De heer De Fremery. Het zij mij vergund, vóór andere voorstellen wor den besprokenmede te deelen de bevinding van Commissarissendie, belast met het toezicht over de gasfabriek, zich zoo spoedig mogelijk na het onge val hebben begeven naar de plaats, waar de ontploffing was geschied. Wij hebben toen op de plaats zelve alles onderzocht en gezien dat er belang rijke schade was toegebrachten hebben daarna aan den directeur van de gasfabriek verzocht dienaangaande eene verklaring over te leggenen daarin op te geven de oorzaken die naar zijn gevoelen tot de ontploffing hebben aanleiding gegeven. Uit dat rapport blijkt, dat er niet in eene particuliere gasbuis, maar in de straatbuis twee scheuren zijn gevondendus geen belangrijke breuk, maar toch gebreken genoegzaam om eene hoeveelheid gas te verspreiden in de verschillende riolen, hetwelk waarschijnlijk, met beergas vermengd, tot de ontploffing geleid heeft. Bij het onderzoek toch bleek dat de meeste bijzondere riolen langs de geheele Koepoortsgracht en Molensteeg in een zeer ongunstigen toestand verkeerenallen waren bijna vol met beer, waardoor de afvoer ook van het gas dat ontsnapt is zeer belem merd werd. Dit gas heeft zich vervolgens verzameld in den regenbakdie zich onder de keuken van Yan der Heyden bevindt, is aldaar ontploft en heeft zoo belangrijke schade aangebracht dat in de keuken alles is vernield; de zware tegels zijn tegen de zoldering 'geslingerdde leidingen, ook die on der den gang, zijn opengesprongen, allen zullen dus moeten ontgraven worden om ze geheel of ten deele te vernieuwen. Nadat wij uit het overgelegde rapport zekerheid hadden gekregen, dat de schade was te weeg gebracht door verlies van gashebben Commissarissen zich de vraag gesteldof die schade niet moest worden vergoeden hun antwoord is eenparigzeer zekereene onderneming, die zoo belangrijke voordeelen oplevertis verplicht ook de schade te dragen, die zij anderenzij het ook buiten hare schuld, aanbrengt. Op dien grond en zonder jiu in de rechtsquaestie te tredendie geopperd is, meenen Commissarissen, dat het alleszins billijk is, de geledene schade te vergoedeneene schadedie door twee deskundigenwaarvan een door den Burgemeester en een door den belanghebbende is aangewezen is be groot en vastgesteld. Ik meendat het bovendien een minder gunstigen indruk zou geven om die rechtsquaestie nu op te werpenook de gasfabriek heeft, even als andere ondernemingenbegunstigers noodigik wensch ook dat dit niet zal worden voorbij gezien. Er is hier geen quaestie van nalatigheid bij den belanghebbende, de eigenaar van het perceel is zelfs geen gasver- bruiker, maar heeft de schade geleden door de gebreken vau ons buizennet. Het komt mij dus voor, afgescheiden van de rechtsquaestie, die hier mis schien zou kunnen in aanmerking komen, dat wij naar de regelen van billijkheid tot schadevergoeding gehouden zijn. Bij ons is zelfs de vraag gedaanof wij die vergoeding als eene natuurlijke verplichting niet op de rekening zouden kunnen brengen zonder er iets van mede te deelen. Maar wij hebben dit niet gewenscht en het beter en voegzaam geoordeeld de zaak aan het oordeel van deze vergadering te onderwerpendaarik erken het gaarne, de beslissing toch niet geheel kan begrepen worden onder ons gewoon beheer. En wat het spoedeischende van de zaak betreftmoet ik doen op merken dat alles zich daar ter plaatse nog bevindt in denzelfden toestand als op 23 November, toen het voorval plaats vond; van geene enkele lozing kan worden gebruik gemaakt, en van geene enkele inrichting, die tot ge mak dient. Uitstel is dus niet wel mogelijk. De heer Goudsmit. Ik moet zeggen dat het aangevoerde door den heer De Fremery mij niet heeft