INGEKOMEN STEKKEN, ter inzage vi.n de leden nedcrgelegd. Ik vind liet dus alleszins «een verstandig rcgeeringsbeleid" te trachten hem hier te behouden. Als ik bovendien gadesla hoe er eene groote schaarschte is van docenten in het leervak der geschiedenis, dan geloof ik, dat wij eene zeer groote verantwoordelijkheid op ons zouden laden den heer Byvanck prijs te geven, een man, die, wel is waar op een meer nederig gebied, evenmin kan gemist worden als mijn uitstekende ambtgenoot op dat van staats- en volkenrecht. De heer Bijleveld. Toen in de Vereenigde Commissie, waarvan ik de eer heb lid te zijn, deze zaak aan de orde was, heb ik mij verklaard tegen het indienen van een voorstel als hetgeen nu aan den Baad is onderwor pen. Dat ik er tegen was en ook thans mijne stem tegen het voorstel zal moeten uitbrengen, is niet uit gebrek aan sympathie voor den betrokken docent of uit niet genoegzame waardeering van diens verdiensten waarlijk indien ik alleen daarmede bad moeten te rade gaanvolgaarne zoude ik mijne stem aan het voorstel gevenmaar als lid van den Baad heb ik bezwaren tegen den weg, dien men ons wil doen bewandelen, bezwaren reeds vroeger in gelijke omstandigheden door mij ontwikkeld, en niet bij mij weggenomen. Het komt mijmet allen eerbied voor eene andere ziens wijze, voor een verkeerd stelsel te zijn, om telkens af te wijken van eene gemaakte regeling. Deugt die regeling niet, zijn de tractementen beneden behoorlijk peilmen doe een voorstel tot herzieningmen lokke eene be slissing uit. Dat telkens en telkens afwijken van den regel geeft m. i. eene onvastheid die in de gemeente-administratie niet mag bestaan. Men volgt zoodoende ook een stelsel van loven en bieden tusschen de verschillende ge meenten, dat m. i. niet is vol te houden en waarmede ik althans mij niet kan vereenigen. Deze zijn mijne bezwaren, daarom en daarom alléén zal ik tegen de voordracht stemmen. De Voorzitter. Ik ben van eene tegenovergestelde meening. Als wij een goed onderwijzer hebbenbrengt toch het gemeentebelang mede hem te behouden. Hetzelfde geval doet zich hier voor als met de heeren Van der Mey en Brongersma. Als wij dus ook den heer Byvanck kunnen be houden, hebben wij een uitstekend personeel; terwijl, als het denkbeeld van den heer Bijleveld opging, wij ons een veel grooter offer zouden moeten getroostendaargelaten nog dat deze vergadering daarvoor waarschijnlijk zoude terugdeinzen. De heer Byleveld heeft gezegdhet is een stelsel van loven en bieden. Ik geloof evenweldat het minder is een stelsel van lo ven en bieden dan om eerst eene benoeming af te wachten en dan eene verhooging van tractement aan te bieden, die dan natuurlijk aanzienlijker zou moeten wezen. Maar bovendien loopen wij dan groot gevaar dat ons aanbod zou worden afgewezen. De heer Bijleveld. Door mij is niet verdedigd wat door de Commissie van Financiën als wenschelijker is voorgestaan. Ook na benoeming of bij zeer groote kans daartoe, zoude ik dezelfde bezwaren hebben als daar zooeven door mij zijn medegedeeld. De heer Goudsmit. Er is, dunkt mij, geen objectieve maatstaf aan te gevenhoeveel een docent zal moeten hebben. Dat hangt al èn van den persoon èn voornamelijk van aanvraag en aanbod. Als eene dienstbode door een ander een hooger loon wordt aangeboden dan zij ten mijnent heeft, zij aan alle de eischen van eene goede dienstbode voldoet, dan zal eene verstandige huisvrouw, als zij bij machte is, evenzeer het loon moeten verhoogen wil zij niet het gevaar loopen van door te groote zuinigheid de wijsheid bedrogen te zien. Nu zegt men wel, verhoog dan uwe tracte menten in het algemeen. Maar wat zal dit baten P Als ik beden eene algemeene regeling heb vastgesteldzoo zal morgen eene andere gemeente hare tractementen verhoogen en wij blijven steeds in dezelfde moeielijkheid. Het is eenmaal niet anders. Alle tractementen en loonen zijn stijgende en wij kunnen ons aan de gevolgen daarvan niet onttrekkenwillen