HAHDE1MEM YAH Big fiEMElBTEBAAD TM LEIDES.
C9.
IKGËKO]IE!V STUKKEN
ter inzage van «le leden nedergelcgd.
J
N°. 316. Leiden, 21 December 1874.
Op het verzoek van Johannes Koppers, om voor het nieuw gebouwde
huis aan de Haarlemmerstraat tusschen de nos. 267 en 269eene stoep te
mogen doen leggen en daarin een keldergat te makenhebben wij de Com
missie van Fabricage gehoorddie daartegen geene bedenkingen heeft. Ook
bij ons bestaat tegen het toestaan van het verzoek geen bezwaar, zoodat
wij de vrijheid nemen u tot inwilliging te radenmits het keldergat gedekt
worde met een ijzeren rooster, met niet meer dan zeven centimeters tusschen-
ruimte en daarvoor betalende het recht bepaald bij art. 3 n°. 37 van het
tariet vastgesteld 5 Maart 1857.
Aan den Gemeenteraad. Burgemeester en Wethoudersenz.
Aan den Raad der gemeente Leiden
Geeft met verschuldigden eerbied te kennen Johannes Koppers, wonende
alhier aan den Ouden Rijn kiezende aldaar domicilium
dat hij voor zijn pand gelegen aan de Haarlemmerstraat tusschen de per-
ceelen geteekend n°. 267 en 26y (vroeger onbebouwde grond) eene
geplaveide stoep met cement overdekt wil plaatsenwaarin te sparen een
gat, groot p. m. 1.20 bij 0.60 M.hetwelk na ontgraving van den grond
ter verkrijging van licht in den kelder gedekt zal worden met eenen ijzeren
rooster.
Redenen waarom hij zich tot UEdel-Achtbaren is wendende met verzoek
hem daartoe toestemming te verleenen.
't Welk doende,
Leiden, 1874. J. Koppers.
N°. SIS'. Leiden, 23 December 1874.
De Commissie van Financiën heeft de eer uwe vergadering te berichten
dat zij zich vereenigt met de "voordracht van Burgemeester en Wethouders
tot afwijzing van het verzoek van J. Zwetsloot, strekkende tot onderhand-
schen aankoop van perceelen teelland en u alzoo in overweging geelt tot
openbare verhuring daarvan over te gaan.
Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Financiënenz.
N°. 318. Leiden, 23 December 1874.
De Commissie van Financiën heeft geen bezwaar tegen de voordracht van
Burgemeester en Wethouders, strekkende tot verlenging van den pachttijd
van den tol aan het Leiderdorpsche hek en heeft alzoo de eer uwe vergade
ring tot goedkeuring van die voordracht te adviseeren.
Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Financiënenz.
N°. 319. Leiden, 23 December 1874.
Met de strekking van het voorstel van Burgemeester en Wethouders om
het voor de inrichting van eene onderwijzerswoning in het voormalig Noso
comium verleend crediet met 800 te verhoogen en alzoo te bepalen op/4100
kunnen wij ons zeer wel vereenigen, met het oog op de verbeteringen, die
daardoor in het oorspronkelijk plan zullen kunnen worden aangebracht.
Inmiddels bestaan er, naar het ons voorkomt, geen termen om den tegen-
woordigen hoofdonderwijzer der tusschenschool in de meerdere kosten te doep
bijdragen, al is zulks dan ook door hem aangeboden, terwijl bovendien de
jaarlijksche rente van de thans voorgestelde uitgaven slechts twee derden
uitmaakt van het als vergoeding voor gemis van vrije woning aan de hoofd
onderwijzers toegekend bedrag van ƒ300 'sjaars.
Wij wensehen uwe vergadering daarom in overweging te geven dit punt
uit het voorstel van het Dagelijkscb Bestuur te doen vervallen.
Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Financiën, enz.
N°. 330. Leiden, 17 December 1874.