overtuigd. Wij hebben een aantal feiten gehoord, maar die doen mijns bedunkens niet genoeg ter zake, om daaruit onze gehoudenheid tot schadevergoeding af te leiden. Dat is eene quaestie die rechtskundig moet worden uitgemaakt. Er mogen wel is waar gronden van billijkheid zijn; maar onder het begrip van billijkheid kan zooveel worden gebracht. Rechtskundig moet worden uitgemaaktwat er is van de schade in het algemeen, of er is middellijke of onmiddellijke schade, of er ook sprake kan zijn van nalatigheid, die de gemeente niet zou treffen. Over dat alles kunnen wij niet beslissen, zoolang niet een advies van een rechtsgeleerde is ingewonnen. Mocht het dan later blijken dat er op gronden van recht geene aanleiding tot vergoeding bestaat, dan eerst kunnen wij en wel even goed gronden van billijkheid in overweging nemen. Ook een ander gezichtspunt doet zich hier voor, als men zich uitsluitend op het terrein der billijkheid beweegt, of nam. de eigenaar van het be trokken perceel zich door assurantie voor schade had kunnen vrijwaren. In sommige polissen wordt vergoeding gegeven voor schadedoor gasont ploffing ontstaanin sommige niet. Kan nu ook deze overweging geen invloed hebben op onze beslissing? En moeten wij nu op den eersten wenk een paar duizend guldens uit de gemeentekas prijs geven, zonder een be hoorlijk onderzoek te hebben ingesteld? Dat onderzoek behoeft geen zoo langen tijd op te houdenhet vereischt slechts eenige dagen. De heer De Fremery. De polis van assurantie van het perceel is nage zien en ik kan naar aanleiding daarvan zeer uitdrukkelijk verzekeren dHt daarbij de verzekering tegen gasontploffing niet is opgenomen. Het perceel is bij de maatschappij van de heeren De Jong Co. verzekerd en alleen tegen schade door brand of door het inslaan van den bliksem, met uitslui ting van de andere gevaren bij art. 292 van het Wetboek van Koophandel vermeld. Nu is wel door den heer Goudsmit gezegd dat Van der Heyden zijn perceel had kunnen verzekeren bij eene maatschappijdie mede schade vergoeding uitkeert bij gasontploffing; maar de behoefte is eerst nu gecon stateerd. Ik geloof dat van 100 assurantiën], die genomen worden, nauwe lijks ééne waarborgt tegen gasontploffing. De heer Cock. Ik geloof, ook na het aangevoerde door den heer De Fremery gehoord te hebben dat wij inderdaad niet anders kunnen en mogen handelen dan overeenkomstig het voorstel van den heer Goudsmit. Ik beu het met dien heer eens, dat wij hier te doen hebben met eene vrij moeielijke juridische quaestie, namelijk deze: of de gasleverancier, dat is de stad, ver antwoordelijk is voor de gevolgen van ontstane gas-ontploffingen dan wel of daarentegen de schade geheel komt voor rekening van den eigenaar of bruiker van het pand. De beslissing van die vraag kan van een tal kleine omstandigheden afhangen; heeft de eigenaar of bruiker bij voorbeeld de pijpen voor eigen rekening en door zijn eigen volk in zijn huis laten leggen dan geloof ik, dat het zeer moeielijk zal zijn aan te wijzen, dat hier de stad verantwoordelijk is. Doch, wat hiervan ook zij, dit is zeker, dat wij hier met eene rechtskundige vraag te doen hebbendie maar niet zoo in eens beslist kan worden. Wij moeten das m. i. die vraag aan den stads advocaat ter beoordeeling onderwerpen. Het gaat tochdunkt mijniet aan zoo maar over stadsgelden te beschikken zonder voorafgaand rechtskundig onderzoek. Dit neemt intusschen volstrekt niet weg, dat wellicht ook ik later genegen zal bevonden worden om, ook al blijkt het dat wij naar streng recht niets schuldig zijn, toch uit gevoel van billijkheid aan den benadeelden eigenaar eene zeer voldoende geldelijke tegemoetkoming te schenken. Maar vooraf