesteldzich tot ons College gewend met ver
zoek daartoe niet over te gaanvermits het behoud van het huisje voor hen
van groot belang is te achten.
Wij deelen de bezwaren der schippers volkomen en zouden het zeer be
treurenwanneer dezen thans van het gebruik van het huisje, tot dusverre
steeds door hen gebezigd voor het opslaan van goederen enz. zouden moeten
worden beroofdte meer nu uit de ingewonnen berichten is geblekendat
althans te Utrecht eene dergelijke gelegenheid ten behoeve van de veer
schippers op kosten van het jaagpad wordt onderhouden en de schippers nog
steeds worden verplicht tot betaling van het padgeldwaartegen door hen
reeds herhaaldelijk bezwaren bij uwe vergadering zijn ingediend. Bovendien
valt het in het oog dat de in het adres tegen het behoud van het huisje
aangevoelde bezwaren niet van overdrijving zijn vrij te pleiten, zoodat,
onzes inziens althans, de afbraak daardoor niet voldoende zoude zijn gemo
tiveerd in verband met het ongerief aan de schipperij berokkend. Het
behoud van den bestaanden toestand komt ons te meer wenschelijk voor
nu ten gevolge van de aan uwe vergadering medegedeelde afwijzende be
schikking der Regeering op het verzoek om het jaagpad ten laste van het Rijk
te nemen, eerlang aangaande eene opheffing van dat gemeenschappelijk pad
1875.
met de betrokken gemeentebesturen in overleg zal moeten worden getreden.
Overigens zij opgemerkt dat door de schippers zeiven nimmer over den
bouwvalligen staat van het huisje is geklaagd en schijnt het niet ondoenlijk
om het, zoo noodig door het aanbrengen van eenige geringe herstellingen,
nog voor eenigen tijd ten gerieve van de veerschippers in stand te houden
waartoe de Commissie van Fabricage voorzeker hare medewerking zal willen
verleenen.
Wij stellen u alzoo voor om afwijzend op het request van F. G. Van Riel
te beschikken en vooralsnog niet tot de afbraak van meergemeld Commis
sarishuisje te besluiten.
Aan den Gemeenteraad. Burgemeester en Wethouders, enz.
Aan den Raad der gemeente Leiden.
De Ondergeteekende, bewoner van het perceel nieuw n°. 23 op het
Utrechtsehe Veer alhier, neemt de vrijheid het volgende onder de aan
dacht van den Raad te brengen.
Niettegenstaande de opheffing der scheepsveerenstaat er voor zijne wo
ning nog altijd een loods tot berging van goederen voor de nachtschuit op
Utrecht. Dit gebouwtje ziet er zoo vervallen uitdat het spoedig zal in
vallen. Daarenboven geeft het aanleiding tot vele onaangenaamheden voor
de bewoners der naaste huizen.
Vooreerst, vooral op marktdagen maken de met de stoombooten aanko
mende of vertrekkende boeren er misbruik van door het te gebruiken als
urinoir, iets dat ook vaak door de schippers en sjouwers der nachtschuiten
wordt gedaan. Onzindelijkheid en onzedelijkheid worden er dus door be
vorderd.
Ten tweede maken des Zondags de straatjongens er gebruik van tot het
verrichten van halsbrekende kunstenj zij klimmen er op, luiden de bel,
smijten er met steenen naar, zoodat vaak de glazen der gaslantaarn breken
en die der huizen bedreigd worden.
Ten derde is dikwijls de passage versperd, wanneer wagens met goede
ren aan het magazijntje laden of lossen, omdat de straat aldaar smal is.
Ten vierde wordt het vrije uitzicht belemmerd en ontsiert het de geheele
buurt door zijn onoogelijk uitzicht.
Om alle boven aangevoerde redenen verzoekt de ondergeteekende eerbie
dig, dat het den Raad moge behagen dit middeneeuwschonnoodig en
bouwvallig gehouw te doen sloopen en niet te doen herstellen of vernieuwen
opdat aan zijne gegronde bezwaren worde tegemoetgekomen.
Hetwelk doende,
Leiden, 17 Maart 1875. F. G. van Riel.
