beslisten wel de vraag Zal het weeshuis komen onder de superintendence
van den kerkeraad, of zal die superintendence verblijven bij den Gemeen
teraad. Ik hoop en vertrouw dat geene exceptiën zullen worden aangenomen
het bestuur van het weeshuis verlangt naar eene eindbeslissing.
De Voobzitteb. Ik zal thans de motie van den heer Van Outereo in
stemming brengen, zoo zij mocht worden ondersteund.
De motie, niet ondersteund, blijft buiten verdere aanmerking.
Mitsdien wordt de beraadslaging heropend over het rapport der commissie.
De heer Bijleveld. Bij raadsbesluit van 4 October 1872 is besloten
aan den kerkeraad te berichtendatzoo nadere voorstellen van zekere
aangeduide strekking zijnerzijds mochten worden gedaande Gemeenteraad
geneigd zou wezen die in ernstige overweging te nemen. Waarlijk gewich
tig genoeg was dan ook de zaak om daaraan bijzondere aandacht te wijden.
De Raad heeft zich m. i. bij gemelde gelegenheid tot niets verbonden
maar alleen ernstige overweging toegezegd. Met de meeste belangstelling
heb ik kennis genomen van de zóó volledige rapporten en verdere schriftu
ren betrekkelijk de zaak in quaestie. Alle phasen die zij doorloopen heeft
zijn daarin vermeldzij is van alle zijden toegelichthet zal dus wel niet
noodig zijn haar, zooals men zegtab ovo te behandelen. Bij de lezing der stuk
ken trok onder meer één punt mijne aandacht, dit namelijk, dat hoe ver
schillend aanvankelijk het standpunt der wederzijdsche gecommitteerden ook
was, van beide zijden toch dezelfde wensch werd gekoesterd, de wensch
om het weeshuis gebracht te zien bij de kerk. Die wensch was zóó sterk
dat, om tot overeenstemming te geraken, blijkens de stukken, op m. i.
belangrijke punten van weerszijden werd toegegeven. Die wensch domineerde
alles, met dien wensch in het hart werden samensprekingen gehouden en
onderhandelingen gevoerd. Volkomen vereenig ik mij met het gevoelen
door de meerderheid der raadscommissie reeds terstond geuit en steeds
gehandhaafddat het weeshuis moet worden beschouwd als een zuiver bur
gerlijke instelling van weldadigheiden dat van geen recht van de kerk
daarop blijkt. De motiven voor dat gevoelen bijgebracht, schijnen mij
overtuigend. Van de zijde van den kerkeraad heeft men ten slotte dien
feitelijken toestand erkend. Die instelling wenscht men over te brengen bij
de kerk. Op welken grond? Men acht het niet «-eigenaardig" dat zij
bleef onder het beheèr der gemeenteeigenaardig behoorde zij bij de kerk.
De raadscommissie had blijkbaar nog een neven-argument, dat wel niet
als hoofd-argument heeft gegolden, maar toch zeker gewicht in de schaal
heeft gelegdde gemeente zoude bij de voorgestelde regeling financieel
voordeel behalen. Of nu iets «-eigenaardig" is, d. i. of iets overeenkomt met
den aard van eene zaak, in harmonie) is met hare bestemming, met hetgeen
daarmede wordt beoogd, is, geloof ik, niet altijd gemakkelijk aan te toonen.
Niet altijd zelfs zal eenstemmigheid bestaan omtrent de vraag, welke de
aard is der zaak. Zeer licht kan men te dien aanzien in opvatting ver
schillen en zal dat verschil blijken niet te kunnen worden opgelost. Geheel
beaam ik het gevoelen van den geleerden schrijver van de onlangs versche
nen en zeker aan elk lid van deze vergadering bekende brochure, getiteld:
»De zaak van het Hervormde Weeshuis", dat het weeshuis is een opvoedings
gesticht, en dat er niet meer grond zou bestaan om de opvoeding van de
daar verpleegde ouderlooze kinderen aan de kerk op te dragendan die
van andere elders verpleegde kinderen. Het financieel voordeeldaargelaten
of men zich daaromtrent geen illusiën maakt, die niet vervuld zouden wor
den mag naar mijne overtuiging in deze zaak niet wegen. Zuinigheid
bovenalmaar de zuinigheid heeft hare grenzen. Het geld aan het weeshuis
besteed, zoolang dat nog daaraan wordt verstrekt, acht ik goed besteed.
