N°. 313. Leiden, 10 December 1874.
Wij hebben de eer u hierbij over te leggen een staat vermeldende de
namen van eenige aaugeslagenen in de plaatselijke directe belasting over
het loopende jaar, die in den loop daarvan de gemeente verlieten of over
leden zijn, met voorstel om aan die personen gedeeltelijke afschrijving of
restitutie te verleenen, tot een bedrag als in de 11e kolom van dien staat
is aangewezen.
Aan den Gemeenteraad. Burgemeester en Wethouders, enz.
Leiden, 12 December 1874.
De Commissie van Financiën, in wier handen werd gesteld ten fine van
bericht en raadeene lijst van personenwelke in den loop des jaars de
gemeente verlieten of overleden zijn en in de plaatselijke directe belasting
over 1874 waren aangeslagen, heeft de eer u te raden om de door Burge
meester en Wethouders voorgestelde afschrijving of restitutie te verleenen
en wel voor de sommen als in kolom 11 dier lijst zijn uitgetrokken, tot
een gezamenlijk bedrag van 528.12.
Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Financiënenz.
N*. 313. Leiden, 17 December 1874.
Bij onzen brief van 19 November j.l., deelden wij aan uwe vergadering
een rapport mede van de Commissie van Fabricage behelzende de uitkomsten
van de verstrekking van duinwater tegen betaling over de maanden Augustus,
September en October, vergezeld van de noodige statistieke opgaven. Be
doelde opgaven zijn thans aangevuld met de resultaten over de maand
November en worden bij deze aan uwe vergadering overgelegd. t
Daaruit blijkt, dat zijn afgeleverd in de maand Augustus 23929 emmers
tegen betaling, 5768 kosteloos, totaal 29697.
In de maand Sept. 23188 tegen betaling, 6524 kosteloos, totaal 29712.
In de maand Oct. 24138 tegen betaling, 6743 kosteloos, totaal 30881.
In de maand Nov. 21296 tegen betaling, 7448 kosteloos, totaal 28744.
Totaal 92551 tegen betaling, 26483 kosteloos, totaal 119034.
De opbrengst beliep alzoo ƒ925.51
af tien pCt92.55
ƒ832.96
Wat betrelt het openstellen van eene gelegenheid om het duinwater aan
de huizen der ingezetenen te bezorgen, kunnen wij u raededeelen, dat inge
volge de door ons verzonden circulaires slechts 36 personen hun verlangen
hebben te kennen gegeven om het duinwater op de daarbij gestelde voor
waarden betaling van 3 Cts per emmer en de verbindtenis om gedurende
zes achtereenvolgende maanden minstens 4 emmers per week te ontvangen
aan hunne huizen te doen bezorgen. Bij een zoo gering aantal deelnemers
zal aan dit plan, van gemeentewege althans, geen uitvoering kunnen worden
gegeven. Het valt in het oog dat de kosten in geen geval door de op
brengst zouden kunnen worden gedekt en blijkens de beslissing van 25 Juni
jl. moet evenwicht van uitgaven en ontvangsten ten aanzien van dezen maat
regel op den voorgrond worden gesteld. Wij meenen alzoo dat deze wijze
van verstrekking van duinwater aan particuliere krachten moet worden over
gelaten.
Aan de opdracht ons bij raadsbesluit van 25 Juni verstrekt, vermeenen
wij hiermede te hebben voldaanwat betreft de mededeeling van hetgeen
ter uitvoering van het besluit betrekkelijk de verstrekking van duinwater is
verricht en van de financieele resultatenwelke de maatregel heeft opgeleverd.
Thans zal nog verslag moeten worden uitgebracht aangaande de beste
wijze, waarop het verkrijgbaar stellen van duinwater voor het vervolg meer
duurzaam zou kunnen worden geregeld.
Wij vangen aan met de erkenningdat in enkele opzichten de resultaten
voor de genomen maatregelen als gunstig mogen worden aangemerkt.
Klachten over het ledig zijn der reservoirs, gelijk in den afgeloopen zomer
herhaaldelijk werden gehoord, doen zich thans niet meer voor. Integendeel
schijnt de genomen proeve zich in eene bijzondere populariteit te mogen
verheugen terwijl wat bet financieele punt betreft het met grond is te ver
wachten, dat de raming der ontvangsten op de begrooting voor het volgend
jaar ad 2500 uitgetrokken niet te hoog zal worden bevonden waarbij
evenwel niet moet worden uit het oog verloren, dat voor bediening der
reservoirs en toezicht jaarlijks eene uitgave van ƒ3800 wordt vereisebt.
