honderd gulden voor hetzelfde gebouw. Dat alles komt mij wel wat duur
voor; ik zal dus tegenstemmen.
De heer Hartevelt. Naar de overtuiging der Commissie van Financiën
geldt het hier eene uitmuntende en noodzakelijke verbetering van de woning
des onderwijzers, en eene even noodzakelijke uitgave. Die verbetering moge
ten goede komen aan den onderwijzer, zij is niet minder ten voordeele van
ons gebouw. Bovendien heeft de onderwijzer recht op ƒ300 'sjaars aan
vrije woningen dit cijfer is nog nieV bereikt met de nu aangevraagde som
mwr al ware dit ook het gevaldan ronde ik hetfranchement ditabsurd
vinden, om een onderwijzer daarin 'sjaars ƒ40 als vergoeding aan de stad
te laten betalen.
De heer Cock. Hoewel ik mij blijf verklaren tegen de geheele uitgave,
ben ik het toch in zooverre met den heer Hartevelt en de Commissie tan
Financiën eensdatals men tot de uitgave besluitbet niet aangaat den
hoofdonderwijzer in die kosten te doen bijdragen. De gemeente moet den
hoofdonderwijzer eene voldoende woning geven. Is die woning niet bewoon
baar en is men van meeningdat die woning moet veranderd wordendan
is de gemeente ook verplicht die onkosten te- dragen en heeft het weinig
houding den hoofdonderwijzer daarvoor te doen betalen. Doch ik deel die
meening niet en zal dus stemmen zoowel tegen het voorstel van de Com
missie vin Financiën als tegen dat van Burgemeester en Wethouders.
De conclusie van het rapport der Commissie van Financiën wordt ver
volgens in hoofdelijke omvrage gebracht en met 10 tegen 6 stemmen aan
genomen:
Tegen stemden: de heeren LePoole, Dercksen, Bijleveld, Verster, Veef-
kind en Cock.
VIII. Voordracht tot het verleenen van afschrijving of restitutie van
plaatselijke directe belasting.
(Zie Handd. 68, blz. 8, n°. 312.)
Wordt zonder beraadslaging of hooldelijke stemming aangenomen.
IX. Voordracht betrekkelijk den aanroer van duinwater.
(Zie Handd. 68, blz. 8, n'. 313.)
Wordt op gelijke wijze aangenomen.
X. Verzoek van J. Koppers, om een stoep te doen leggen.
(Zie Handd. 69n°. 316.)
De conolusie van het gunstig rapport van Burgemeester en Wethouders
wordt op gelijke wijze aangenomen.
XI. Voordracht tot het verleenen van schadevergoeding aan den pachter
van den tol aan den Rijnsburgervliet.
(Zie Handd. 69n°. 320.)
De heer Bijleveld. Ik laat daar, of het in het algemeen uit het oog
punt van billijkheid wensehelijk zou zijn den adressant schadevergoeding te
verleenenmaar uit dat oogpunt wordt de zaak in het adres niet behandeld
de adressant plaatst zich op een standpunt van rechtmen spreekt van
verplichting. Men beweert dat een gebrek in het verhuurde bestaat. Tegen
over die houding mag m. i. niet worden toegegeven. Het komt mij voor
dat in déze gëen sprake kan zijn van recht van den adressantvan verplich
ting van de zijde der gemeente, en dat de verwijzing naar art. 1588 Bur
gerlijk wetboek geheel misplaatst isomdat het daarbij voorzien geval zich
hier niet voordoet. De geheele zaak komt hierop nederdat de adressant
niet op de hoogte is geweest van de bestaande wettelijke bepalingen en
niet beeit geweten, dat op den weigerachtige om den watertol te voldoen
geen strafbepaling kan worden toegepast. Waar is hier een gebrek in het
verhuurde? Ik zal tegen inwilliging van het verzoek stemmen. Mocht men
zich aanmelden met gronden van billijkheidwellicht zal ik in dat geval
eën andere stem uitbrengen.
De heer Cook. Ik ben het geheel eens met het aangevoerde door den
heer Bijleveld. De adressant steunt zijne aanvrage op een beweerd recht,
dat hij meent te hebben, en vraagt hoegenaamd niet om een gunst. Is hij
zoo zeker van zijn recht, als hij schijnt te zijn, dan behoeft hij ons niets
te vragen, maar moest hij ons dagvaarden. Doch dit zal hij wel laten. Er
is nog eene omstandigheid, die mij niet ten gunste van den man stemt.
