De Commissie heeft geen bezwaar dat aan den requestrant wordt vergund, I
het dempen van de sloot over de breedte van zijn eigendom; mits daarin
te leggen een gemetseld kanaal van 50 centimeters breedte op gelijke 1
hoogte met een booggewelf, alsmede het leggen van een duiker door het
pad, om eene behoorlijke loozing in de vaart te verkrijgen; mits betalende
eene recognitie van 1.50 's jaars ten behoeve dezer gemeente en alles ge
schiedt onder toezicht van den Gemeente-architect.
Aan HH. Burgemeester De Commissie van Fabricageenz.
en Wethouders.
N°. 79. Leiden, 8 April 1875.
Onder overlegging van het rapport der Plaatselijke Schoolcommissie, en
onder verwijzing naar onze voordracht van 22 Maart (n°. 58 der Hande
lingen) geven wij uwe vergadering in overweging om te besluiten tot ver
meerdering van het hulppersoneel aan de school n°. 2 voor minvermogenden
met een onderwijzer der 2de klasse.
In de zitting van 3 April jl. werd ons college reeds, voor zooveel noodig,
gemachtigd om een gedeelte der leerlingen van gemelde school tijdelijk over
te plaatsen naar het voormalig Nosocomium op de Oude Vest.
Daarvoor is bestemd een der benedenlocalen in het achtergedeelte van
het gebouw met een afzonderlijken toegang aan diezelfde zijde.
Aan den Gemeenteraad. Burgemeester en Wethouders, enz.
Leiden, 7 April 1875.
In antwoord op uwe missive dd. 27 Maart II. hebben wij de eer u te
berichten, dat wij uwe voordracht aan den Gemeenteraad, tot uitbreiding
van het hulppersoneel aan de school n°. 2 voor minvermogendenon
dersteunen. i
De Plaatselijke Schoolcommissie te Leiden
F. Was, Secretaris.
N°. 80. Leiden, 15 April 1875.
Uwe vergadering is reeds in kennis gesteld van het schrijven van de con
cessionarissen van den spoorweg LeidenWoerden, waarbij wordt bericht dat
de Rijnspoorweg-Maatschappij zich bereid heeft verklaard het tot stand
komen van dien spoorweg te waarborgen indien het Gemeentebestuur van
Leiden, ter vervanging van zijne vroegere inschrijving ad ongeveer ƒ250,000,
een subsidie wil geven van f 100,000 op den dag der opening van de ex
ploitatie uit te keerenen waarbij wordt verzocht dat de Raad zich hier
omtrent zoodra doenlijk bindend verklare, opdat daarna onmiddellijk met
dat werk begonnen kunne worden.
Evenals bij de vorige plannen voor den aanleg van den bedoelden spoor
weg, hebben wij thans de zaak in eene op heden gehouden gecombineerde
vergadering met de Commissie van Financiën ter sprake gebracht en wordt
mitsdien ook nu een gemeenschappelijk rapport aan uwe vergadering in
gediend.
Alvorens evenwel mededeeling te doen van de resultaten waartoe deze
8amenspreking heeft geleidwordt het niet overbodig geacht met een enkel
woord in herinnering te brengen de onderscheidene beslissingen door uwe
vergadering genomenten doel hebbende eene rechtstreeksche spoorwegver
binding van deze gemeente met Utrecht tot stand te brengen.
In de zitting van 17 Januari 1872 werd besloten ingevolge het verzoek
van de heeren P. C. Knijff en A. Kaptijn te Woerden voorloopige con
cessionarissen van den aanleg van een spoorweg LeidenUtrecht, voor een
bedrag van 200,000 deel te nemen in de te sluiten geldleening, onder de
uitdrukkelijke voorwaarde, dat, als de geldleening niet geheel werd voltee-
kendde gemeente niet gehouden zoude zijn aan hare inschrijving gevolg
te geven.
Nadat gebleken was dat de uitgeschreven geldleening niet kon worden
geplaatst, hebben de toenmalige concessionarissen eene verhooging der in
schrijving aangevraagd, waarop evenwel in de zitting van 11 Mei 1S72
afwijzend werd beschikt en op grond van de geheele veranderingwelke de
wijze waarop volgens bet oorspronkelijk plan de zaak zou worden tot stand
gebracht, had ondergaan,, mede besloten, de genomen inschrijving terug
te nemen.
Inmiddels werd de tot standkoming der zaak van te veel belang geacht
voor deze gemeente om zich daarvoor niet eenige geldelijke opoffering te
getroosten. Eene verbeterde gemeenschap van onze gemeente met Utrecht
en de zoo welvarende Rijnstreek moest naar het oordeel uwer vergadering
belangrijke indirecte voordeelen opleveren en van daar uw besluit, in boven
genoemde zitting genomenom aan de voorloopige concessionarissen ten be
hoeve van hunne onderneming een subsidie aan te bieden van 100,000,
onder beding dat de uitbetaling eerst zoude plaats hebben wanneer de spoor
weg opgeleverd en ter exploitatie gereed was.