Het voorname financieel voordeel van de proeve is intusschen gelegen in
den belangrijk minderen aanvoer, welke daarvan het gevolg is. Werd toch
in het jaar 1873 aangevoerd in Augustus 807, in September 616 en in
October 655 kubieke meter; die aanvoer heeft over dezelfde maanden van
dit jaar slechts bedragen respectievelijk 386, 362 en 355 kubieke meter,
waardoor eene aanzienlijke besparing van uitgaven is verkregen, zoo wat de
kosten van aankoop als van aanvoer van het water betreft. Deze vermin
dering van uitgaven valt te meer in het oog, wanneer men in aanmerking
neemt dat in de maanden Mei, Juni en Juli van dit jaar aangevoerd zijn
respectievelijk 948, 1242 en 1498 kubieke meter. Dit belangrijk verschil
zal wel voor een deel moeten worden verklaard uit de aanhoudende droogte
vooral in de maanden Juni en Juli, als wanneer zich uit den aard der zaak
eene dringende behoefte aan duinwater openbaart, doch schijnt het voor
geen tegenspraak vatbaar, dat voor een goed deel de oorzaak moet worden
gezocht in een hoogst belangrijke vermindering van verbruik, tenzij men
mocht willen bewerendat al het water hetwelk vóór de inwerkingtreding
van den bedoelden maatregel meer werd aangevoerd dan na de invoering
daarvan werd misbruikt hetzij ten einde te dienen voor het schrobben van
gangenstoepen cn stratenhetzij doordien het uit louter baldadigheid
door de straatjeugd werd weggepompt.
Hoe dit zij, uit de overgelegde staten blijkt overtuigend dat de hoeveel
heid van het kosteloos verstrekte duinwater in een allerongunstigste verhou
ding staat tot die van hetgeen tegen betaling is afgeleverd aangezien van
de over de vier laatst verloopen maanden afgeleverde 119034 emmers slechts
26483 door de behoeftigen zijn verbruikt. Bovendien ligt de onderstelling voor
de hand, dat de breede zoom van de zoogenaamde kleine burgerij zich een-
voudi" van het gebruik van duinwater heeft onthoudenhetzij bezwaar
hebbende tegen de voldoening van den daarvoor vastgestelden prijs, hetzij
omdat het water thans slechts op enkele uren van den dag verkrijgbaar is
gesteld.
De vraag ontstaat of met deze resultaten voor oogen de aanvoer en ver
strekking van duinwater wel gezegd kan worden aan het oorspronkelijk doel
te beantwoorden en of daardoor niet wordt teweeggebracht, dat een zooveel
mogelijk algemeen gebruik van duinwater wordt belemmerd, ten nadeele in
de aerste plaats van de openbare gezondheid.
In den regel toch wil het grootste gedeelte der burgerij zich geenerlei
opoffering getroosten ter bekoming van drinkwater, door daarvoor te beta
len noch beperkt worden wat betreft den tijd gedurende welken het ver
krijgbaar wordt gesteld. In zooverre zijn wijniettegenstaande de betrek
kelijk gunstige resultaten van de genomen proeve, nog niet teruggekomen
van de meermalen door ons in deze ontwikkelde zienswijze. Aanleiding om
uwe vergadering voor te stellen de proeve te staken of wederom tot den
vorigen toestand terug te keerenheeft die omstandigheid ons evenwel in
geenen deele opgeleverdhoezeer wij dan ook niet zouden wenschen thans
reeds eene definitieve regeling te zien vustgesteld. Onzes inziens is de tijd
gedurende welken de maatregel heeft gewerkt daarvoor te kort, te meer
nu, gelijk boven reeds werd opgemerkt, zich in de laatste vier maanden
nimmer gebrek aan regenwater heelt voorgedaan en het in alle opzichten
wenschelijk is dat aangaande de werking van den maatregel ook ondervinding
worde opgedaan in de drooge voorjaars- en zomermaanden.
Een en ander heeft ons doen besluiten uwe vergadering in overweging
te gevenvo'oralsnog geene beslissing te nemen aangaande de wijze waarop
het verkrijgbaar stellen van duinwater voor het vervolg zal worden geregeld,
maar daarmede te wachten tot de maand Augustus van het jaar 1875 en
inmiddels met de verstrekking van duinwater op de thans gevolgde wijze
voort te gaanten einde uwe vergadering in staat zij de daaraan verbonden
voor- en nadeelen, nadat de proeve gedurende een vol jaar zal zijn toege
past volledig te kunnen beoordeelen.
Aan den Gemeenteraad. Burgemeester cn Wethoudersenz.
N°. 3141. Leiden 21 December 1874.