Een loslateneen afstand doen van het beheer van de zijde der gemeente
komt mij ook niet wenschelijk voor. En nu wil ik, men versta mij wel,
daarmede volstrekt niet te kennen geven, dat ik zou vreezen, dat het, in
andere banden gekomenniet in allen deele behoorlijk, met de meeste zorg
zou worden beheerdmaar wat wij hebben is goedniet gaarne breng ik
verandering in wat goed is, ik behoud dat liever. Maar, mijnheer de
Voorzitter, al deze beschouwingen ter zijde gesteld, aangenomen dat het
eigenaardiger moest worden geacht, dat de weezen werden verpleegd door
de kerk en dat het financieel voordeel in deze moest wegenaangenomen
dat het ook wellicht in andere opzichten goed voorkwamdat de wensch
der commissie werd vervuld, zal men dan in de gegeven omstandigheden
langs wettigen weg daartoe kunnen geraken De raadscommissie meent van
ja, mij komt het voor dat die vraag ontkennend moet worden beantwoord.
De commissie toont op m. i. afdoende wijze aandat eene eenvoudige overdracht
niet kan plaats hebbenmaar geeft een middel aan de hand om het ge-
wenschte doel te bereiken. Richt zelf een weeshuis op, zegt zij tot den
kerkeraad, dan is alles in het reine, dan past de Raad art. 9 der armen
wet toe, de fondsen gaan natuurlijk op u over en gij hebt wat gij wenscht
en noodig acht. Mijnheer de Voorzitter, zeker wanneer den Raad bleek,
dat een weeshuis was vérrezen naast het weeshuis der gemeente, wanneer
bleek dat die nieuwe inrichting aan dezelfde voorwaarden kon voldoen als
de bestaandewanneer bleek dat zij in allen deele voor het aangewezen
doel geschikt was, wanneer bleek dat daardoor de door de gemeente beheerde
instelling overtollig, overbodig was geworden dan zou er sprake kunnen zijn van
de toepassing van art. 9, of liever zou dat artikel moeten worden toegepast,
want die wetsbepaling is m. i. imperatief; maar verkeeren wij in dien toe
stand, of zouden wij er in verkeeren als aan de voorwaarden, die de com
missie' wenscht dat aan den kerkeraad zullen worden gesteld, mocht zijn
voldaan? Ik geloof het niet. Welke is de loop der zaak? Aanvankelijk
wordt het denkbeeld om een eigen weeshuis te stichten, geheel onuitvoer
baar geacht. Langzamerhand komt men tot andere gedachten de kerkeraad
heeft 'voorloopig" besloten om een eigen weeshuis te stichtenmaar daar
voor wordt verlangd ondersteuning en voorafgaande opheffing van het be
staande en de daaruit voortvloeiende overdracht van fondsen (zie missive
van 17 Mei 1873). Wat voorloopig besluiten hier beteekent, mijnheer de
Voorzitter, .is mij niet geheel duidelijk. Wil de kerkeraad zeggendat hij
nog geen eigenlijk besluit genomen heeft? Wat hiervan zij, dit is duidelijk,
dat men opheffing en afgifte van fondsen verlangt, alvorens tot uitvoering
van het plan over te gaandat men toepassing wil van art. 9 op een
oogenblik, dat nog niet aanwezig is, wat aanwezig zoude moeten zijn om
het artikel te kunnen toepassen dat men de afgifte der fondsen wil, juist
om tot stand te brengen wat volgens de wet vóór de afgifte moet bestaan.
Ten slotte wordt door den heer Mr. H. P. Van Kaathoven den 20sten
Oct. jl. eene particuliere missive aan de raadscommissie gericht, behelzende,
1874.
