overtuiging dat ik hier niet te doen heb met allerlei beschouwingenpro
et contra, van aloude oirkonden, waarvan de meest afdoende niet te vinden
zijn, niet met de vraag of weezenzorg al dan niet meer eigenaardig bij de
kerk thuis behoortmaar dat ikboven en buiten dat allesbehartigen
moet het algemeen belang van al onze protestantsche burgerswaarvan ik
de dreigende stoornis met voorzichtigheid zou wenschen te voorkomen.
Dé kerkeraad vertrouwt den goeden weg te zijn ingeslagengeeft zijdelings
te kennen zijn plan van weezenzorg te zullen doorzetten, onverschillig wat
de gemeenteraad beslissen zal, en ieder weet wat volharding bij eenmaal
opgevatte denkbeelden vermag. Welnu, als de dag zal zijn aangebroken,
waarop niet eene, aan mij althans onbekende plek, die den naam van
weeshuis wel niet zal verdienen, maar een zichtbaar en bevolkt weezen-
gesticht zal zijn verrezen, groot genoeg voor de behoeften der gemeente,
wanneer niet meer gewezen wordt op financieele verwachtingenmaar op
voorhanden en voldoende kapitalenmisschien dat dan art. 9 der armenwet
niet meer zal behoeven te worden verwrongen noch geweld aangedaan.
Men zegge niet, uw voorstel strekt om de wenschen der diaconie misschien
nooit te verwezenlijkenwant ik antwoord terstondIndien ge die verwe
zenlijking afhankelijk stelt van bijdragen vanwege de bestaande instelling
van weldadigheid, dan vervalt voor u elk beroep op gezegd art. 9; want
zooverre zult ge uwe wenschen toch niet willen doorzettente willen dat
de instellingdie n van kapitaal zal voorzienper se en vooraf reeds als
vervallen moet worden beschouwd, hoe! omdat hare kapitalen ontoereikende
zijn of omdat er geen voldoend aantal weezen door haar meer wordt ver
pleegd. Van dat alles is en kan geen sprake zijn.
Mijnheer de Voorzitter! met mijn voorstel wordt ook dit gewonnen dat
de kerkelijke gemeente in de gelegenheid zal worden gesteld te doen blijken
of ze offers overheeft voor weezen verpleging door de kerk, of dat ieder
vrede heeft met eene inrichtingeeuwen oudwaardoor nog steeds het
Christelijk begrip van weldadigheiJ en menschlievendheid van zoo velen wordt
bevredigd. Zoo dan eenmaal blijkt dat de omvang van het bestaand ge
sticht en de hoegrootheid der daaraan verbonden kapitalen niet meer in ver
houding staan tpt het gering getal verpleegden en het beheer van een en
ander eene daad van weelde worden zou, dan zou dat verval tot vervallen
verklaring kunnen leiden maar zoo verre is het waarlijk nog niet, terwijl,
ik herhaal hetniemand en niets gevaar lijdt met het door mij bedoeld
uitstel. Om het respice finem, dat bij mij veel zwaarder weegt dan het
oleum et operam perdidi, raad ik mijn voorstel aan te nemen, maar dan
ook zóó dat daarbij niet in discussie zal worden getreden over het hoofd
onderwerp, dat ik wenschte dat nooit aanhangig ware gemaakt, althans
niet op den voet en de wijze, als is geschied, waarvan, in mijne schatting,
al de gevolgen nog niet voldoende zijn berekendnoch te overzien.
De heer Bijleveld vraagt het woord.
De heer Buys. Worden nu de beraadslagingen geopend over de motie
van orde? Mij dunkt, die primeert alles.
De heer Bijleveld. Ik had niet over de motie, maar over de zaak
zelve willen sprekenik geloof evenwel ook dat eerst over de motie zal
moeten worden beslist en zie dus voorloopig van het woord af.
De heer Buys. Ik heb tegen de motie van orde nog al eenig bezwaar
vooreerst omdat ik het niet wenschelijk acht deze gewichtige aangelegenheid
nog langer onafgedaan te latenmaar ten andere omdat de wijze waarop
de geachte voofsteller zijne motie heeft geadstrueerd ra. i. bewijstdat het
nu aanhangig voorstel door hem niet volkomen juist wordt opgevat. Immers
de raadscommissie stelt nu niet voor om te besluiten tot opheffing van het
weeshuis, maar enkel om aan den kerkeraad te schrijven dat men dezerzijds
bereid is tot die opheffing over te gaanals de kerkeraad het bewijs levert
dat aan het plan om een eigen weeshuis te stichten voorloopig uitvoering
is gegeven. En wat wil nu Mr. Van Outeren? Uitstellen op grond dat het
bedoelde bewijs nog niet geleverd is. Maar hoe kunnen wij dat weten
zoolang het bewijs nog niet is gevraagd? Mocht de vergadering ons voor
stel aannemen en dus aan den kerkeraad verzoeken het vereischte bewijs te
leveren, dan zou men later, als het mocht blijken dat dit bewijs niet op
voldoende wijze werd verstrekt, op grond daarvan de eindbeslissing over de
opheffing van het weeshuis kunnen verdagenmaar op dit oogenblik is de
motie prematuur.
