N°. 19. Leiden, II Februari 1875-
De heer L. Zegcrs Veeckens alhier heeft onlangs aan uwe vergadering
teruggezonden het door hem ontvangen aanslagbiljet in de plaatselijke
directe belastingdaarbij aanvoerende dat zijn aanslag met het oog op art.
245 der gemeentewet ongegrond isaangezien hij in den loop der maand
October zich in deze gemeente heeft gevestigd en derhalve geen drie maan
den alhier heeft verblijf gehouden.
Adressant heeft zich inderdaad eerst in de maand October alhier geves
tigd, doch tevens zijn hoofdverblijf naar deze gemeente overgebracht, op
grond waarvan hij is geplaatst op het derde suppletoir kohier der plaatse
lijke directe belasting, dienst 1874, vastgesteld in de zitting van 29 De
cember jl. en goedgekeurd door de Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland
den 12den Januari, terwijl door adressant tegen zijnen aanslag geene bezwa
ren zijn ingediendnoch bij den Gemeenteraadnoch bij het college van
Gedeputeerde Staten binnen de daarvoor bij de wet gestelde termijnen,
zoodat aan den inhoud van adressant's schrijven geen verder gevolg kan
worden gegeven.
Het zal overigens wel geen betoog behoeven, dat adressant in dwaling ver
keert aangaande de beteekenis van het door hem aangehaalde wetsartikel. De
bepaling dat in de plaatselijke directe belastingen over een dienstjaar niet
wordt bijgedragen door hemdie geene drie maanden van dat jaar in de
gemeente verbleef, heeft, gelijk reeds in de zitting van 18 September des
vorigen jaars werd aangenomenalleen betrekking op een tijdelijk verblijf
en kan niet worden toegepast op hen die hun hoofdverblijf in eene gemeente
vestigen, waaromtrent kan wórden verwezen naar de betrekkelijke rapporten
van ons college en van de Commissie van Financiënopgenomen onder
n°. 149 der gedrukte stukken.
Wij stellen uwe vergadering alsnu voor den brief voor kennisgeving aan
te nemen, zullende het aanslagbiljet aan adressant worden teruggezonden
en den ontvanger worden opgedragen voor eene richtige invordering zorg
te dragen.
Aan den Gemeenteraad. Burgemeester en Wethoudersenz.
Leiden, 26 Januari 1875.
Aan den Gemeenteraad te Leiden.
Bij deze heb ik de eer u terug te zenden een aanslagbillet door mij dezer
dagen van uwentwege ontvangen.
Het zal wel geen betoog behoevenmet het oog op art. 245 der wet
van 29 Juni 1851 (Staatsbl. 85) dat deze aanslag is ongegrond, aangezien
ik medio October mij te dezer plaatse heb gevestigd en ik dus geen drie
maanden alhier heb verblijf gehouden.
L. Zegers Veeckens.
N°. SO. Leiden, 11 'Februari 1875.
Nu sedert eenigen tijd het achtergedeelte van het voormalig Nosocomium
wordt gebruikt voor de zoogenaamde ïusschenschoolis de wenschelijkbeid
gebleken dat de langs dat gebouw aan de zijde van de Mare loopende steeg,
genaamd de Moer-Annasteegvoor het publiek worde afgeslotenwelke af
sluiting noodig wordt geacht vooral met het oog op een geregelden gang
van het onderwijs, terwijl bovendien daardoor de'toegangen naar de school
langs de Vrouwenkamp worden beperkt
Vermits verder in die steeg geen van de daarlangs gelegen huizen en erven een
uitgang heeft en de gemeenschap tusschen de Vrouwenkamp en de Oude
Vest blijft bestaan langs de op geringen afstand aldaar gelegen Hazewind-
steeg en Schcistraat, kan de Moer-Annasteeg zonder bezwaar worden gemist.
In overleg met de Commissie van Fabricage, geven wij uwe vergadering
alzoo in overweging ons college te machtigen om meergemelde steeg aan
beide zijde door de plaatsing van hekken voorloopig af te sluiten.
Aan den Gemeenteraad. Burgemeester en Wethouders, enz.
N°. 31. Leiden, 11 Februari 1875.
Wij aarzelen geen oogenblik het nevensgaand verzoek van Dr. J. C.