Bij ons rapport van 27 Juli jl. (n°. 191 der Handelingen) stelden wij
uwe vergadering ten aanzien van de tolheffing aan den llijnsburgschen
Vliet voor: het bij kon. besluit van 27 Maart te voren, n°. 18, goedge
keurd tarief der tolgelden met 1 Augustus in werking te stellenden pachter
met 1 November van zijne pachtovereenkomst te ontslaan; hem vrijstelling
te verleenen van de betaling der pachtsom, bedragende ƒ1107 per jaar,
van 1 Augustus tot 1 November en hem bovendien eene schadevergoeding
toe te kennen ten bedrage van ƒ150. In de zitting van 1 Augustus werd
deze voordracht verworpen; wel werd besloten om onmiddellijk tot de invoe
ring van het nieuwe tarief over te gaandoeh tevens om de pachtovereen
komst niet te ontbinden en vooralsnog geene beslissing te nemen aangaande
de aan den pachter te verleenen schadevergoeding. Naar het oordeel van
uwe vergadering bleef namelijk het bestaande contract, volgens streng recht
althansvan kracht ook bij verlaging van het tariefhetwelk tijdens de
verpachting bestond. Hoezeer de pachter, met dit besluit in kennis gesteld
in den aanvang en dit zal voorzeker geen bevreemding wekken eenige
zwarigheid maakte om de tolgelden overeenkomstig het nieuwe tarief te
hefienis hij daartoe al spoedig overgegaanin het vertrouwen dat de
Raad, daargelaten de quaestie van recht, in deze geene onbillijkheid zoude
willen begaanen heeft hij zich na verloop van eenigen tijd tot uwe vergadering
gewend met verzoek om schadevergoedingwelk verzoek hierbij wordt
overgelegd.
1874.
Wij hebben gemeend, dat daaromtrent bezwaarlijk eene beslissing kon
worden genomen, alvorens aangaande de opbrengst van de tolheffing over
eenkomstig het verlaagd tarief de noodige gegevens zouden zijn verstrekt.
Uit dien hoofde hebben wij den pachter uitgenoodigd ons eene opgave in
te zenden van de ontvangsten over de maanden Augustus, September,
October en November, waaraan deze onlangs heeft voldaan, zoodat wij
thans in staat zijn, de zaak behoorlijk toegelicht bij uwe vergadering aan
hangig te maken. De pïchter heeft, aanvangende met Augustus eiken dag
de ontvangsten naar de onderscheidene rubrieken van het tarief opgeteekend
en ons daarvan opgave gedaan, waaruit blijkt dat per maand gemiddeld is
ontvangen een bedrag van ongeveer ƒ35, tengevolge waarvan de ontvangsten
per jaar zullen kunnen worden geraamd op een bedrag van ƒ400 a ƒ500.
Een en ander laat zich gereedelijk verklaren uit de belangrijke verlaging,
welke het vorig farief tengevolge van de wijziging krachtens raadsbesluit
van 5 Februari jl. heeft ondergaan.
Hoezeer de berekening van het bedrag der te verleenen schadevergoeding
uit den aard der zaak steeds eenigermate willekeurig zal blijven, zoo meenen
wij evenwel, dat daarvoor gevoegelijk de volgende maatstaf zoude kunnen
worden aangenomen. De tegenwoordige pachtsom bedraagt ƒ1107. Hierbij
gevoegd een bedrag van ƒ500, benoodigd voor levensonderhoud, bediening
van den tol enz., dan zal de opbrengst der tolgelden eene som van ƒ1600
moeten beloopen, ten einde den pachter in staat te stellen de pacht te
voldoen. Wanneer men van laatstbedoelde som aftrekt de geraamde opbrengst
der tolgelden volgens het nieuwe tarief ad ƒ450, dan blijkt het dat de
schade beloopt ƒ1150 per jaar of ongeveer ƒ100 per maand, zoodat, ver
mits het nieuwe tarief met Augustus is ingevoerdden pachter over de
maanden Augustus tot en met December alleen ter zake van de verplichte
heffing volgens het verlaagd tarief eene schadevergoeding van ƒ500 zoude
toekomen.
Tevens moet in aanmerking worden genomendat uwe vergadering in
beginsel reeds heeft aangenomen, dat de pachter ook zonder verlaging van
het tarief naar alle billijkheid aanspraak kan maken op schadevergoeding.
