HAKMLN TAS DIS
VAB LEIDES.
Kitting van Donderdag 13 Mei 18ïö,
geopend 's namiddags te 8 uren.
Voorzitterde Leer Burgemeester Dr. VV. C. Van den Brandeler.
Te ie/iandelen onderwerpen: -
1°. Benoeming van een leeraar in de geschiedenis en aardrijkskunde aan
de gemeente-instellingen voor hooger en middelbaar onderwijs. (86)
2». Voorstel van Commissarissen der Bank van Leening betrekkelijk eene
vermindering van het kapilaal der gemeente in de Bank, met supple-
toire staten van begrooting. (68, 84 en 91)
3°. Bezwaarschrift van L. M. De Laat De Kanter tegen zijnen aanslag op
het kohier der plaatselijke directe belasting, dienst 1875. (97)
4°. Voordracht tot verkoop van grond aan de llaarlemmertrekvarrt aan
hel Hoogheemraadschap van Rijnland. (93)
5». Verzoek van J. Snijder, om ontslag als hulponderwijzer aan de school
n 2 voor minvermogenden. (94)
6°. Idem van J. Van Tongeren, om een riool te leggen aan het Leven
daal. (92)
7°. Idem van Commissarissen der sociëteit Minerva, om kelderramen te
doen maken. (96)
8°. Voordracht tot het verleenen van afschrijving of restitutie van de
plaatselijke directe belasting, dienst 1874. (98)
9». Staat van af- en overschrijving op de begrooting. dienst 1875. (99)
10°. Rekening der Gasfabriek over 1874. (90)
Tegenwoordig de heeren EigemanHartevelt, Bijleveld, Le Poole, Yan
Hettinga Tromp, Suringar, Juta, LezwijnVan Wensen, Van Iterson
Stoffels, Buys, De Fremery, DercksenGoudsmit en Van den Brandeler.
De heeren Cock en Van Outeren gaven kennis verhinderd te zijn de
vergadering bij te wonen.
De aanteekeningen van het verhandelde in de zitting van Donderdag 29
April 11. worden gelezen en goedgekeurd.
De Voorzitter deelt mede
1°. Dispositiën van de Gedeputeerde Statendd. 4/8 Mei n°. 22 en 23/2
en 4/7 Mei n°. 63, houdende goedkeuring van de raadsbesluiten van 22
Apriltot onderhandsche verhuring van het huisje buiten de voormalige Witte-
poort; tot af- en overschrijving op de gemeentebegrooting over 1875; en
van de rekening der dienstdoende schutterij over 1874.
2®. Missive van Burgemeester en Wethouders van Katwijk houdende dank
betuiging voor de toegezegde inschrijving in de geldleening ten behoeve van
het kanaal.
Deze missive luidt als volgt:
«Katwijk, 12 Mei 1875.
Namens den Baad dezer gemeente hebben wij de eer UEdel-Achtb. mede
te deelendat wij in de raadsvergadering van 7 dezer mededeeling hebben
gedaan van uwe missive van 80 April jl.n°. 348, houdende bericht van het
besluit van uwen Baad tot deelneming voor een bedrag van /SOOOin de door
deze gemeente aan te gane geldleening, ter voorziening in de kosten van
aanleg van een kanaal van Katwijk aan Zee naar het uitwateringskanaal van
Rijnlandterwijl wij namens deze U beleefd verzoeken den Raad dank te
willen zeggen voor de welwillendheid betoond ten opzichte van het dezerzijds
geprojecteerde plan.
De adressen ter bekoming van rijks en provinciale subsidie zijn bereids
verzonden.
Burgemeester en Wethouders van Katwijk
De BurgemeesterT. A. O. De Riddeb.
De SecretarisW. Van deb Vlies.
Aan Heeren Burgemeester en Wethouders der gemeente Leiden."
3®. Beschikking van den Minister van Binnenl. Zaken op het verzoek
der gemeentebesturen van Utrecht, Woerden en Leiden, omtrent het onder
houd van het jaagpad.
Deze beschikking en de geleidende brief van heeren Gedep. Staten van
Zuid-Holland zijn van den volgenden inhoud:
»'s Gravenhage, den 1/10 Mei 1875.
Wij hebben de eer U hiernevens, ter informatie en als beschikking op
het ingediend adres, te doen toekomen een afschrift der aan de Gedeputeerde
Staten der Provincie Utrecht gerigte missive van den Heer Minister van
Binnenlandsche Zaken dd. 16 April II., n®. 14(afd. III), in antwoord op de
door dat Collegie en onze Vergadering uitgebragte rapporten omtrent het
door U gemeenschappelijk met de Besturen der gemeenten Woerden en
Utrecht gedaan verzoek, dat het jaagpad langs den Ouden Rijn in onder
houd worde overgenomen door het Rjjk.
Wilt dit schrijven des Ministers tevens ter kennis brengen van den Raad
uwer gemeente.
De Gedeputeerde Staten der Provincie Zuid-Holland,
Eooic, Voorzitter.
J. Röell Griffier.
Aan Heeren Burgemeester en Wethouders der Gemeente Leiden."
»'s Gravenhage, 16 April 1875.
Ook na kennisneming van de rapporten, door U en uwe ambtgenooten
in Zuid-Holland uitgebracht, vind ik geen grond om, overeenkomstig het
verlangen van de Gemeentebesturen van Utrecht, Woerden en Leiden, het
jaagpad langs den Ouden Rijn in beheer en onderhoud bij het Rijk over
te nemen.
