Terecht of ten onrechte, zeg ik. Dit intusBchen blijkt uit een en ander, dat, naar de meening van allen, wij hier te doen hébben met eene Protes tantsche instelling en nu meent de commissie dat het beheer eener enkele godsdienstige instelling niet behoort tot de competentie van een Gemeenteraad. Zoo moest ons woord «-oneigenaardig" worden opgevatniet in den zin van den heer Bijleveld, wien het alzoo gemakkelijk viel te strijden tegen windmolens. Oneigenaardig, ik herhaal het, met het oog op de taak van een gemeente bestuur hetwelk allen in de gemeente, geen godsdienstbelijders, vertegenwoor digt. Doch in de tweede plaats achten wij het oneigenaardigdat de kerk wier hoogste en edelste roeping het is weldadigheid te oefenen, dat, zeg ik, deze hare taak zou overdragen op de schouders der burgerlijke gemeente. Neen wat tot het eigenaardig gebied der kerk behoortmoet zijniet het burgerlijk bestuur vervullen. En als nu de kerk zich bereid verklaart de weeskinderen te verzorgen en op te voedeozal dan de Raad moeten zeg genneen, wij zijn de eigenlijke vaders van die kinderen, niet gij? Neen, mijnheer de Voorzitter! wij willen niet, gelijk eens onze vooroudersvaders en verzorgers der weezen zijn. Het is de eigenaardige taak der kerk de kinderen tot zich te trekken en hun wankele schreden te leiden. Wij heb ben niét op te treden noch als vaders noch als voogden dier weezenen daar vooral, waar het eene bepaalde kerkelijke gezindte betreft, is het in vol slagen disharmonie met het begrip van scheiding van kerk en staat. Of nu de kerk het in hare hand heeft op te voedenzooals het behoortof zij die weezen wil verzorgen in dien geest, zoo als wij het wenschen, dat kan hier niet afdoen. Dat wij bijzondere sympathie koesteren voor de tegen woordige Regenten, niemand meer dan ik kan de zorg waardeeren, die zij aan het weeshuis besteden; maar dat is wederom niet de vraag. De weezen- zorg op zich zelf is eene zorg, die der kerk toekomt. Bedrieg ik mij niet, dan is de kerk op dit oogenblik in handen van de orthodoxe richting; ook daarmede echter hebben wij ons niet te bemoeienook de liberale richting kan eens wederom zegevieren. Doch wat hiervan ook zijmet de kerk als zoodanig heb ik te doen en dezeik herhaal hetheeft tot roeping de weezen te onderhouden. Mogen nu voor de weezen daardoor moreele nadeelen ontstaanmoge de leiding en wellicht de al te bekrompen opvoeding velen tegenstaan, ik antwoord eenvoudig, zoo is uw kerk door uw toedoen gewor den, lu Pas voulu, George Dandint In ieder geval is de zorg der weezen niet de taak van de burgerlijke gemeente, en wij hebben hier geen theolo gische quaestiën te beslissen. Als de kerk bereid en bij machte is die zorg op zich te nemen, moeten wij ons aan die zorg zoodra mogelijk onttrekken. Wat nu het aangegeven middel betreftis door den heer Bijleveld gezegd dat wij art. 9 der armenwet hebben moeten verwringen en verdraaien pour le besoin de la cause. Met alle achting voor den geëerden ambtenaar van het openbaar ministeriegeloof ik onze interpretatie van het artikel te kunnen verdedigen. Ons standpunt nam. isdat het doel der instelling is vervallen, en hier gold het weer een strijd tegen windmolens. Worden er dan geene weezen verzorgdheeft men gevraagdis dan niet het doel geblevendat er weeskinderen zouden worden verpleegd? Ik antwoord eenvoudig: bet doel is vervallen, wat gemeentezorg betreft, zoodra de kerk er is, die zich bereid verklaart de weezenzorg op zich te nemen en tevens aantoont dien wil door daden te kunnen verwezenlijken. Dan is voor