dat er weer veel geld noodig is voor het drijven der zaak en wordt dus de gedane toezegging niet vervuld. Ik vrees wel, dat men op die wijze steeds een middel zal vinden om de zaak slepende en het gas duur te houden. De heer De Fremeby. Ik meen tochdat genoegzaam in het voorstel is aangetoond, dat met Januari eene verlaging der gasprijzen zal worden voorgesteld. Voor het opmaken van de begrooting in Augustus zullen daaromtrent aan het dagelijksch bestuur inlichtingen gegeven worden. En als nu de Commissie, die het vertrouwen van den Baad geniet, zegt: dat het haar voornemen is nog in dit jaar tot die verlaging een voorstel te doendan mag men toch wel. in die verzekering vertrouwen stellen. Die prijsvermindering is de algemeene wensch, ook de mijne, en voor het volgend jaar bestaat daartoe de mogelijkheid, als de winst op de begrooting niet al te hoog wordt gesteld; voor dit jaar laat echter de raming, naar mijne overtuiging, geene prijsverlaging toe; becijferingen, die ik voor mij heb, wijzen dit aan. De heer Dercksen. Het antwoord van den heer De Fremery heeft mij bitter teleurgesteld. Ik, en velen met mij, hadden op een voorstel gere kend, dat niet op 1 Januari 1S76, maar op 1 Mei 1875 de gasprijzen zou gereduceerd hebben tot een minder bedrag. Hetgeen mij niet minder on aangenaam heeft getroffen is de houding van den heer De Fremery tegen over mijne opmerking. Hij stelt onmiddellijk de quaestie van vertrouwen, hoewel die hier geenszins aan de orde is. Ging de redeneering van dat geachte lid op, dan zou er geene bedenking tegen de meeniiig eener Com missie meer mogelijk zijn. Ik zou in dat geval dan ook maar liever wen- schen die commissiën meer onbeperkte macht te verleenenwaaraan natuur lijk eene grootere verantwoordelijkheid verbonden is, liever dan geroepen te zijn hare handelingen roet eerbied te ratificeeren. Intusschen zal ik mij zoolang ik hier nog zit, veroorloven de zaak anders te begrijpen, en met gepaste vrijmoedigheid mijne aanmerkingen makenook op datgenewat door, overigens zeer betrouwbare, commissiën wordt voorgesteld. De Voorzitter. Als de Commissie toch verklaart, dat er Waarschijnlijk heid bestaat, dat het volgend jaar tot die vermindering kan worden over gegaan, zal de Baad zich daarbij toch wel willen neêrleggen en den juisten tijd afwachten. De heer Driessen. Ook mij is niet zoo duidelijk gebleken uit het rapport der Commissie voor de gasfabiekdat die prijsvermindering te wach ten is. Maar dan doet het mij nu genoegen de bepaalde toezegging daar omtrent van den heer De Fremery te hebben vernomen en ik neem daarvan acte. De heer Du Eieu. Men moet niet uit het oog verliezendat het niet is de Commissie voor de gasfabriek, die de gasprijzen bepaalt, maar de Eaad. En nu geldt het hier eene volstrekt noodige uitgaaf tot daarstelling van een nieuw zuiverhuis, om te kunnen voldoen aan de talrijke aanvragen. Het is der commissie niet te doen om zonder noodzakelijkheid eene buiten gewone uitgaaf te doen. Wij zijn van oordeel, dat met Januari tot eene prijsvermindering kan worden overgegaan. Wil de Eaad dat nu vroeger invoeren, dan zou ik dat bepaald moeten afraden; want wij zouden dan niet kunnen voldoen aan het vermeerderd debiet. Het zuiverhuis is niet uitgebreid sedert de oprichting. De heèr Krantz. Ik zal mij buiten stemming houden; niet om finan- cieele bezwarenmaar omdat ik niet in de gelegenheid ben geweest vol doende van de zaak kennis te nemen. Gaarne stel ik vertrouwen in heeren Commissarissen, maar, naar mijne meening, mag dat eigen onderzoek niet uitsluiten. De voordracht wordt hierop in stemming gebracht met de wijziging, door den heer De Fremery voorgesteld, en met algemeene, 19, stemmen aange nomen hebbende de heer Krantz aan de stemming geen deel genomen terwijl de heer Le Poole inmiddels de vergadering had verlaten. X. Voordracht tot onderhandsche verhuring van de beide huizen op de Aalmarktafkomstig van de Administratie der Vereenigde Gast- en Leproos huizen. (Zie Handd. 