Wij hebben de eer aan uwe vergadering hiernevens drie voordrachten aan
te bieden voor de benoeming van drie Commissarissen van de Bank vn
Leeningingevolge art. 2 van het Reglement voor die instellinggoedge
keurd bij Kon. Besluit van 19 Febr. jl. n°. 3 (Gem. blad n°. 9), welke
voordrachten dienovereenkomstig in alphabetische orde zijn gesteld, als:
1°. Mr. J. T. Buys, B. F. Krautz, Mr. L. D. Suringar.
2°. Mr. C. CockMr. C. W. J. J. Pape Th. M. Roest.
3". II. W. F. Bakker, C. Wassenaar, J. A. Zuur.
Tevens stellen wij u voor den in de zitting van 12 November jl. met
inachtneming van de bepalingen van het oude Reglement benoemden kas
sier der Bank van Leening, den heer W. De Jongh in zijne betrekking
van hoogsten beambte aan die instelling te bestendigen, totdat overeenkom
stig art. 7 van het nieuwe Reglement tot de benoeming van een controleur
zal zijn overgegaanuit eene voordracht opgemaakt door de nieuw benoemde
Commissarissen.
Aan den Gemeenteraad. Burgemeester en Wethoudersenz.
N°. 313. Leiden, 21 December 1874.
Wij hebben de eer u hierbij over te leggen de rapporten van de plaat
selijke commissie van toezicht op de scholen van middelbaar onderwijs en
van den inspecteur van dat onderwijs, betrekkelijk de vervulling der betrek
king van leeraar in de staatswetenschappen en geschiedenis aan de hoogere
burgerschool alhier, opengevallen door het verleend eervol ontslag aan
mr. F. H. De Veye, aan den inhoud van welke stukken wij de vrijheid
nemen ons te refereeren.
Mocht, in overeenstemming met die aanbeveling, de heer mr. A. Nortier
door uwe vergadering tot leeraar in genoemde vakken benoemd worden, dan
geven wij u in overweging aan die benoeming de voorwaarde te verbinden
dat hij vóór het einde van den cursus 1874/5 de akte voor geschiedenis
verkrijgt.
De heer Nortier kan evenwel bij eene eventueele benoeming zijne betrek
king niet vóór Paschen aanvaarden, terwijl het ontslag van den heer De
Veye met den laatsten dezer maand ingaatzoodat gedurende dien tijd in
het onderwijs zal moeten worden voorzienwaarom wij de vrijheid nemen
u te verzoekeu ons te machtigen om voor die voorziening over de op de
begrooting uitgetrokken gelden te beschikken.
Aan den Gemeenteraad. Burgemeester en Wethouders, enz.
's Gravenhage19 December 1874.
Onder terugzending van de bijlagen van uwen brief van 16 December jl.
n°. 1034 heb ik de eer te berichten dat ik mij vereenig met het voorstel
der commissie om den heer mr. A. Nortier aan den gemeenteraad ter be
noeming aan te bevelen voor de betrekking, vacant geworden door het
vertrek van den heer mr. De Veye. Hij i3 de eenige sollicitant voor de
betrekking in haren tegenwoordigen vormen hoewel hij op dit oogenblik
de bevoegdheid voor geschiedenis nog niet bezit, zoo is het mij echter
bekenddat hij reeds geruimen tijd bezig is met zich voor dat examen
voor te bereiden. Dat dit examen goed zal zijn, daarvoor kan in zekeren
zin een zeer goed examen in Nederlandsche taal en letterkunde, in 1873 afge
legd tot waarborg strekken.
De Inspecteur van het middelbaar onderwijs,
Steyn Parvé.
Aan Burgemeester en Wethouders van Leiden.
Leiden, 16 December 1874.
In antwoord op uwe missive van den lSden November jl., en onder
terugzending der stukken hebben wij de eer u te berichtendat van de
beide sollicitanten naar de betrekking van leeraar in de staatswetenschappen
en de geschiedenis aan de hoogere burgerschool, de heeren W. Melgerd en
mr. A. Nortier, naar ons oordeel alleen de laatstgenoemde in aanmerking
kan komen. De heer Melgerd toch solliciteert slechts voor het geval, dat
de staatswetenschappen aan een ander leeraar mochten worden opgedragen.
Daar nu de heer Nortier de éénige sollicitant is, die in aanmerking
komen kanen wij bovendien omtrent zijne bekwaamheden zeer gunstige
berichten hebben ontvangenzoo hebben wij de eer hem voor genoemde
betrekking aan te bevelen.
Namens de Plaatselijke Commissie van toezicht op de
scholen van middelbaar onderwijs alhier.
P. L. Rijke, Voorzitter.
H. J. Hamaker,- Secretaris.
Aan Heeren Burgemeester en Wethouders van Leiden.
Te Leiden ter Boekdrukkerij van J. C. DKABBE.