De heer Van Outeeen. Wat ik gezegd heb omtrent het voorloopig
stichten van een weeshuis door den kerkeraad, steunt op een, zoo men wil,
officieus schrijven van 20 October 11., door onze commissie evenwel bij haar
rapport overgedrukt. Wanneer de geachte schrijver daarbij wijst op eene in
de maand September 11. door den kerkeraad gehouden vergadering, ten ge
volge van welke eene commissie uit zijn midden eene voorziening in wee
zenzorg beeft voorgesteld, die, zooals gezegd wordt, door diakenen is aan
vaard en voorloopig reeds ten uitvoer gelegddandunkt mijis dat alles
tamelijk officieel. In mijne oogen zijn die maatregelen voor het doel van
den kerkeraad onvoldoende, zoolang niet zal zijn aangetoond dat zij vol
ledig en uit eigen middelen uitvoerbaar zijn.
De heer Goudsmit. Ik moet mij bepaald verklaren tegen de motie, met
welke edelé bedoelingen ook voorgesteld. De heer Buys heeft er reeds op
gewezenen ik wensch hét nog met eed enkel woord aan te dringen j dat
de aanneming der motiewel verre van de bestaande agitatie uit den weg
te ruimenhaar integendeel zal doen toenémen. De zaak van het weeshuis
heeft reeds in de stad zekere beweging veroorzaakt, en men zou nu inderdaad
meenen, dat door een machtwoord vaii uitstel de spanning zal zijn geëindigd P
Integendeelik geloof datals die spanning blijft bestaanhet zelfs van
onmiskenbaren invloed zal zijn op de aanstaande verkiezing van gemeente
raadsleden. Maar ik heb nog dit bezwaar, dat de kerkeraad met het volste
recht zal kunnen zeggenwij draaien zoo doende steeds in denzelfden cirkel
rond; immers als wij dergelijke offers willen brengen, zal de Raad altijd
kunnen zeggen: wie waarborgt ons dat, wie waarborgt ons dit, en zoo blijft
de zaak steeds op dezelfde hoogte. De heer Van Outeren neemt aandat
eerst een weeshuis moet worden gesticht, en dat bovendien alle waarborgen
moeten worden verstrektdat de fondsen daartoe zullen worden bestemd.
Maar wie waarborgt bet dat, als al dergelijke voorbereidende maatregelen
zullen zijn genomen, de Raad toch niet zal blijven zeggen: neen, het doel
is niet vervallen, dus wij dragen het weeshuis in geen geval over. Nu ver
wijst men ons tot den kerkeraad, tot het doen van pogingen om de noodfgö
gelden bijeen te brengenzonder welke er geene zekerheid voor den Raad
bestaat. Maar die opschorting zal niet baten. De heer Van Outeren meent,
dat deze de eendracht zal bevorderen. Ik geloof hot tegendeel. Men pleegt
te berusten in eene beslissing, hetzij die meê- of tegenvalt. Maar eene be
slissing hangende te laten over eene zaakdie reeds tot zooveel spanning
hee'ft aanleiding gegevendit acht ik hoogst verkeerd j en men maakt zich
inderdaad illusiënwanneer men meent dat de agitatie zal eindigen. Veel
liever dus eene beslissing dan een ijdel oponthoud, dat niets voorkomt, dat
niets geneest, dat niemand bevredigt en tot geen doel leiden kan. Neen,
wij moeten tot een beslissing komenopdat voor- en tegenstanders hunné
maatregelen kunnen nemen en op een zuiver standpunt komen.
De heer Van Outeren. Door den heer Goudsmit is gesproken van eene
agitatie, die zelfs op de verkiezingen voor den gemeenteraad van .invloed
zou kunnen wezen. Het kan zijnmaar van eene dergelijke agitatie onder
de burgerij draag ik geen kennis. Zoo ik baar aannam onder de leden
van den kerkeraad, dan is mijne motie juist aannemelijk, want mijn voor
stel gaat daarvan uit dat een overleg van de raadscommissie met den ker
keraad zal plaats hebben. Wanneer dan, na het voorstel met bedachtzaam
heid gewikt en gewogen te hebben, de kerkeraad bereid is de zaak onbepaald
uit te stellendan wordt door zoodanige instemming ook alle agitatie weg
genomen. Het kon mijne bedoeling toch niet zijn en ik heb het tegendeel
bij herhaling gezegd, dat, zonder zoodanig overleg, wij zouden besluitende
quaestie onbeslist te laten.
