overwegingen van financiëelen aarddat zij om aan de gemeente gel delijk voordeel te bezorgen, hoogere belangen heeft opgeofferd. Waar hebben wij, mijnheer de Voorzitter, ooit ieta dergelijks geschreven? Na tuurlijk dat wij ook de aandacht vestigden op het financieele voordeel, hetwelk uit de overdracht zoude voortvloeienmaar dat dit voordeel voor ons geen hoofdzaak was, blijkt genoeg uit het feit, dat wij de overdracht reeds verdedigden toen er van zulk voordeel nog geen sprake kon zijn. Ik aarzel dan ook nietnamens de geheele commissie te verklaren dat wij ons voorstel zouden handhavenook al moest dit geen halve cent winst voor onze gemeentekas medebrengen. Anderen hebben gezegd dat wij bij ons voorstel geleid werden door sterke bureaucratische neigingen. Ik moet be kennen, mijnheer de Voorzitter, nimmer zonderlinger beschuldiging te hebben geboord. De bureaucraat is de vriend van staatsalbemoeiing, van inmenging van het staatsgezag in alles en overal. En wat doen wij P Wij stellen voor den invloed van den staat te beperkenaan de kerk te geven wat haar behoort, en wij zouden toch bureaucraten zijn! Mij dunkt dat, moet er hier van bureaucratie gesproken wordenwij de vrienden van dat stelsel bij onze tegenstanders zullen moeten zoeken. Maar wat is dan ons doelP Ons doel is aan de burgerlijke gemeente eene taak te ontnemen, welke zij niet vervullen kande opvoeding van weezenuitsluitend behoo- rende tot één kerkgenootschap. Ik geloof dat men lager onderwijs kan geven met eerbiediging van alle godsdienstige meeningen; ik geloof dat de invloed van den onderwijzer op den leerling in den regel niet zeer bedui dend is; maar ik geloof niet dat men kan opvoeden, zonder voor eene bepaalde richting partij te kiezen. Daarenboven de invloed van den opvoe der op het kind wij weten het allen is enorm. Welnu, juist omdat bet opvoeden het kiezen van eene richting met zich brengt, ligt die taak buiten de sfeer van de burgerlijke gemeente; want deze, die allen omvat, heeft op kerkelijk gebied zulk eene richting nietalthans mag zij niet hebben. Yan waar de groote oppositiewelke ons voorstel heeft uitgelokt die klacht dat wij over de weeskinderen verderf brengen P Laat ik het openhartig mogen zeggen: het ware motief van de oppositie is enkel dit, dat de weeskinderen, die nu liberaal worden opgevoed, onder leiding van den kerkeraad eene orthodoxe opvoeding zouden ontvangen. Het feit is juist, maar bewijst het niet hoe valsch de positie is waarin de gemeente verkeert? Zijn wij hier competent om die kerkelijke quaestiën uit te maken P Ik vrees niet, mijnheer de Voorzitter, dat iemand in deze vergadering mijne bedoeling zal verdenken; allen kennen mij genoeg om te weten dat mijne sympathiën niet liggen aan de zijde van den kerkeraaden dat ik voor mij aan het opvoedingsstelsel der tegenwoordige regenten verre de voorkeur geef. Maar in deze vergadering moet het beroep op die sympathiën achter wege blijven. Hoe de tijden veranderen kunnen I Ik herinner mijmijnheer de Voorzitter, dat toen de heer Thorbecke in 1852 zijn eerste ontwerp- armenwet aanbood en daarin de meening liet doorstralendat de Staat zich desnoods de gansche armenzorg zou kunnen aantrekkener in de kerken wel in alle richtingen, een storm opging tegen die verklaring. De armen zorg was altijd kerkzaak geweest en moest het blijven. Die meening heeft ten slotte ook getriumfeerdonze wet brengt de armenzorg bij de kerk en laat de Staat eerst dan tusschen beide komen als de krachten van de kerk te kort schieten. Welnu, wij hebben hier te doen met eene kerk, welke zonder eenige vergoeding de geheele armenzorg voor hare rekening wil nemen. En wij zouden weigeren om eene reden aan de richting van den kerkeraad ontleend Nog één woord ten slotte, mijnheer de Voorzitter. Onze tijd ondervindt in hooge mate de moeilijkheid aan eene juiste regeling van de verhouding tusschen Staat en kerk verbonden. In meer dan één land is de neiging van de kerk duidelijk merkbaar