ons, Gemeenteraad, het doel vervallen. Het kan immers het doel niet zijn, voor eene gemeente eene inrichting van weldadigheid er op na te houdenals zijwier taak en roe ping het isdaartoe bereid is. In zoover is dus bet doel voor ons verval len. En is dat waardan is het volkomen rationeeldat de gemeente zegt wat zullen wij nu met die bezittingen doen Men lette toch weldat art. 9 volstrekt niet aangewezen heeft in welke gevallen een doel geacht moet wor den te zijn vervallen. Art. 9 wilde alleen wakendat men het doel niet schijnbaar liet vervallenom zich meester te maken van de fondsenten einde daaraan eene andere bestemming te geven. Dat is bet alleenwat de wetgever gemeend heeft te moeten voorkomen. Ik meen alzoo voldoende te hebben betoogd dat wij artikel 9 niet hebben willen verwringen, maar veeleer in zijn gezonden zin toepassen. Maar, zeide nog de geachte ambte naar van het openbaar ministerieer wordt in art. 9 gesproken van eene andere bestemming, en hier zal het gesticht dezelfde bestemming Wijven behouden: de opvoeding nam. van Protestantsche weezen. Ik antwoord: Goddank, boe dichter wij blijven bij de vroegere bestemming te beter. Jal de instelling blijft volkomen dezelfde bestemming behouden de verzorging van Protestantsche kinderen. Dat versterkt mij in mijne meening. Wat niet ver anderd is, dat is het object der weldadigheid, de zorg voor de Protestantsche kinderen; en de fondsen blijven uitsluitend voor de Protestantsche kinderen. Wat is alleen veranderd De personen die de weezen zullen verzorgen en de fond sen beheeren. Die personen na mogen zijnpersonae gratae of ingratae dat is voor ons, leden van den Gemeenteraad als zoodanig, volmaakt onver schillig. Ik geloof hiermede genoeg gezegd te hebben over art. 9. Alleen wil ik nog hierbij voegenwat er bij gelegenheid der discussie over de armenwet heeft plaats gehad. Er was indertijd opgemerkt, dat het geval zich kon voordoendat het zou kunnen gebeurendat het doel eener instel ling van weldadigheid gedeeltelijk zou komen te vervallen en daar hier slechts van een geheel vervallen sprake iszou de vraag kunnen ontstaan of dit artikel op zoodanige instelling toepasselijk mag worden gemaakt. Het geval deed zich onder anderen te Zutphen voor bij het burgerweeshuis voor weezen van zoogenaamde grootburgers. En wat antwoordde de regeering op deze bedenking? Een gedeelte is in het geheel begrepen. Zoo dus een gedeelte van het doel eener instelling is vervallendan is de hier voorko mende bepaling van zelve van toepassing, behoudens enz. enz. Welnu! gelijk bij eene gedeeltelijke vervalling van het doei art. 9 zijn toepassing vindt, zoo geldt hetzelfde, waar niet het doel in het algemeen, maar in betrekking tot de instelling die het geldt, gelijk in casuis komen te vervallen; voor de gemeente houdt het doel op, omdat het op eene andere, op eene meer eigenaardige wijze zal worden verwezenlijkt. Wij moeten waarborgen hebben, zeide de heer Bijlevelddat de fondsen hare oorspronkelijke bestemming behouden. Ik antwoord: dat is posterioris curae. De commissie en de Raad zullen wel zorgendat wij degelijke waarborgen verkrijgen. Maar nu begint men met andere eisehen te doen. Nu wil men reeds een schoon en voor treffelijk weeshuis, gesticht door de kerk, zien verrijzen; dan eerst kan er sprake zijn van overdracht aan de kerk, als wij die waarborgen hebben. Doch wie gevoelt niet de ongerijmdheid van dergelijken eiseh De kerk zegt: ik wil alle zorg der weezen, tot nog toe op uwe schouders gelegd, op mij nemen. Ik wil daartoe van