De heer Buys. Wanneer ik let op de nadere toelichting door den heer
Van Outeren van zijn voorstel gegeven, dan zou ik zeggen: gij bedoelt
hetzelfde als wij. Wat wil de geachte spreker? Dat de raadscommissie in
nader overleg trede met den kerkeraad, ten einde te onderzoeken of deze
in staat is het weeshuis over te nemen. Wat stellen wij nu voor? Immers
hetzelfde: wij willen ook overleg, maar zal dit overleg iets baten, dan dient
vooraf vast te staandat men bereid is het weeshuis over te dragen als het
mocht blijken dat aan het plan om een eigen weeshuis te stichten aanvankelijk
uitvoering is gegeven. Is dat het geval of niet het geval? Ik weet hèt
niet en niemand kan het wetenzoolang wij den kerkeraad niet in de gele
genheid hebben gesteld mede te deelen wat het reeds gedaan heeft en wat
het doen wil. Is dus de bedoeling van den heer Van Outeren enkel deze:
nader overleg met den kerkeraaddan bieden wij hem juist het middel aan
om dat doel te bereiken. Want nog eens: wij hebben nu nog niet te
beslissen over de opheffingmaar enkei te verklarendat wij daartoe bereid
zijn, als later blijkt, dat de door ons te stellen voorwaarden verwezenlijkt zijn.
De heer Goudsmit. Wij gaan uit van de onderstellingdat de kerkeraad
bij machte is te doen, wat hij beoogt. Zoolang dit niet uitgemaakt is,
kan zeker de overdracht niet plaats hebben. Maar waartoe zou een uitstel
moeten dienen? Besluit men toch niet tot de overdracht, met voorbehoud
van het verlangde bewijs, dan heeft de kerkeraad geen waarborg, dat de
Raad bereid is te doenwat hij verlangt.
De heer Eigeman. Ik zal stemmen tegen de motie, op grond dat het
eene zaak betreftzooals de heer Van Outeren zelf heeft aangemerktdie
niet van heden noch gisteren is, maar al van jaren dagteekent. Van 1869
af is de kerkeraad begonnen toe te passen de theorie van scheiding van
kerk en staat. De kerkeraad van toen heeft gevraagd en verkregen van
dezen Raad de overstelling van het beheer der armbakkerijen nu wil de
kerkeraad van 1874 dat zegel gedrukt zien op de zaak van het weeshuis.
Dus, als de zaak weer onbepaald wordt uitgesteld, komen wij niet tot een eind.
De heer Stoffels. Ik moet in de eerste plaatsnaar aanleiding der
overgelegde stukkenvragen is erhetzij op godsdienstigehetzij öp staat
kundige gronden aanleiding, dat de zaak worde uitgesteld? Ik meen, dat
dit het geval niet is. Wij behoeven er niet nader over te denken of pogin
gen tot minnelijke schikking aan te wenden. Het is mijns inziens helder
en klaar wat ons te doen staat. Ik heb gisteren de eer gehad met den
heer Lezwij u een bezoek te brengen aan het weeshuisen wij hebben daar
toen in oogenschouw genomen de wijze van verpleging, de opvoeding en
behandeling der weezen. Daarvoor kan geen lof genoeg aan het bestuur
worden toegezwaaid. De wijze, waarop het gesticht wordt bestuurd, do
zorgdie aan de verpleging der weezen wordt besteedverdienen dan ook
in hoogen mate onzen dank. Maar er is bij mij deze vraag ontstaan, na
de behandeling dier zaak te hebben nagegaanof er dan wel eene zoo groote
noodzakelijkheid bestaat om in die zaak verandering te brengen? Maar de
vraag is gedaan behoort dan het gesticht niet tot de kerk? Ik voor mij geloof
het niet. Het is eene zuivere burgerlijke instelling. Art. 9 der armenwet
zal toch in deze wel niet kunnen worden toegepast.
De heer Buys. Ik geloof, dat het van belang is, mijnheer do Voorzit
ter, op dit oogenblik enkel over de motie van orde te spreken.
De heer Veefkind. Ik zal tegen de motie stemmen, juist omdat zij
mijns inziens, iets geheel anders bedoelt dan wat de raadscommissie wil.
Wel is waar bestaat er eenige overeenstemming tusschen de motie en de
eerste voorwaarde die de commissie stelt, doch dat is bijzaak. Hoofdzaak
zal wel zijn, wat de commissie in den aanhef voorstelt: Aan den kerkeraad
in antwoord op zijn schrijven van 17 Mei 1873, te melden, dat de ge
meenteraad bereid is, behoudens goedkeuring van hooger bestuur, het H.
G. weeshuis, naar aanleiding van art. 9 der armenwet en met de gevolgen
daaraan bij dat wetsartikel verbonden, op te heffen." Mij dunkt, dat
klinkt geheel anders dan de zaak onbeslist te laten, zooals de heer Van
Outeren wil.
De heer Van Outeren. De heer Veefkind. zal mij toegeven dat het
eigenaardige eener motie van orde meest altijd daarin bestaat, dat zij afwijkt
van hetgeen aan de orde is.
De heer Veefkind. Het door mij aangevoerde sloeg op hetgeen de
heer Buys heeft gezegd, dat de motie niet veel anders bedoelde dan wat
ook de raadscommissie wil.
De heer Hartevelt, Met [de motie van ons geacht medelid, den heer
Van Outeren, kan ik mij niet vëreenigen, hoe uitmuntend de bedoeling ook
zijn mag die hij daarmede voor heeft. Als regent van het weeshuis uit
ik hier den ernstigen wenschdat de zaak heden in deze raadszitting worde