Het jaagpad is, krachtens eene overeenkomst van 20 September 1663,
door de 3 gemeenten voor gemeenschappelijke rekening gemaakt en onder
houden, gelijk dan ook de opbrengst der tolheffing tussehen haar verdeeld
1873.
werd. Uit de stukken blijkt, dat in het tijdsverloop van 16641853 de
opbrengst circa 100,000 meer heeft bedragen dan de kosten van onder
houd welke som alzoo als zuivere winst voor de drie gemeenten moet wor
den aangemerkt.
Sedert andere vervoermiddelen meer in gebruik zijn gekomenis de op
brengst van het jaagpad verminderd en niet langer voldoende om de uit
gaven te dekkenom die reden wenschen de Gemeentebesturen zich van
dien lastpost te ontslaanen het onderhoud van het jaagpad ten laste van
het Rijk te brengen.
Het behoeft geen betoogdat daarvan geen spraak kan zijn. De bewe
ring van de Gemeentebesturen, dat het bijzonder belang, hetwelk de 3 ge
meenten vroeger bij het jaagpad hadden is vervallen en vervangen door het
algemeen belang van den binnenlandscnen handelis niet afdoende. Bo
vendien heeft de binnenlandsche handel werkelijk belang bij het behoud
van bet jaagpad, dan zal dit toch wel in de lste plaats gelden van den
handel der gemeentenaan den Ouden Rijn gelegenmet name van de
3 aanzienlijksten, Utrecht, Leiden en Woerden. Het bijzonder belang van
deze gemeenten valt dus met het algemeen belang van den binnenlandscben
handel zamen.
In het adres wordt de Oude Rijn een rijksnater genoemd en zelfs ge-
'oragt onder de bevaarbare rivieren, die volgens art. 577 van het Burger
lijk Wetboek aan den Staat behoorenen door dezen moeten worden on
derhouden.
Het kan intusschen aan de Gemeentebesturen niet onbekend zijn, en het
blijkt ook uit de bij het adres overgelegde stukken, dat de Oude Rijn niet
tot de groote rivieren behoort, maar bestaat uit eene aaneenschakeling van
boezemwaterendoor sluizen gescheidenwaarvan het onderhoud niet ten
laste van het Rijk is.
Evenmin als de gewestelijke besturen voor Utrecht en Zuid-Hollai)id termen
gevonden hebben, om de drie gemeenten, door toekenning van subsidie,
in het bezwaar van Bet onderhoud te gemoet te komenkan ik reden vin
den om het jaagpad ten laste van het Rijk te nemen.
Gelieft hiervan, namens mij, mededeeling te doen aan het Gemeentebe
stuur van Utrechten voorts dit schrijven ook ter kennis te brengen van
uwe ambtgenooten in Zuid-Holland, met verzoek, namens mij, hunnerzijds
gelijke mededeeling te doen aan de Gemeentebesturen van Leiden en
Woerden.
De Minister van Binnenlandsche Zaken,
(get.) Heemskebk.
Voor eensluidend afschrift,
De Griffier der Staten van Utrecht,
(get.) De Kock.
Voor kopij conform,
De Griffier der Provinciale Staten van Zuid-Holland,
J. Röell.
Aan Heeren Gedeputeerde Staten der Provincie Utrecht."
Deze stukken worden voor kennisgeving aangenomen.
De Voorzitter legt vervolgens over:
1®. Adres van Dr. R. II. Hirscbig, ter bekoming van gemeentegrond in
de Vleerensteeg.
2°.^ Verzoek van Mr. H. Obreen, om afschrijving van plaatselijke directe
belasting over 1874 voor Mevrouw Tydeman.
Overeenkomstig de voordracht wordt besloten deze adressen te stellen in
handen van Burgemeester en Wethouders en van de Commissie van Financiën.
3°. Rekening van het Evang. Luthersch Weeshuis, over 1874.
4®. Rekening van het Gereformeerd Minne- of Arme Oude Mannen en
Vrouwenhuis, over 1874.
Overeenkomstig de voordracht wordt besloten deze te stellen in handen
van de Commissie van Financiën.
5®. Verzoek van W. H. Van Zanten, om vergunning tot het dempen van
de sloot langs zijne woning aan den Lagen Rijndijk.
Overeenkomstig de voordracht wordt besloten dit te stellen in handen
van Burgemeester en Wethouders.
6®. Rekening van Commissarissen van den Schouwburg over 1873/74.
7®. Voordracht voor de benoeming van een onderwijzer 2de klasse aan
de school n°. 2 voor minvermogenden.
8'. Idem voor de benoeming van twee onderwijzers aan de kweekschool.
Overeenkomstig de voordracht wordt besloten deze ter inzage van de
leden in de leeskamer neder te leggen.
De Voobzitteb. Ik heb de eer nog mede te deelen dat in het stem
bureau, voor de verkiezing van een lid der Staten-Generaal op Dinsdag 8
Juni, zitting zullen hebben de leden Van Wensen en Van OutereD.
Aan de orde is:
I. Benoeming van een leeraar in de geschiedenis en aardrijkskunde aan
de gemeenteinstellingen voor hooger en middelbaar onderwijs.
(Zie Handd. 14, n®. 86.)
De heeren EigemanLe Poole en Goudsmit worden door den Voorzitter
uitgenoodigd met hem het bureau van stemopneming uit te maken.
De uitslag der stemming is, dat met algemeene stemmen benoemd
wordt de heer M. J. IJzerman.
II. Voorstel van Commissarissen der Bank van Leening betrekkelijk eene
vermindering van het kapitaal der gemeente in de Bank, met suppletoire
staten van begrooting.
(Zie Handd. 11, n®. 68, 13, n®. 84 en 16, n®. 91.)
18