dezelfde middelen gebruik maken ah gij. Ik wil hetzelfde gebouw, dezelfde fondseD. Is hét nu niet natuurlijk dat ons voortreffelijk gesticht met hetgeen er bij hoort aan de kerk wordt overgedragenals zij dezelfde lasten op zich neemt? Wat kan daartegen zijn? Het stellen van waarborgen is eene zaak van latere zorg. Wij gaan uit van de hypothesedat aan alle eisehen voldaan zijen in die hypothese wentelen wij den last van onze schouders. Nu is zoo even door den heer Stoffels gezegdik ben in dat weeshuis nog gisteren geweesthet zag er prachtig uitde kamersde behandeling der kinderende geheele inrich tingniets liet te wenschen overig. Wie zal dat alles ontkennen? Maar dit alles is hier niet de vraag. Met deze redeneering zou het gemeente bestuur nog een aantal andere instellingen er op na kunnen en moeten houden. De eenige vraag, die het hier betreft, is: geldt het hier de indi vidu's', of wel de instelling als zoodanig? jEn als men nu abstraheert de quaestie van individu's en die der godsdienstige richtingis het dan niet eigenaardiger, dat de instellingen van weldadigheid worden beheerd door de kerk dan door het gemeentebestuur? Ik voor mij althans wilde wel eens in abstracto zien, wie den moed zou hebben deze vraag ontkennend te beantwoorden. De heer Bijleveld. Het zij mij vergundop het door den vorigea ge- achten spreker aangevoerdekortelijk te antwoorden. Mijne opvatting omtrent hetgeeu de Commissie met de woorden «"eigenaardig", «-oneigenaardig" zou hebben bedoeldwas volgens dien geaehten spreker minder juist. Wat die woorden beteekenden is in de stukken niet omschrevenaangenaam was het mij nu eeue officieeie interpretatie te vernemen. De heer Goudsmit zegt dat het behoud van den tegenwoordigen toestand van het H. G. weesbuis, niet zou overeenkomen met de beginselen van scheiding van kerk en staat. Naar mijn bescheiden meening is dit een petitio principii. Men zou ia elk geval eerst moeten aantoonendat het bier betreft eene zaak, die tot de kerk behoort. Dit is niet aangetoonddus vervalt het argument. Boven dien zou door die omstandigheid wel worden gemotiveerd de wensch van de commissie om het weeshuis te brengen onder het beheer der kerk maar geenszins het bewijs worden geleverd dat de weg door haar aangewezenom tot dat doel te geraken, de juiste is. De geachte spreker heeft er mij eenigs- zins een verwijt van gemaakt, dat ik aan de commissie wetsverdraaiing en verwringing zou hebben te laste gelegd. Ik wensch reeds dadelijk op te merken dat van wetsverdraaiing door mij niet is gesprokenmaar wel van wetsverwringing. Als ambtenaar van het openbaar ministerie zijn ook wel eens wetsinterpretatiën door mij vernomendie aan wetsverwringing deden denkenmaar niet als ambtenaar van het O. M., zooals de heer Goudsmit mij betitelde, maar als lid van den Gemeenteraad ben ik hier geplaatst. Ik beweerde dat het inslaan van den door de commissie aangewezen weg zou zijn een verwringen van, een geweld aandoen aan de wet. Die woorden meen ik te mogen handhaven. Ik heb volstrekt niet gevraagd, of er geen kinderen meer te verplegen zijndeze en dergelijke vragen komen in haar verband voor in het werkje waarop reeds gewezen is. De heer Goudsmit heeft betoogddat het doel van het weeshuis is vervallen door de bereid verklaring en door aantooning dat men vermag te verwezenlijken wat men toezegtdit is juist door mij betwisten niet wederlegd zijn m. i. de door mij bijgebrachte argumenten. Geen toekomst, maar werkelijkheid moet er zijn, wil er in deze sprake wezen van toepassing van art. 9; de