om haren kerkelijken invloed op staatkundig gebied te misbruiken. Niet zonder bekommering zien velen en onder dezen behoor ik ook, die neiging van de kerk. Mocht ze hier voorkomen, dan zal men mij altijd onwrikbaar vinden in het verdedigen van de rechten van den Staat. Maar juist omdat ik dat recht van den Staat overal onverkort wil zien, ben ik ook diep doordrongen van de verplichting van den Staat om op zijne beurt de vrijheid van de kerk te eerbiedigen. Beginnen wij met die vrijheid te miskennen, hoe ons dan later te verdedigen, wanneer de kerk miskenning van ons recht mocht beproeven P De quaestie die wij hier behandelenis voor mij eene quaestie van politieke moraliteit. In naam van die moraliteit geeft onze commissie uwe vergadering in overweging aan den onhoudbaren toestand van het oogenblik een einde te maken. De Voorzitter. Na al hetgeen over deze zaak gezegd is, zal ik nog maar een kort woord spreken. Mij komt het voor dat art. 9 der armenwet hier niet van toepassing is. Nu moge al de kerkeraad eene inriohting hebben daargesteld om weezen te verplegen maar ik vraag u of deze geacht kan worden een weeshuis voor Hervormde kinderen te zijn, waardoor het tegen woordige H. G. of arme wees- en kinderhuis zou moeten worden prijsge geven. Maar bovendien, hoe zou de kerkeraad een voldoend weeshuis kunnen oprichten en in stand houden Alleen door het bezit van de kapitalen onzer inrichting. Is dat nu een motief voor ons om ons weeshuis op te heffen door den kerkeraad te doen verklaren dat bij zich bereid verklaart de zorg der weezen op zich te nemen? Zoodanige verklaring valt zeer gemak kelijk af te leggen, wanneer men daarbij in het bezit treedt van ons wees huis met al zijn ab- en dependentiën. En waarom zouden wij het prijs geven Wordt onze weezeninrichting niet uitmuntend bestuurd. Immers dit wordt volmondig toegestemd P En zullen- wij nu het lot onzer weezen aan andere handen toevertrouwen P Als vaders van die weezen mag het ons niet onverschillig zijn wat verder met hen geschiedt. En wat nu de godsdienstige richting aangaat, die ook hier ter sprake is gebracht, het is bekend dat onder het tegenwoordig bestuur aan de kinderen wordt overgelaten die te volgenwelke met hunne overtuiging strookt. Dat eenmaal de kerkeraad in zijne pogingen om de weezenverpleging op zich te nemen slagen zal, is licht mogelijkmaar thans is er nog geen sprake van en vind ik althans geen vrijheid om hem er langs dezen weg toe in staat te stellen. Hierop worden de beraadslagingen gesloten. Het eerste deel van het voorstel, vervat in het rapport der commissie, waarbij het beginsel wordt uitgemaakt, wordt in omvrage gebracht en ver worpen met 17 tegen 6 stemmen. Vóór stemden: de heeren DercksenBuys, Cock, Goudsmit, Le Poole en Eigeman. De heer Buys. Ik hèrinner, mijnheer de Voorzitter, dat deze vergade ring nu nog altijd aan den kerkeraad een antwoord sohuldig is op zijn schrijven van Mei 1874. Burgemeester en Wethouders zullen dus zeker nu aan den kerkeraad mededeeling doen van het zooeven genomen besluit. De heer Goudsmit. Ik zou meenen dat de commissie nu ook zal moeten worden ontbonden. De Voorzitter. Ik stel voor van het gevallen besluit aan den kerkeraad kennis te geven en tevens de commissie alsnu te ontslaan, onder dankbetui ging voor de door haar volbrachte taak. Dienovereenkomstig wordt besloten. De heer Eigeman. Ik meen te moeten vragen, hoe het thans ge vallen besluit te rijmen is met de beslissing in October 1872 door dezen zelfden Baad genomen. VI. Verzoek van J. Van der Wiel, ter bekoming van gemeentegrond aan de Kaarsemakersstraat. (Zie Handd. 62, n". 280 en 64, n°. 290.) De conclusie der gunstige rapporten van Burgemeester en Wethouders en van de Commissie van Financiën wordt zonder discussie aangenomen met 22 stemmen tegen Idie van den heer Du Rieu. VII. Tweede suppletoir kohier der plaatselijke directe belasting. Wordt zonder discussie aangenomen met algemeene stemmen, VIII. Voordracht tot overplaatsing van de hoofdonderwijzeres Mej. Jesse van de meisjesschool der 2de klasse naar die der 1ste klasse. (Zie Handd. 