Drabbe bij uwe vergadering te ondersteunen en achten het in het belang
der gemeente hoogst wenschelijk dat wederom aan adressant worde opge
dragen de levering van het Verslag der Handelingen van den Gemeenteraad
met bijbehoorende stukken.
Wij worden tot dit advies geleid niet alleen' met het oog op de som van
slechts ƒ650, welke jaarlijks voor het drukken en uitgeven van het Verslag
wordt betaald maar bovendien op grond dat wij in onze dagelijksche be
trekking met den tegenwoordigen uitgever, gedurende den geruimen tijd dat
aan dezen bedoeld werk is opgedragennimmer eenige moeielijkheid hebben
ondervondenwaardoor een geregelde gang van zaken in alle opzichten wordt
bevorderdeene omstandigheid die te meer moet worden op prijs gesteld
wanneer men in aanmerking neemt dat de omvang en het aantal der uit te
geven stukken gestadig toeneemt.
Wij geven uwe vergadering alzoo in overweging om aan adressant wederom
voor (ien tijd van drie jaren, ingaande l Maart e. k.de levering van het
Verslag op te dragen onder de bestaande voorwaarden.
Aan den Gemeenteraad. Burgemeester en Wethouders, enz.
Aan den Raad der Gemeente Leiden.
Geeft met verschuldigden eerbied te kennen J. C. Drabbe, drukker en
uitgever van de Leidsclie Courant, dat de tijd, voor welken hem het leve
ren van het Verslag der Handelingen van den Gemeenteraad is opgedragen
met Maart zal verstreken zijn
weshalve hij zich tot U wendt met het verzoekdie taak op nieuw aan
hem te willen toevertrouwen.
Leiden, 10 Februari 1875. J. C. Drabbe.
N°. 23. Leiden, 11 Februari 1875.
Het zal uwe vergadering vermoedelijk niet onbekend zijn dat de tot dus
verre-jaarlijks verleende toelage van f 800 aan den directeur der akademische
rijschool bij de behandeling der begrooting voor het afgeloopen jaar tot
eenige bespreking heeft aanleiding gegeven.
Blijkens het algemeen verslag van het verhandelde in de sectiën bij het
onderzoek van de ontwerp begrooting voor 1874, waren namelijk alle leden
in cenc sectie van oordeel dat de bezoldiging door de gemeente van eenen
pikeur overbodig was en dat alzoo deze post bij eene eventuele vacature behoorde
te vervallen. In onze memorie van antwoord voerden wij daaromtrent het vol
gende aan »Wij zouden het zeer betreuren wanneer eenmaal gevolg mocht
worden gegeven aan den wensch in eene sectie uitgedrukt om de bezoldi
ging van eenen pikeur der Hoogeschool in het vervolg te doen vervallen.
Tastbare voordeelen werpt deze geringe uitgave zeker niet af, doch zij
strekt, al zij het voor een zeer bescheiden deel, mede tot bevordering van
den bloei der Hoogeschooleene instelling waarmede het wel en wee onzer
gemeente zoo innig is verbonden en waarvoor het Rijk niet aarzelt, schat
ten ten koste te leggen."
Thans nu de toenmalige directeur der rijschool is overleden en diens
opvolger zich tot uwe vergadering heeft gewend met een door een tal van
studenten ondersteund verzoek, dat ook hem gelijke toelage als aan zijnen
voorganger moge worden toegekendzijn wij nog dezelfde meening toege
daan als hierboven ontwikkeld. Dat de akademische jeugd worde in de
gelegenheid gesteld zich in het paardrijden te oefenen achten wij niet van
gering belang en wij vreezen eenigermate dat, wanneer de gemeente haren
stofifelijken steun aan de daarvoor bestemde inrichting, waarvan ook door
de overige ingezetenen kan worden gebruik gemaaktmocht onttrekken
deze vermoedelijk in kwijnenden toestand zoude geraken of wellicht moeten
worden opgeheven.
Zijn wij alzoo van oordeel dal er alleszins termen bestaan om aan
den tegen woordigen titularis de gevraagde ƒ800 per jaar te verleeUen
zoo schijnt het evenwel wenschelijk dat deze slechts wordt verleend
voor een zeker aantal jaren, evenzeer als zulks bij andere betrekkingen
het geval is. Hoezeer uwe vergadering ook zonder zoodanige bepa
ling bevoegd zoude blijven de toelage ten allen tijde in te trekkenzal
echter, naar het ons voorkomt, een besluit als bovenbedoeld een prikkel
opleveren voor den titularis om het belanghebbend publiek zooveel mogelijk
te gerieven en de Raad dientengevolge in de gelegenheid worden gesteld
daaromtrent bij bet verstrijken van den termijn een oordeel uit te spreken.