10n°. 62.) Wordt zonder beraadslaging met algemeene stemmen aangenomen. XI. Voordracht tot het afstaan in gebruik van het schoollokaal op de Marendorpsche Achtergracht aan de Vereeniging tot bevordering van gere geld schoolbezoek. (Zie Handd. 10, n°. 60.) De heer Boys. Ik wenschte ééne inlichting te vragen. De voorwaarden, die hier gesteld zijn komen mij wel eenigszins duister voor. Ik ben zeer gestemd voor de inwilliging van het gedane verzoek; alles wat strekt tot bevordering van het onderwijs heeft, dunkt mij, aanspraak op onze warme ondersteuning. Burgemeester en Wethouders zijn dezelfde meening toe gedaan maar stellen eenige voorwaarden. De vraag die ik wenschte te doen is nu dezeof onder die voorwaarden ook behoortdat het onderwijs gegeven moet worden door een der docenten van de school, welke men in gebruik wil nemen? Burgemeester en Wethouders zeggen het niet uitdruk kelijk, maar verwijzen toch naar een brief van den hoofdonderwijzer, waarin die voorwaarde zeer bepaald wordt genoemd. Ik doe die vraag te liever, omdat ik voor mij groot bezwaar heb tegen dergelijke voorwaarde. De Vereeniging moet, dunkt mij, volkomen vrij zijn in de keuZe van hare docenten en de Eaad haar in dié keuze niet belemmeren. Als dat nu ook de bedoeling is van Burgemeester en Wethouders, dan zal het mij aange naam zijn dit te vernemen. De Voorzitter. Het is alleen te doen om de zaak te regelen. De heer Boys. Zijn Burgemeester en Wethouders het met den hoofd onderwijzer eens, dan zou ik er prijs op stellen dat de Eaad zich omtrent de bedoelde voorwaarde verklaarde. Ik kan toch niet inzien met welk recht wij de bevoegdheid van de Vereeniging om hare eigen docenten aan te wij-' zen, zouden wegnemen. De Eaad heeft zich daarmede niet in te laten. De heer De Iremery. De groote moeielijkheid zit in de verantwoorde lijkheid van den hoofdonderwijzer voor het lokaal en de meubelen. Als hij een en ander ten gebruike aan een persoon moet afstaandie aan hem niet ondergeschikt is_zou dit tot moeielijkheid aanleiding kunnen geven. De heer Buys. Dat de hoofdonderwijzer verantwoordelijk blijft, is niet volkomen juist; de verantwoordelijkheid zal rusten op de Vereeniging, en ik wil die ook geheel op haar laten drukken. De heer Goudsmit. Hetgeen de heer Buys zegt is, naar mijn inzien, volkomen waar. De Vereeniging heeft toch het feitelijk gebruik van en de verantwoordelijkheid voor het lokaal. Waarom dan die voorwaarde? De Voorzitter. Na het gesprokene zal het 't best zijn er die zinsnede uit te laten. De heer Buys. Als maar duidelijk blijkt, dat de Eaad de Vereeniging niet wil belemmeren in de keuze van hare docentendan ben ik voor mij tevreden. De heer Lezwijn.' De bedoeling van den heer Brouwer is, dat de Vereeniging een der onderwijzers aanwijze, die aan zijne school werkzaam is, daar het meermalen is gebleken, dat een gezamentlijk gebruik van lokalen aanleiding geeft tot vele moeielijkheden. De heer Brouwer is ver antwoordelijk voor zijn lokaal en al de schoolmeubelen. De heer Buys. Ik weet wel, wat de heer Brouwer verlangt; maar mijn verlangen is aan dat van dien hoofdonderwijzer juist tegenover gesteld. De heer Lezwijn. De heer Brouwer, door Burgemeester en Wethou ders gehoord over het verzoek van de Vereeniging, had _geen bezwaar tegen de inwilliging, wanneer die voorwaarde omtrent den onderwijzer wierd gesteld. De heer Goudsmit. Dat zal van zelf wel gebeuren. De heer Seelig. Onder de verschillende onderwijzers van de school van den heer Brouwer zal er wel één zijn, waarop de keus kan vallen van het hoofdbestuur der Leidsche Vereeniging tot bevordering van geregeld schoolbezoek. Ik acht de verantwoordelijkheid van den hoofdonderwijzer van veel belangmet het oog op de waarde-verminderingdie lokaalmeu belen kaartenenz. zouden kunnen ondergaanals niet een van zijne eigene onderwijzers