63n°. 282.) De heer Du Rieu. Er wordt in de gewisselde stukken gezegd, dat juffrouw Jesse eene gezonde en voortreffelijke hoofdonderwijzeres is, en dat het wen- schelijk is haar te verplaatsen naar de school van juffrouw Renssen. Maar dan zou ik het juist jammer vinden, nu hare school een zoo goeden naam heeft, dat juffrouw Jesse zou worden verplaatst, omdat daardoor toch de belangen der schoolaan het hoofd waarvan zij nu geplaatst iszouden komen te lijden. De heer Buys. Ik kan mijmijnheer de Voorzitter, niet vereenigen met de denkbeelden van den heer Du Rieu. Juist omdat allen èn schoolopziener èn plaatselijke schoolcommissie, overtuigd zijn van de uitnemende bekwaam heid van juffr. Jesse als hoofdonderwijzeressewillen zij haar aan het hoofd hebben van de school, tot nog toe door juffr. Renssen bestuurd. Evenals men bij het leger de verdediging van de moeilijkste positie aan den besten officier toevertrouwt, zoo moet het ook hier zijn. Welnu, de school van juffrouw Renssen is de moeilijkste positie en om die reden moet juffr. Jesse daarheen. Het is gemakkelijker op haar school voor eene goede op volgster te zorgen dan eene opvolgster te vinden voor juffrouw Renssen. Hierbij komt nog iets: er bestaat veel verschil van meening over de vraag of de school van juffr. Renssen niet behoort te worden gesplitst. Zij die bet tot nog toe bestredenmeenden dat de minder goede werking van die school biet lag in het groot getal leerlingen, maar in den ziekelijken toestand van de directrice. Wil men de proef nu zuiver nemen, men plaatse dan aan het hoofd eene vrouw aan welker physieke en intelleetueele kracht nie mand twijfelt. Komt ook deze na verloop van eenigen tijd verklarendat splitsing van de school noodig isdan zal niemand meer vragen of de schuld ook misschien bij de directrice ligt. De heer Verster. Is aan de verplaatsing van mejuffrouw Jesse tevens eene geldelijke promotie verbonden? De Voorzitter. Plus minus f300 ten gevolge van meerdere pereenten der schoolgelden. De heer Verster. Dan moet ik ten sterkste opkomen tegen het gevoelen van den heer Du Rieu, want dan zoude het bezit eener goede gezondheid het maken van promotie in den weg staan. De voordracht wordt hierop aangenomen met 22 stemmen tegen 1die van den heer Du Rieu. IX. Verzoek van C. C. Tieleman, om boomen te plaatsen aan den Mid delweg. (Zie Handd. 63n°. 283.) De conclusie van het gunstig rapport van Burgemeester en Wethouders wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen. X. Verzoek van J. Kriest en J. Zwetsloot, betrekkelijk deonderbandsche verpachting van twee stukjes teelland. (Zie Handd. 63, n#. 284, en 64, n°. 291.) De Voorzitter. Zooals de heeren gezien hebben, zijn Burgemeester en Wethouders en is eveneens de Commissie van Financiën van oordeel, dat het beter is die teellanden in het openbaar te verburen. De conclusie van het rapport van Burgemeester en Wethouders tot afwij zing van het verzoek wordt met algemeene stemmen aangenomen. XI. Verzoek van H. Zaalberg betrekkelijk eene verplaatsing van de boo men aan het Gerecht. (Zie Handd. 63 n°. 285.) De Voorzitter. Naar aanleiding van de onlangs genomen beslissing bestaan er nu geene termen om in het verzoek te treden; de voordracht van Burgemeester en Wethouders strekt alzoo om het verzoek eenvoudig voor kennisgeving aan te nemen. Dat voorstel wordt met algemeene stemmen aangenomen. XII. Voordracht betrekkelijk eene uitbreiding van de toepassing van het Liernurstelsel. De Voorzitter. Wegens het vergevorderde uur stel ik voor, deze zaak te verdagen tot eene volgende vergadering. Niets meer aan de orde zijnde voor de openbare vergadering, wordt deze gesloten en worden de werkzaamheden voortgezet in eene zitting met ge sloten deuren.' Te Leiden ter Boekdrukkerij van J. C. DRABBE.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1874 | | pagina 8