I onder meer, dat aan den geachten steller van die missive door den praeses
van bet college van diakenen was medegedeelddat zij gereed waren tot de
opname en verpleging van eenige weezenzoo deze, ai ware het aanstonds,
zich daartoe mochten aanmeldenen waarin vervolgens wordt gezegd dat
de kerkeraad heeft gemeend met zijn weezenzorg voorshands niet verder te
mogen gaan, en het zelfs goed en raadzaam geoordeeld heeftzich zijnerzijds te
onthouden van alle verdere bemoeienissen dienaangaande, nu er van zijne zijde
eene gelegenheid tot opname en verpleging van weezen en verlaten kinderen
bestaat, voldoende naar hij vermeent, om als voorloopige maatregel in de
gegeven omstandigheden te kunnen geldenzonder dat daardoor werd voor-
uitgeloopen op eene zaakdie hij moet overlaten aan het oordeel van den
Gemeenteraad. Deze missive is, zooals ik zoo even opmerkte, eene particuliere,
zij mist elk officieel karakter. De geachte onderteekenaar toch, die in zijne
andere missives betrekkelijk de zaak steeds qq. optreedt, maakt in de nu
bedoelde van geene qualiteit melding. Die missive zou dus in geen geval
iets kunnen afdoen; maar al ware zij officieel, al mocht men aannemen, dat
in ieder opzicht was vervuld de voorwaarde onder letter a van haar voorstel
door de raadscommissie gesteld, dat namelijk de kerkeraad het bewijs had
geleverddat aan het plan tot stichting van een eigen weeshuis voorloopig
uitvoering was gegevenal waren ook de overige door de commissie aange
geven voorwaarden door den kerkeraad aangenomen, zoude er alsdan zijn
een toestand, als wordt bedoeld bij art. 9 der armenwetP Zal men in ernst
beweren, dat door het voorloopig uitvoering geven aan het plan tot eene
stichting van een weeshuis en door eene bereidverklaring om in het vervolg
voor de weezenverpleging zorg te dragen uitgegaan van een kerkeraad of
van wien ook, het doel van het bestaand weeshuis zoude zijn vervallendat
reeds daardoor die inrichting overtollig zou zijn geworden? Waarlijk men
behoeft niet zeer helderziende te zijn om te bemerken dat, zoo geschiedde
wat de commissie voorstelt, er slechts zou zijn een simulacrum, van een
weeshuisdat eerst na de opheffing van het bestaandena den overgang
der fondsen, aan het plan tot oprichting werkelijk uitvoering zou worden
gegeven en zou kunnen worden gegeven. De kerkeraad zelf ontveinst het
niet dat hij de middelen tot daarstelling niet bezit.
De raadscommissie is, behoudens eenige andere voorwaarden, die ik nu
niet behoef te besprekentevreden met het bewijsdat men voorloopig uit
voering heeft gegeven aan het planen de daarbij gevoegde bereidverkla
ring om het te verwezenlijkenvolgens mijne overtuiging is dit niet vol
doende en zoude de gemeente, onder die omstandigheden opbellende en de
fondsen overdragende, niet verantwoord zijn. Zoo het doel is vervallen,
zegt de armenwet. Die wet heeft dus op het oog een toestand die bestaat
en geen toestand in de toekomst. Maar bovendienzelfs voor het geval
dat de wet niet kon worden geacht overwegend bezwaar op te leverenwelke
zekerheid bestaat er, dat wanneer eens opheffing en overdracht der bezittin
gen heeft plaats gehad, de voorloopige uitvoering door eene werkelijke vol
tooide stichting zal worden gevolgd? Volkomen ben ook ik overtuigd, dat
het den kerkeraad met zijn voornemen ernst is, geen oogenblik wordt de
goede trouw van dat college door mij in eenig opzicht betwijfeldmaar
wie kan er voor instaan dat wat heden een ernstig plan iseen ernstig plan
zal blijven? Hoe licht toch ontstaat verandering in het personeel van een
college en wordt daardoor de meerderheid verplaatst. Welke zekerheid be
staat er, dat de kerkeraad, zelfs met den besten wil bezield, bij machte zal
zijn zijn plan tot uitvoering te brengenP De handeling, waartoe het
voorstel van de raadscommissie aanraadt, zoude m. i. zijn eene vermomde
gewone overdracht van het door de gemeente beheerde weeshuis aan den
kerkeraad, en terwijl de commissie zoo terecht opmerkt, dat van zoodanige
overdracht geen sprake kan zijn, blijkt toch uit verschillende plaatsen in
de van haar uitgegane stukkendat zij zich van dat denkbeeld niet geheel
heeft kunnen losmaken, de verlangde handeling wordt daar door haar zelve
als zoodanig aangeduid. Met allen eerbied voor eene andere overtuiging
van de commissiezoo komt het mij voor, dat het inslaan van den door
haar aangewezen weg zoude zijn geweld aandoen aan, een verwringen van
de wet.