Leiden, 24 Maart 1875.
Bij missive van den 9 December des vorigen jaars, namen wij de vrij
heid voor te stellende afbraak van het bouwvallig gewezen commissaris-
kantoor op het Utrechtsehe Veer. De gronden waarop dat voorstel steunde,
worden vermeerderd door* het aan den Gemeenteraad ingediend adres van
F. G. Van Riel, wonende aan het Utrechtsehe Veer, waarbij naar waarheid
worden vermeld de wanordelijkheden waartoe dat bouwvallig gemeente eigen
dom aanleiding geeft, zoodat ook in bet belang der openbare reinheid,
veiligheid en zedelijkheid raadzaam is het wegnemen van dat onbruikbaar
kantoor, hetwelk zijne vroegere bestemming verloor, toen de Gemeenteraad
bij besluit van 23 April 1S70, bet commissariaat van het Veer tussehen
LeidenWoerden en Utrecht heeft opgeheven.
Sedert dien tijd wordt dat huisje gebruikt tot bergplaats van bestelgoe-
deren door de veerschippers, zonder betaling van huur, terwijl ten laste der
gemeente Leiden alleen komen de kosten van het onderhoud en eene ge
heele vernieuwing in den bestaanden toestand een last zou zijnwaaraan
een belangrijke som verbonden is, die op de gemeente alleen moet drukken,
maar uitsluitend in het belang der schippers is.
Wij meenendat er alzoo voldoende redenen bestaanom dat perceel af
te breken.
Aan HH. Burgemeester De Commissie van Fabricage, enz.
en Wethouders.
Leiden, 28 April 1875.
Uit de in onze handen gestelde missives van Heeren Burgemeester en
Wethouders van Woerden en van Utrecht van den 27en en 30en Maart II,
is ons gebleken, dat te Woerden geen commissariskantoor aanwezig is,
gelijk te Leiden, maar wel te Utrecht, dat evenwel op kosten van het
jaagpad wordt onderhoudenofschoon te Leiden zulks voor rekening der
gemeente plaats heeft.
Uit die berichten evenwel volgt nietdat zulk een gebouw volstrekt
noodig blijft voor het gemeenschappelijk jaagpad en bijaldien het door
bouwvalligheid een geheele vernieuwing vereischtedaartoe zou moeten
worden besloten alleen ten gerieve en in het belang der veerschippers.
Nu. gelijk in ons rapport van den 24en Maart dezes jaars werd mede
gedeeld het voormalig commissariskantoor in dien toestand verkeertdat het
moet worden afgebroken, zou op het bestraatte open plein aan het einde
van het Utrechtsehe Veer een nieuw houten gebouwtje kunnen worden
geplaatst en de kosten daarvan gebracht ten laste der gemeenschap van het
jaagpad. Het schijnt ons hoogst twijfelachtig toe, of dat zou stroken met
de meening van de gemeentebesturen van Utrecht en Woerden.
Wij zouden in het nieuwe bestek van onderhoud der jaagpadswerken kun
nen opnemen het bouwen van een veerhuisje, maar daar het jaagpad daarbij
geen belang meer heeft en de veerschipperij alleen, komt het ons voor,
dat die uitgaaf moeielijk kan verdedigd worden, zoodat wij blijven volhar
den bij ons rapport van den 24sten Maart 11.
Aan HH. Burgemeester De Commissie van Fabricage, enz.
en Wethouders.
N°. 119. Leiden, 10 Mei 1875.
Aan uwe vergadering is medegedeeld het rechtskundig advies van Mr. A.
Philips te Amsterdam aangaande de vraag of uit de bedriegclijke handelin
gen, gepleegd door den thans ontslagen onderkassier der bank van leening,
al of niet eene civiel rechtelijke aansprakelijkheid voortvloeit tot vergoeding
van de dientengevolge door de bank geleden schade, en, zoo ja, welke
collegiën of personen alsdan in deze aansprakelijk zouden kunnen worden
gesteld. De conclusie van bet advies is deze: 1°. dat de kassier en de eerste
schatter, gezamenlijk met den onderkassier, aansprakelijk zijn voor dn ver-
20