woorden en de geest van de wet brengen dit mede. De heer Goadsmit merkte dan ook zoo terecht op, dan men door de bepaling van art. 9 beeft willen voorkomen, dat "men instellingen zoude laten vervallen om aan de fondsen eene andere bestemming te kunnen geven. De geschiedenis van art. 9 en de daartoe betrekkelijke toelichting is ook door mij nagegaan, ik heb daarin ook opgemerkt wat door den heer Goudsmit is herinnerdomtrent het ge deeltelijk vervallen van het doel eener instelling. Zoo het artikel niet in den bedoelden geest moest worden opgevat, zouden wellicht ook vragen zijn ontstaan omtrent het zoogenaamde Houhuis. Geenszins is door mij verlangd, dat de kcrkeraad een prachtig gebouw zou doen verrijzenover het uiterlijk schoon is door mij niet gesprokenik heb verlangd dat er eene aan alle eisehen beantwoordende inrichting bestond vóór de toepassing van art. 9, en er op gewezen dat in deze zoodanige inrichting, volgens het voorstel der commissie, eerst komen zou na de toepassing. Die eisch was ongerijmd, beweerde de geachte spreker. Moeielijk valt het te antwoorden op zoodanige argumentatie, natuurlijk is zoodanige meening geheel subjectief; wat de een ongerijmd noemt is zulks in de oogen van een ander in het geheel niet. Hebt gij geen vertrouwen in den kerkeraad, en op de bij hem bestaande voornemens omtrent inrichting en beheer? Ik beb gezegd, mijnheer de Voorzitter, en ik herbaal het, ik heb bet volledigst vertrouwen, maar dit is bi. i. niet voldoende. Met toezeggingen mag de Raad niet tevreden zijn. Om art. 9 te kunnen toepassenmoet het doel der instelling zijn vervallen. Voor dien toestand is de Raad niet geplaatst en zal hij, indien de zienswijze der commissie wordt gevolgdniet geplaatst zijn. Ik zal duszooals door mij gezegd werdstemmen tegen het voorstel. De heer Goudsmit. Ik had inderdaad niet verwacht dat het voorstel der Commissie met zoodanige argumenten zou zijn bestreden als het geval was met den vorigen spreker. Hoezeer ik zeker van de beginselen der Christe lijke kerk niet zoo doordrongen ben als anderen hier, zoo meen ik toch, dat elk Christen behoort te weten dat de opvoeding en verpleging van weezen in weeshuizen steeds heeft behoord tot het gebied van de Christelijke kerk. De Christen draagt er roem op en te recht, dat zijn kerk de liefdadigheid heeft gesystematiseerddat zijn kerk is geweest de bron van menschlievend- heid waaraan zich ziekengebrekkigen en ouden van dagen en onverzorgde weezen zouden lavenbij beroemde er zich in een woordop dat de meeste instellingen van weldadigheid het uitvloeisel zijn van bet Christendom, en nu boor ik tot mijne verbazing beweren dat de weezenzorg zoude zijn eene gemeentelijke, niet eene kerkelijke roeping! Doeh dit daargelaten, volgens de armenwet staat de kerkelijke of bijzondere liefdadigheid op den voorgrond, en eerst dan als de kerk niet kan of niet wil ondersteunen, komt de hulp van het gemeentebestuur als politiezorg te pas. Men kan het dus in geen opzicht tegenspreken dat verpleging van weezen tot de kerk behoorten het strekt tot roem van dc kerk dat zij steeds van de eerste tot de laatste tijden aan deze hare edelste roeping is trouw gebleven. Welnu! als het de plicht van de kerk is, om voor het onderhoud en de opvoeding van hare weezen te zorgenis het dan eigenaardig dat wijgemeentebestuur in weerwil en ondanks die verplichting en de bereidverklaring van de kerk, eene weesinrichting er op na houden? Is het rechtvaardig, is het billijk?

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1874 | | pagina 6