In de zitting van 5 Februari jl.namelijk is op voordracht van ons
college en van de Commissie van Financiën op de daarbij aangevoerde
gronden besloten, aan den pachter eene schadevergoeding te verleenen over
de jaren 1870, 1871, 1872 en 1873 van 300 per jaar en alzoo tot een
bedrag van ƒ1200. In overeenstemming met dat besluit zouden wij naar
dienzelfden maatstaf eene tegemoetkoming over het jaar 1874 wensehen uit
te keeren doch slechts over de 7 eerste maanden omdat met de in werking
treding van het nieuwe tarief de wanbetaling en het verzet geacht kunnen
worden te hebben opgehouden, zoodat die tegemoetkoming over 1874zoude
moeten bedragen 175 en derhalve in het geheel eene som van 675 aan
den pachter als beschikking op het thans aanhangig verzoek zoude moeten
worden toegekend.
Wij nemen de vrijheid daartoe te adviserenmet voorstel om die gelden
te voldoen uit den post hoofdst. X art. 9, volgn. 152, kosten van gemeen
schappelijke zakenenz. der begrooting voor dit jaar.
De door adressant overgelegde opgaven zijn in de leeskamer gedeponeerd.
Aan den Gemeenteraad. Burgemeester en Wethouders, enz.
Aan den Gemeenteraad van Leiden.
Geeft met verschuldigden eerbied te kennen de ondergeteekende, B. Bon-
gers, pachter van den tol aan den Rijnsburgervliet onder Oegstgeest;
dat hijwegens de weigering van velen om tol te betalenreeds sedert
het sluiten der pachtovereenkomst aanmerkelijke schade geleden heeft;
dat blijkens vonnis van het kantongerecht van Noordwijk van 6 Juni
1873 die weigerachtigheid niet valt onder de gewone "belemmeringen, die
een huurder door derden in zijn genot kunnen worden toegebracht," en
waarvoor de huurder behoudens het recht, om uit eigen hpofde te vervolgen
zelf aansprakelijk is;
dat daarentegen dit vonnis klaarblijkelijk bewijst, dat er »een gebrek
was in het verhuurde goed, welke het gebruik daarvan verhindert," een
gebrek waarvoor de verhuurder blijkens onze wet moet instaan, ook al
mocht hij het, tijdens de verhuring, niet hebben gekend;
dat artikel 1588 B. W. uitdrukkelijk verklaart dat, indien door die ge
breken eenig nadeel voor den huurder ontstaat, de verhuurder gehouden is
hem deswege schadeloos te stellen
dat dan ook tie gemeenteraad in zijne vergadering van 5 Februari jl.
den ondergeteekende eene tegemoetkoming verleende van ƒ1200, wegens
de door hem gedurende de jaren 18701873 geledene schade;
dat de ondergeteekende evenwel in gemoede en plechtig verzekeren kan
dat deze tegemoetkoming volstrekt ongeëvenredigd is aan de door hem
geledene schade;
dat die tegemoetkoming ook niet betreft de schade beloopen in het laatste
jaar; het jaar, waarin door het gewijzigd toltarief de opbrengsten belangrijk
zijn verminderd, en dus de schade evenredig is vergroot;
dat nu wel de gemeenteraad dato 29 Mei 1874 Ran den ondergeteekende
ontbinding van de pachtovereenkomst heeft voorgesteld met eene tegemoet
koming van ƒ150, maar dat dit voorstel zoowel uithoofde van de gering
heid van het bedrag, als van de moeielijkheid om in twee maanden tijds
eene andere betrekking te krijgen door hem niet mocht of kon worden
aangenomen
dat de voorwaarden, die hij daarop naar recht en billijkheid meende den
Raad in overweging te mogen geven in de vergadering van 1 Augustus jl.
werden verworpen
dat de ondergeteekende gaarne erkent door het gewijzigd tarief niet
dadelijk in werking te stellenonrechtmatig te hebben gehandeldmaar
ook evenmin twijfelt, of de Raad zal eene verzachtende, misschien ver-
schoonende omstandigheid willen zien in het feitdat de reeds geleden
79