Begrijp ik zijn request wel, dan staat er in, dat hij, ook na de invoering
van het nieuwe tarief, nog een tijd lang volgens het oude tarief tollen
geheven heeft. Eene dergelijke handeling schijnt mij te vallen in de termen
van of art. 174 of art. 405 van ons Code Pénal.
De heer Habtevelt. Als lid van de Commissie van Financiën heb ik
deze zaak beoordeeld uit het oogpunt van billijkheid, niet uit het oogpunt
van recht, waartoe ik mij niet bevoegd acht. Is nu de inhoud van het
adres eene onoverkomelijke hinderpaal, dan zou dit aan den rcquestrant
kunnen worden gerenvoieerdten einde hem alsnog in de gelegenheid te
stellen de gronden tot aanbeveling van zijn verzoek te veranderen. Wat
de heer Cock heeft bijgebracht, was, indien ik wel geïnformeerd ben,
alleen het gevolg van een verkeerden raaddie den adressant gegeven was
waarvan hij echter dadelijk is teruggekomen.
De heer Verstek. Indien ik mij niet bedrieg, mijnheer de Voorzitter,
dan bevindt zich op dit oogenblik het adres van Bongers juist in uwe han
den. Ik draag van den inhoud van dat stuk alléén kennis uit het gedrukte
verslag, maar ik zoude u wel willen vragen, of het adres geheel door Bon
gers is geschreven, dan wel of het alléén door hem is onderteekend.
De Voorzitter. Neenhet is alleen door hem onderteekend.
De heer Vebster. Hoewel ik niet kan ontkennendpt ieder, die een
stuk onderteekent, voor den inhoud van dat stuk moet worden aansprakelijk
„eacht, zoo zoude ik het voor den adressant betreuren dat die regel ten
deze streng op hem werd toegepast. Men weet toch hoe het veeltijds met
adressen van soortgelijken aard gaat. Zij worden dikwijls door den een of
anderen zaakwaarnemer gesteld en daarna door den belanghebbende, meer
malen zonder kennisneming van den inhoud, onderteekend. Hoewel dit
niet als verontschuldiging kan geldenzoude het mij toch leed doen dat de
adressant dupe werd van de onhandigheid van zijn raadsman.
De Voorzitter. Als iemand meent, dat hij onverplicht zekere pacht
som betaalt, kan men wel aannemen, dat hij tracht dat beweren ingang te
doen vinden bij de vergadering, ten einde aan zijn verzoek meer klem bij
te zettenal was het niet bepaald de bedoeling de woorden te bezigenzoo
als die in het onderwerpelijk adres voorkomen. Ik zal thans het rapport
in stemming brengen.
De heer Habtevelt. Ik ben bevreesd, dat, als hét rapport zondét
eenige toevoeging in stemming wordt gebracht, dit zal worden verworpen;
En dit zoude mij spijten; want zie ik juist, dan zou die verwerping het
gevolg zijn van den vorm, waarin het adres is vervat.
De Voorzitter. Door Burgemeester en Wethouders is voorgesteld aan
den adressant eene schadevergoeding van ƒ675 te verleenen, ais wegens de
verlaging van het tarief ƒ500, en voorts op grond van het raadsbesluit van
5 Februari ƒ175.
De heer Cock. Dus dan zou de schadevergoeding te zamen bedragen
ƒ1100.
De Voorzitter. Neen, in het geheel zou hem worden uitgekeerd ƒ675;
De heer Hartevelt. Ik zou de schadevergoeding op gronden van bil
lijkheid willen hebben toegestaan.
De Voorzitter. Maar dan zouden wij toch eerst het stuk aan den
adressant dienen terug te zendeu.
De heer Hartevelt. Dat behoeft niet. Wij zouden het adres even
goed na kannen afdoenmaar bij gunstige beschikking doen uitkomen
dat wij de schadevergoeding verleenen niet op grond van recht, maar van
billijkheid.
De heer Cock. Kan men wel eene dergelijkeop gronden van billijk
heid steunende, gunstige beschikking nemen in antwoord op het request
van den adressant, zoo als dat thans luidt? De man grondt zijne aanvrage
uitsluitend op een beweerd reoht. Nu moge bet uit de diseussiën blijken,
dat de Baad zich door redenen van billijkheid beeft laten leiden; maar
blijft dan toch de handeling zelf, als zijnde een antwoord op bet request,
niet volkomen in strijd met de motieven?