Gelijk bekend, mochten bovengenoemde heeren in hunne onderneming
niet slagen en is de hun verleende concessie vervallen, als zijnde niet op
den bepaalden tijd aanvaardwaarop eene nieuwe voorloopige concessie
werd verleend aan de heeren J. P. De Bordes, C. F. W. Wiggers Van
Kerchem en L. A. J. W. baron Sloet voor den aanleg van een spoorweg
LeidenWoerden.
Op hun verzoek om ondersteuning van het plan werd wederom gunstig
beschikt, en wel in de zitting van 18 November 1872 waarbij werd be
sloten voor een bedrag van f 250,000 in aandeelen deel te nemen in de
geldleening, onder meerderen onder voorwaarde dat Burgemeester en Wet
houders zich zouden hebben verzekerd dat eene naar het oordeel van den
Raad voldoende verbinding van de nieuwe spoorbaan met den Hollnndschen
IJzeren Spoorweg te Leiden en het doorloopend rechtstreeksch verkeer tus-
schen beide wegen voor personengoederen en vee werkelijk zoude worden
verkregen. Den 24sten Februari 1873 werd de concessie aanvaard door de
heeren De Bordes en Sloet, hebbende de heer Wiggers zich, op grond van
ziekte, aan de onderneming moeten onttrekken, en daarop werd in de zit
ting van 12 Juli daaraanvolgende het College van Dagelijksch Bestuur tot
de inschrijving gemachtigd, nadat de geprojecteerde aansluiting voldoende
gebleken was, De concessie namelijk bepaalt vooreerst dat nabij Leiden en Woer
den de spoorweg aan de bestaande spoorwegen moet aansluiten en daarmede in ver
binding worden gebrachtzoodat de wagens der onderscheidene ondernemin
gen ongehinderd van den ecnen spoorweg op den anderen kunnen doorloopen
en vervolgensdat de spoorweg zoodanig met de spoorwegen aan welke hij aan
sluit, verbonden moet worden, dat de reizigers en koopmansgoederen wanneer
de inrichting van den dienst het eischt, zonder overlading van den eenen
spoorweg op den anderen kunnen overgaan. Bovendien hadden concessiona
rissen blijkens aan het gemeentebestuur gerichte brieven en gehouden con-
ferentiënverklaard dat het vervoer van reizigers enz. van den aan te leggen
spoorweg naar die van andere spoorweg-ondernemingen in de nabijheid
waarvan sprake is in de concessie, inderdaad zoude geschieden per spoorweg
en niet op andere wijze en dat de aansluiting zoude geschieden overeenkom-
siig eene door hen ingeleverde schelsteekening.
Aan de inschrijving was verder de clausule verbonden dat deze zoude
worden teruggenomen wanneer de naamlooze vennootschap niet vóór 1 Juli
1874 zoude zijn tot stand gebracht. Vermits zulks niet het geval was,
werd in de zitting van 25 Juni jl. de bedoelde termijn verlengd tot 1
Januari 1875 en tevens bepaald dat, wanneer ook na afloop van dien ter
mijn, de verwantschap nog niet mocht tot stand zijn gekomende gemeente
hare inschrijving zal handhaven, zoolang het gemeentebelang niet vordert
dat de inschrijving worde teruggenomen, in welk geval de bevoegdheid
daartoe steeds bij het gemeente-bestuur zal verblijven.
Bleef alzoo krachtens dit besluit de gemeente ten aanzien van de al of
niet handhaving der inschrijving geheel vrij, blijkens het in den aanhef
dezer medegedeeld bericht van concessionarissen is thans de toestand der
zaak geheel veranderd.
Ter vervanging van de toegezegde inschrijving wordt thans een subsidie
van 100,000 gevraagd, bij inwilliging van welk verzoek onverwijld met
de voor den spoorweg benoodigde werken een aanvang zal worden gemaakt
en de totstandkoming der zaak wordt gewaarborgd.
Uit de boven medegedeelde besluiten blijkt genoegzaam dat de Raad der
gemeente Leiden zich steeds bereid heeft verklaard eene directe spoorweg
gemeenschap van deze gemeente met het middenpunt des lands en langs
dien weg met het buitenland te ondersteunen, en wij twijfelen er niet aan
of ook thans zal het aanbod van de tegenwoordige concessionarissen, waar
door het reeds sedert langen tijd gewenscht doel zal worden bereikt, door
uwe vergadering worden aangenomen.