wij het onderwijs niet voor een gering offer prijs geven. De heer Du Bieu. Ik geloof, dat bet raoeielijk is de tractementen zoo vast te stellendat wij gewaarborgd zijn altijd goede docenten te behouden. Daarom komt het mij voordat het voorstel nog het beste is. Het is zeker wel allertreurigst, dat het getal docenten aan het gymnasium zoo afwisselt, dat de jongelieden, die in hun derde jaar aan het gymnasium zijn, voor net Hoogduitsch nu hun derden docent krijgen, voor het Fransch hun derden hebbenvoor het Engelsch den tweeden en voor de geschiedenis gevaar loopen weder een anderen te krijgen. Ik wensch voor hen den docent in de geschiedenis te behouden. Het onderwijs lijdt te veel door die gedurige afwisseling. De heer Buys. Ik zai de discussie niet rekkenmijn gevoelen over de zaak^ is bekend, en ik heb eigenlijk niets te voegen bij betgeen de Com missie van Financiën in baar rapport gezegd heeft. Om bet verschil tusschen den heer Goudsmit en mij duidelijk te maken, heb ik slechts zijne verge- lijking tusschen docenten en dienstbodenwaaraan ik mij anders niet gewaagd zou hebbenuit te werken. Eene verstandige huishoudster, zeide die spreker, zal eene geschikte dienstbode, over welke zij tevreden is, maar die elders meer kan bekomengaarne door eene kleine verhooging van wedde duurzaam aan zich verbinden. Ik ben dat volkomen eens, maar dit is hier volstrekt de quaestie niet. De vraag is of zij eene verstandige huishoudster kan heetendie baar dienstbode verhooging van loon toekent, niet omdat zij elders meer kan verdienen, maar alleen reeds op grond dat zij elders baar dienst gaat aanbieden. De heer Goudsmit. Ik heb geenszins beweerd dat eene verhooging onr middellijk moet worden toegekend, als zij gevraagd wordt, maar Ik heb twee eischen gestelden trachten te doen uitkomen dat hier beidp aanwe zig zijn. Het geldt in de eerste plaats een hoogst verdienstelijk docent en er bestaat alle kans, dat hij ons zoude verlaten, daar zijne benoeming elders hoogst waarschijnlijk is. Ik stel dus geen absoluut beginsel, maar wil met de omstandigheden te rade gaan. De conclusie van het ongunstig rapport der Commissie van Financiën alsnu in hoofdelijke omvrage gebracht zijnde, wordt met 1-1 tegen 8 stem men verworpenzijnde de beer Dercksen inmiddels vertrokken. Voor stemden: de heeren Hartevelt, Van Outcren, Van Heukelom, Cock, Bijleveld, Buys, Lezwijn en Eigeman. De voordracht van Burgemeester en Wethouders wordt aangenomen met II tegen 8 stemmen. 1875. Tegen stemden: de heeren Hartevelt, Van Outeren, Van Heukelom, Cock, Bijleveld, Buys, Lezwijn en Eigeman. Niets meer aan de orde van den dag zijnde, wordt de vergadering ge sloten. N°. G6. Leiden, 24 Maart 1875. Naar aanleiding van het hierbij gevoegd adres, waarbij mejuffrouw T. W. Zeegers restitutie van betaalde belasting over de vier laatste maanden van het jaar 1874 verzoekt, nemen Burgemeester en Wethouders de vrijheid, nadat liet hun gebleken is dat bedoelde belastingschuldige den 31 Augustus 1874 van de bevolkingsregisters dezer gemeente is afgeschreven naar de gemeente Zoeterwoude, voor te stellen de gevraagde restitutie te verleenen tot een bedrag van f 6.27. r Aan den Gemeenteraad. Burgemeester en Wethouders, enz. Geeft met verschuldigden eerbied te kennen mejuffrouw T. W. Zeegers thans wonende te Zoeterwoude, vroeger woonachtig te Leiden, Papengracbt n°. 10, dat zij in den loop van de maand Augustus 1874 de gemeente Leiden met ter woon heeft verlatenen zich gevestigd heeft in de gemeente Zoeterwoude, na zich te gelijkertijd van de bevolkings-registers der gemeente Leiden te hebben doen afschrijven; dat zij echter de door haar verschuldigde gemeente-belasting voor het volle bedrag over het jaar 1874 reeds beeft voldaan; redenen waarom zij UEd. Achtb. verzoekt restitutie van die belasting over de vier maanden van bet jaar gedurende welke zij niet meer in Leiden iswoonachtig geweest. 