Ten slotte, mijnheer de Voorzitter, men beroept zich op antece
denten, op hetgeen met de armbakkerij zou zijn geschied. Ik heb grooten
eerbied voor antecedenten, mits zij goed zijn. Aannemende, dat de toe
stand geheel overeenkwam met den tegenwoordigenzoo geloof ik niet dat
rtoen de réchte weg is ingeslagen. Ik geloof niet dat ik tijdens de behan
deling van die zaak de eer had lid van deze vergadering te zijnmaar zoo
ik al aan een besluit, als in deze wordt bedoeld, had medegewerkt, ik zou
dan m. i. hebben gedwaald. Op grond van het aangevoerdemijnheer de
Voorzitter, zal ik stemmen tegen het voorstel der commissie.
De heer Goudsmit. Het zij mij geoorloofd mijne meening nader te
adstrueeren. Ik begin met te verklaren, dat de commissie zioh volstrekt
niet gesteld heeft op een uitsluitend financieel- standpunt. Ook was er bij
haar geen gedachte aan bureaucratie, noch eindelijk hebben wij willen vast
houden aan een eenmaal opgevat geliefkoosd denkbeeldveeleer bezielde ons
de vurige overtuiging, dat wij te doen hebben met eene instelling, die uit
haren aard, omdat zij niet draagt een zuiver burgerlijk karakter, niet tot de
gemeente-instellingen behoort, waarvan ons de zorg behoort te blijven opge
dragen. De heer Bijleveld heeft gesproken van het door ons gebezigde
woord «oneigenaardig"; maar hij heeft dat woord zóó opgevatalsof wij
bedoelden, dat de weezenzorg niet in verband staat met den aard der instel
ling. Doch dat was geenszins onze bedoeling. Oneigenaardigzoo meenden
wij is de tegenwoordige toestandomdat hij in tweestrijd is met het in
onze wetgeving gehuldigde beginsel van scheiding van kerk en staat, en niet
eigenaardig is het, dat eene burgerlijke gemeente heeft, onder hare onmid
dellijke administratie, een weeshuis uitsluitend bestemd voor verpleegden van
ééne bepaalde godsdienstige gezindte. Een gemeentebestuurzoo meenden
wijvertegenwoordigt de belangen van allen maar niet het belang van eene
enkele gezindtehoeveel gewicht zij in de schaal legge. En nu is het
toch niet te ontkennen, dat in het H. G. weeshuis alleen worden toegelaten
kinderen van den Protestantschen godsdienst. Het is althans niemand uwer
ingevallen, daarin kinderen van Katholieken of Israëlieten op te nemen. Het
is nooit bij den Raad opgekomenals er een Regent van dat gesticht moest
worden benoemd, daartoe een Katholiek of een Jood te roepen. Ja, dat is
zóó waar, dat enkelen hier ter stede, terecht of ten onrechte, door schrik
bevangen werdentoen zij vernamen dat ik als lid der commissie was be
noemd geworden om voorstellen ten aanzien van het weeshuis te doen.
75