Immers het offer, hetwelk thans van de gemeente wordt gevraagd, is niet
grooter dan hetgeen in het jaar 1872 ten behoeve van de onderneming der
heeren Knyff en Kaptyn door de gemeente uit eigen beweging werd aange
boden en dat bij inwilliging van het thans aanhangig verzoek de tot stand
koming van den geprojecteerden spoorweg verzekerd is, blijkt niet alleen
uit de mededeelingen van concessionarissenmaar zulks wordt bovendien
bevestigd door de sedert bij bevoegde autoriteiten ingewonnen nadere inlichtingen.
Nog steeds overtuigd dat het bezit van een spoorweg als waarvan thans
sprake is aan onze gemeente zoodanige voordeelen zal opleveren dat daardoor
eene geldelijke opoffering van ongeveer ƒ5000 's jaars meer dan voldoende
wordt gerechtvaardigd, kunnen wij uwe vergadering met alle vrijmoedigheid
in overweging geven, het gevraagd subsidie van ƒ100.000 toe te staan,
uit te keeren op den dag waarop met de exploitatie wordt aangevangen.
Naar ons oordeel ware het met het oog op het belang onzer gemeente
niet wel te verantwoorden, van de nu aangeboden gelegenheid ter bekoming
van den spoorweg geen gebruik te makenalleen in de verwachting dat
wellicht ook zonder een geldelijk offer der gemeente de zaak te eeniger tijd
toch tot stand zoude komen. Niet alleen immers bestaat er groote waar
schijnlijkheid dat zoodanige verwachting zoude worden teleurgesteld, maar
bovendien zoude onze gemeente dan toch vermoedelijk voor een tal van
jaren van de algemeen gewenschte spoorweg-gemeenschap blijven verstoken.
Achten wij het alzoo in het belang der gemeente dat het gevraagd
subsidie, met inachtneming van de bepaling van den termijn van uitkeering
worde toegezegd aan die toezegging zouden wij tevens eenige voorwaarden
wenschen te verbindenvooreerst betrekking hebbende tot de aansluiting
aan den bestaanden spoorweg en vervolgens wat aangaat het aantal treinen
waarmede het vervoer op den aan te leggen spoorweg zal plaats hebben.
Ten aanzien van het eerste punt zoude men kunnen volstaan met te be
dingen, dat de bepalingen aangaande de aansluiting met den Hollandschen
IJzeren Spoorweg en het rechtstreeksch vervoer van personen goederen en vee,
hierboven medegedeeld, worden gehandhaafd. Eerst nadat zekerheid om
trent die aansluiting en dat rechtstreeksch vervoer was verkregenis dan
ook tot de inschrijving overgegaan en ook thans zal aan het verleenen van
het gevraagd subsidie de uitdrukkelijke voorwaarde moeten worden verbonden
dat aan de vroeger daaromtrent gedane toezeggingen zal worden voldaan.
In de tweede en voornaamste plaats, als hebbende de gemeente daarbij
voorzeker meer direct belang dan bij eene voldoende aansluiting en recht
streeksch verkeer, zal een minimum van treinen op den aan te leggen spoor
weg behooren te worden geconditioneerd.
Wij geven uwe vergadering mitsdien in overweging om bij aanneming van
het voorstel tot toezegging van het gevraagd subsidie, te bepalen, dat dit
niet zal worden uitgekeerd, alvorens door Burgemeester en Wethouders met
concessionarissen een behoorlijk contract zal zijn gesloten waarbij laatstge
noemden op zich nemen te zorgen dat dagelijks minstens vier treinen zul
len loopen van Leiden naar Woerden en terug, onmiddellijk aansluitende
aan de treinen loopende van Woerden naar Utrecht en daarbij de volgende
poenale sanctie te voegéndat bij niet nakoming van deze bepaling voor elke
trein minder dan het overeengekomen getal, een som van 1000 per jaar
door contractanten ter andere zijde aan de gemeente Leiden zal worden
uitbetaald. Hoezeer het niet waarschijnlijk isdatwanneer de spoorweg
eenmaal in exploitatie is gebracht, de dienst met een minder aantal
treinen dan bovenvermeld zal worden uitgeoefend zoo schijnt toch
zoodanig beding met het oog op eventueele en onvoorziene omstandigheden
niet overbodig.
Overigens vermeenen wij dat aan het verleenen van het subsidie geene
andere bepalingen behoeven te worden verbondennoeh wat betreft de
dienstregeling noch ten aanzien van de tarieven, als zijnde deze onder
worpen aan de goedkeuring der regeering en stellen wij uwe vergadering
ten slotte" voor om daartoe overeenkomstig den inhoud van dit rapport te
besluiten en aan concessionarissen van een en ander kennis te geven.
Aan den Gemeenteraad.
De Commissie van Financiën, enz. Burgemeester en Wethouders, enz.
Te Leiden ter Boekdrukkerij van J. C. DRABBE.