't Welk doende, enz. Aan den Baad der Gemeente Leiden, T. W. Zeegers. Leiden, 25 Maart 1875. De Commissie van Financiën in wier banden werd gesteldten fine van bericht en raad, een adres van mejuffrouw T. W. Zeegers, die, ten gevolge van haar vertrek naar de gemeente Zoeterwoude in de maand Augustus 1874, restitutie van betaalde plaatselijke directe belasting verzoekt over de vier laatste maanden van het jaar 1874, heeft de eer u te raden om de door Burgemeester en Wethouders voorgestelde restitutie te verleenen en wel tot een bedrag van 6.27. Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Financiënenz. N°. 67. Leiden, 30 Maart 1875. De Vereenigde Commissie van toezicht op de gemeente-instellingen voor hooger en middelbaar onderwijs alhier heelt bij haar nevensgevoegd schrij ven voorgesteld om aan den leeraar in de geschiedenis en aardrijkskunde, den heer W. G. C. Byvanck, eene personeele toelage te verleenen van /"200, ten einde te voorkomen dat deze leeraar onze gemeente verlate, vermits groote waarschijnlijkheid bestaat, dat hij tot gelijke betrekking in eene andere gemeente zal worden benoemd. Een diergelijk besluit werd bij de vaststelling der begrooting door uwe vergadering genomen ten aanzien van den leeraar Brongersma en ook thans achten wij ons in het belang van het onderwijs aan meergemelde instellingen verplicht het voorstel der Commissie te ondersteunendoor de aanneming waarvan tevens aan den lieer Byvanck een blijk van waardeering zijner verdiensten zal worden gegeven, waarop hij voorzeker in alle opzichten mag aanspraak maken. Naar het ons voorkomt is het niet raadzaam om, gelijk door sommigen wordt wenschelijk geacht, met het verleenen eener toelage te wachtentotdat de in het rapport der Commissie bedoelde benoeming heelt plaats gehadomdat alsdan liet doel hetwelk met de verhooging van jaarwedde wordt beoogdvermoedelijk niet zoude worden bereikt en die verhooging bovendien taoer zoude moeten be dragen dan thans wordt voorgesteld. Wij geven uwe vergadering alzoo in overweging aan den leeraar Byvanck voornoemd eene personeele toelage van ƒ200 te verleenen en zulks met ingang van 1 April. Aan den Gemeenteraad. Burgemeester en Wethouders, enz. Leiden, 27 Maart 1875. Bij dezen hebben wij de eer ter uwer kennis te brengen, dat de heer Byvanck, leeraar in de geschiedenis en aardrijkskunde aan de gemeente instellingen voor hooger en middelbaar onderwijs alhier, mededingt naar eene dergelijke betrekking in eene andere gemeente, waar hij aanmerkelijk hooger bezoldigd wordt, en dat er, zoo hij zijne candidatuur handhaaft, veel waarschijnlijkheid bestaat voor zijne benoeming. Mocht hij benoemd worden, dan zouden onze instellingen een verlies lijden, dat op dit oogen- blik moeilijk te herstellen zijn zou. De heer Byvnnck toch is een van onze uitstekendste docenten en weet bij uitnemendheid zijne wetenschappe lijke ontwikkeling aan zijn onderwijs dienstbaar te makendezulken zijn altijd moeilijk te vervangen. Maar bovendien is het aantal beschikbare per sonen die voor het onderwijs in de geschiedenis en voor dat in de aard rijkskunde bevoegdheid hebben, uiterst gering, gelijk gebleken is uit het resultaat, dat de oproeping van sollicitanten naar de thans reeds vaccerende leeraarsplaats in die vakken heeft opgeleverdslechts twee personen hebben zich vooralsnog aangemeld. Zal dus de vervulling ééner vacature reeds met bezwaren gepaard gaanhoe veel te meer zal dit het geval wezenwanneer bij een eventueel vertrek van den heer Byvanck in eene tweede vacature zal moeten worden voorzien. Wij behoeven er voorts wel ter nauwernood op te wijzendat bet niet zonder bezwaar is midden in den cursus twee nieuwe leeraren aan het werk te stellen, die, beiden even vreemd, buiten staat zouden zijn elkander voor te lichten, en met de traditien, die aan iedere school het onderwijs in elk vak aankleven, bekend.te maken. 12

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1875 | | pagina 5