in het lokaal in de tusschenuren onderwijs geeft. De controle over de aangebrachte schade zou anders zeer moeielijk vallen terwijl toch de hoofdonderwijzer verantwoordelijk dient te blijven tegenover de gemeente. Daarom ondersteun ik zeer gaarne hetgeen ter zake door den heer Brouwer is verlangd. De heer Goudsmit. De Vereeniging blijft toch steeds de verantwoorde lijke persoon. De Vooritter. Hoe zal het geconstateerd worden? De heer Goudsmit. Dat moet de Vereeniging weten. Dat zijn quaestiën waarmede wij niets te maken hebben. De heer Buys. Er is nog iets van meer belang dan de schoolmeubelen, namelijk het onderwijs zelf. Als eene particuliere vereeniging het onderwijs wil bevorderenmoeten wij alles doen om hare pogingen te ondersteunen al mocht het ook waar zijn, dat de meubelen daaronder lijden. Dat nadeel is onbeduidend, vergeleken bij het voordeel, dat het onderwijs zelf geeft, en waarvoormeen ikde deur zoo wijd mogelijk moet worden opengesteld. Ik zou daarom bepaald willen voorstellen, dat de Eaad het verlangen uit sprak dat de Vereeniging volkomen bevoegd zal zijn aan het hoofd der school zoodanig onderwijzer te plaatsen als zij zal goedvinden. De heer Seelig. Het is mijn doel geenszins de zaak tegen te werken. Ik heb zeer veel sympathie voor het loffelijk doel van de Vereenigiog; maar ik wil de keus van den aan te wijzen onderwijzer liefst bepaald zien op één van het onderwijzend personeel der schoolovertuigd, dat daaronder wel een voor die taak geschikt persoon zal te vinden zijn. Anders zouden wij het vertrouwendat wij in die menschen stellenook moeten intrekken. Het amendement van den heer Buys, hetwelk voldoende is ondersteund, wordt hierop aangenomen met 15 tegen 5 stemmen. Tegen stemden: de heeren Van ItersonVan Outeren Du EieuLezwijn en Seelig. Het voorstel in zijn geheel wordt aangenomen met 16 tegen 4 stemmen. Tegen stemden: de heeren Van Iterson Van Outeren Du Eieu en Lezwijn. XII. Verzoek van mej. T. W. Zeegersom restitutie van plaatselijke be lasting, dienst 1874. (Zie Handd. 11, n°. 66.) De conclusie van de gunstige rapporten van Burgemeester en Wethouders en van de Commissie van Financiën wordt zonder beraadslaging of hoofde lijke stemming aangenomen. XIII. Voordracht tot het verleenen van eene personeele toelage aan den leeraar W. G. C. Byvanck. (Zie Handd. 11 n°. 67.) De heer Goudsmit. Ik meen te moeten opkomen tegen het voorstel, door de Commissie van Financiën gedaan. Zij was, als ik het zeggen mag, in eene eenigszins korselige stemming, toen zij sprak van een niet verstandig regeeringsbeleid. Zij zelf wilde, dat eerst de benoeming elders plaats vond, en zou het dan eerst tijd vinden om de personeele toelage aan den heer Byvanck te verleenen ten einde hem te behouden. Ik begrijp inderdaad een zoodanig voorstel niet. Een ieder toch zal bevroeden, dat Arnhemof den Haag, wel zoo verstandig zullen wezen om den heer Byvanck niet te benoemen voor en aleer zij van hem, hetzij mondeling, hetzij schriftelijk, de verzekering zullen hebben ontvangen, dat hij ook dan als men hem te Leiden later verhooging van tractement zou aanbiedenhij niettemin zijne benoeming zou aannemen, zoodat dè vrees niet ongegrond is, dat wij hem voor altoos zullen verliezen. Nu kan men de zaak wel belachelijk voorstellen en zeggen: langs dezen weg heeft een docent slechts elders te solliciteeren om zich een hooger salaris te verwervenmaar ik antwoord: er is bij dergelijke aanvragen geen absolute regel. In de eerste plaats heeft men te vragen: is een docent dat offer waard? en, ten andere, kan men als waarschijnlijk aannemen dat, als tot de toelage niet besloten wordtde docent de school zal verlaten meet men met dien maatstaf zoo zijn hier beide vereischten aanwezig. Wij hebben hier te doëh met een hoogst bekwaam onderwijzer, en de kans van zijne verplaatsing is groot.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1875 | | pagina 4