De Voorzitter. De bedoeling van den heer Hartevelt is om alleen op
grond van billijkheid de schadevergoeding te verleenen, en niet op de
grondenin het request aangegeven.
De heer Verster. Dan zal ik er tegen etemmen.
Het voorstel van den heer Hartevelthetwelk voldoende is onder
steund, alsnu in hoofdelijke omvrage gebracht zijnde, verklaren er zich
8 leden voor, en 8 er tegen; weshalve de stemmen staken en het nemen
van een besluit wordt uitgesteld tot eene volgende vergadering.
Voor stemden: de heeren Juta, Van Iterson, KrahtzVan Wensen,
Stoffels, Hartevelt, De Frenjery en de Voorzitter.
Tegen: de heeren SuringarLe Poole, Dercksen, Bijleveld, Verster,
Veefkind, Cock en Van Outeren.
XII. Voordracht betrekkelijk den afstand in gebruik van het schutters
veld aan het Rijk.
(Zie Handd. 69, n°. 321.)
De Voorzitter. De Minister van Oorlog heeft het voorstel gedaan om
den termijn te verlengen, en daardoor zal eene verandering in de redactie
noodig zijn. Ik verzoek den Secretaris de verschillende voorgestelde ver
anderingen voor te lezen.
Daaraan wordt voldaan.
De voordracht wordt, zonder beraadslaging, met algemeene stemmen
aangenomen.
XIII. Voordracht betrekkelijk de verhuring van het schuurtje aan dé
Haariemsche trekvaart.
(Zie Handd. 69, n°. 323.)
Wordt op gelijke wijze aangenomen.
XIV. Suppletoire staat van begrooting, dienst 1874 (kosten van de
feestviering in October).
(Zie Handd. 67 n°. 305en 69n°. 324.)
De heer Cock. Ik heb tegen dezen suppletoiren staat van begrooting op
zich zelf hoegenaamd geen bezwaar. Intusschen sluit de goedkeuring daar
van tevens in zich de goedkeuring der rekening van de uitgaven voor de
feesten van 3 Oct. 11. Ook tegen die rekening zoude ik weinig of geen
bezwaar hebben, indien zij niet behelsde de uitgaven voor den maaltijd, op
8 Oot. door de leden van den Raad in de gehoorzaal gegeven. Hoe ik
over het dekken dier laatste uitgaven denk, heb ik in de raadsvergadering
'van I Oct. 11. breedvoerig uiteengezet. Ik wensch die disoussiën vooral
niet te hernieuwen en verwijs naar het toen gesprokeneop grond waarvan
ik nu tegen zal stemmen.
De heer Bijleveld. Ook ik heb behoord tot die ledenwelke tegen
den bedoelden post gestemd waren. Mijne zienswijze is niet veranderd,
maar ik zie mij geplaatst voor een fait accompli. Wat aan de gemeente
geleverd is moet betaald worden, ik zal daarom voorde voordracht stemmen.
De heer Le Poole. Op denzelfden grond als door den heer Bijleveld
is aangevoerd, zal ik ook voor stemmen.
De heer Verstee. Hoewel ik, evenzeer als de hh. Bijleveld en Le
Pooleovertuigd bendat wij ten deze voor een fait accompli staanen
de verevening der gemaakte kosten niet achterwege kan blijvenzoo moet
ik desnietteminop de gronden door den heer Coek zoo even kenbaar
gemaaktmijne goedkeuring aan de voordracht onthouden.
De heer Van Iteeson. Toen de uitgaven gedaan werden, waarover thans
gehandeld wordt, was ik nog geen lid van den Raad. Ik zal voor de vast
stelling van dezen staat stemmenomdat de gelden moeten worden aange
wezen ter voldoening der aangegane verbintenissen; maar ik wil hierdoor
niet geacht worden een goed- of aikeurend oordeel uit te spreken over de
aanleiding tot dezen suppletoiren staat van begrooting.
De voordracht wordt hierop aangenomen met 14 tegen 2 stemmen.
Tegen stemden: de heeren Verster en Cook.
XV. Derde suppletoir kohier van de plaatselijke directe belasting, dieqst
1874.
Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming vastgesteld.
Niets meer aan de orde van den dag zijnde, wordt de vergadering ge
sloten.
Te Leiden ter Boekdrukkerij van J. G, DRABBE.