Wij stellen op grond van een en ander voor aan den heer C. C. Steger-
hoek, directeur der akademische rijschool alhier, eene jaarlijksche toelage
van ƒ800 uit de gemeentekas te verleenen, en zulks voor den tijd van
drie jaren gerekend te zijn ingegaan met 1 Januari 1875.
Het schijnt eindelijk niet overbodig op te merken dat reeds bij raads
besluit van 10 April 1827 aan den destijds benoemden pikeur, den heer
Cornelis Stegerhoek Cz.eene toelage van ƒ800 is verleend op grond dat
'bijaldien bij het gebruik der manege en het woonhuis aan den pikeur
geene jaarwedde wordt toegekend, zijne verdiensten te gering zijn om die
functie op den duur te blijven uitoefenen en dat mitsdien daardoor de gele
genheid om zich in de rijkunst te oefenen geheel zal komen te vervallen
en dat het voorts van belang is daarin zoowel ten nutte der inwoners dezer
stad als van de leden der Hoogeschool te voorzien."
Aan den Gemeenteraad. Burgemeester en Wethouders, enz.
Aan den Gemeenteraad der stad Leiden.
F.del-Achtbare Heeren
Geeft met verschuldigden eerbied te kennen Cornelis Coenraad Steger
hoek directeur der Rijschool der Leidsche Academie
dat het UEd. Achtbaren behagen moge hem om dezelfde reden in
dezelfde gunst te laten deelenwelke zijn overleden vader in zijne betrek
king als directeur der Rijschool voornoemd zoovele jaren achtereen heeft
genoten, namelijk door hem eene jaarlijksche toelage van 800 van gemeente
wege wel te willen verleenen.
't Welk doende,
C. C. Stegerhoek.
Aan den Gemeenteraad der stad Leiden.
Edel-Achtbare Heeren 1
Geven met verschuldigden eerbied te kennen de ondergeteekenden, allen
Studenten aan de Leidsche Hoogeschool
dat zij met genoegen hebben vernomen de benoeming van den heer C. C.
Stegerhoek tot directeur der Academische Rijschool
dat zijn voorgangerom bekende redenensedert een aantal jaren van
de gemeente Leiden mocht ontvangen eene jaarlijksche toelage van acht
honderd guldens (ƒ800),
dat aan genoemden directeur op denzelfden voet als aan zijn' overleden
vader door HH. Curatoren het gebruik dier school is vergund,
dat ook de Leidsche burgerij gebruik mag maken van de Academische
Rijschoolde eenige van dien aardwelke in ons land bestaat
dat zij derhalve zich tot UEd. Achtb. wenden met het eerbiedig verzoek,
dat bet UEd. Achtb. moge behagen aan den directeur der Manege C. C.
Stegerhoek, evenals aan zijn' overleden vader, te verleenen eene jaarlijksche
toelage van acht honderd guldens (ƒ800).
't Welk doende, enz.
Leiden, Januari 1875. W. J. Snodck Hurgronje, enz.
Volgen de namen van 126 adressanten.
N°. 23. Leiden, 13 Fobruari 1875.
Ter voldoening aan het bepaalde bij art. 7 van het reglement voor de
Bank van Leening alhier, van den 12 Juli/20 November 1873, goedge
keurd bij Koninklijk besluit van den 19den Februari 1874 n°. 3, in ver
band met het Raadsbesluit van den 18den December 1874, hebben Com
missarissen belast met het toezicht op het beheer der voormelde Bank de
eer uwe vergadering te verzoeken te willen overgaan tot benoeming van een
Controleur voor genoemde inrichting en wel uit de drie volgende candidaten:
Dirk De Bruynonder-kassier, Ilendricus Wilhelmus l)e la Bije, boek
houder en Wiggert De Jonghkassier.
Overeenkomstig de voorschriften van bet nieuwe reglement is deze lijst
in alphabetische orde gesteld.
Commissarissen voornoemd
J. T. Buys, Voorzitter.
C. Cock.
Aan den Gemeenteraad alhier. H. W. F. Bakker.
Te Leiden ter Boekdrukkerij van J. C. DRABBE.