dienen wij te weten, of wij eenvoudig betalen wat wij schuldig zijn, dan of wij uit billijkheidsgevoel eene daad van bloote goedwilligheid ver richten. De heer Goudsmit. De geachte wethouder van financiën heeft erkend dat er toch assurantie-maatschappijen zijn, waarbij men zich kan waarborgen tegen schade door gasontploffing. Als dat nu zoo is, en de reclamant heeft zich bij zulk eene maatschappij niet verzekerddan zal hij ook wel eene lagere assurantie-premie hebben betaalden alzoo het gevaar geheel op zich hebben genomen. De heer De Fremery. Door den heer Cock is o. a. gezegd, dat Van der Heyden wellicht zelf de buizen gelegd heeft. Dit is natuurlijk het geval niet, daar er geene gasleiding in zijn huis is en de buizen, die voor zijn huis zijn gelegd, niet door hem, maar onder nauwkeurig toezicht van de fabriek zijn aangebracht. Dé heer Cook. Het blijkt nu juist te meer, hoe in deze zaak bekendheid en onbekendheid met allerlei kleine omstandigheden van invloed kunnen zijn op de beslissing der rechtsvraag. Een tal van oogenschijnlijk onbeduidende feiten kan daarop van invloed zijn. Reden te meer om het onderzoek aan onzen stads-consuient op te dragen. Waarvoor anders hebben wij dan een stads-advocaatdan juist voor dit soort van zaken? Welk bezwaar kan er toch tegen een onderzoek zijn? Ik zou, met het oog op de talrijke be zwaren die men daartegen aanvoertbijna geloovendat men een dergelijk onderzoek liever niet wil. De heer Goudsmit. Als naar streng recht wordt uitgemaakt dat wij geene vergoeding verschuldigd zijn is daarom nog niet alle vergoeding uit gesloten. Maar dan kan dit punt van invloed zijn op de beoordeeling van den omvang der schade, en dus van het quantum der vergoeding. De Voorzitter. Ik zou den wethouder van financiënvoorzitter van de commissie voor de gasfabriek, in bedenking geven het voorstel van den heer Goudsmit niet verder te bestrijden na het gezegde van den heer Cock dat het den schijn heeft alsof men van deze zijde een onderzoek schroomt. Ik zou dat verwijt van mij schudden. De heer Da Fremery. Ik schroom volstrekt niet eenig onderzoek. En als Commissarissen zich mede met dat denkbeeld vereenigenzal ik er mij niet tegen verzettenom den stads-advocaat vooraf te hooren. Ook al kon volgens het strenge recht in deze geene vergoeding worden geeischt, ver trouw ik toch dat de billijkheid zal worden in acht genomen. De heer Du Rieu. Ik kan mij zeer gaarne vereenigen met het denkbeeld om te dezer zaak een rechtskundig advies in te winnen. De heer Van Wensen. Ook ik kan mij daarmede vereenigen. De heer Van Iterson. Ik kan mij best begrijpen, mijnheer de Voor zitter dat Commissarissen van de gasfabriek hun voorstel hebben ingetrok ken na de insinuatie van den heer Cook als zouden zij een onderzoek schromen. Maar de Raad moet zich, dunkt mij, aan dergelijke groote woorden niet storendaarom dring ik er op aan dat men bij het voorstel blijve volharden. De heer Hartevelt. Een enkel woord naar aanleiding van de gemaakte bedenking dat Van der Heydenomdat zijn huis en inboedel niet tégen gasontploffing geassureerd zijn bij een goedkoope maatschappijof op een goedkoopje, heeft verzekerd. Dit is het geval niet. Het perceel is geas sureerd bij de maatschappij van De Jong C°. te Amsterdamzeker wel een van de soliedste die men noemen kan; niet altijd even goedkoop, omdat het eene onderlinge waarborg-maatschappij isen als deze nu schade door gasontploffing veroorzaakt, uitsluit, is dit geen reden om te zeggen: ge hadt bij eene andere maatschappij moeten gaandiehoewel duurderu beter waarborgen geeft. De heer Cock. Op het verwijt van insinuatie, mij door den heer Van Iterson gedaanware het wellicht beter te zwijgen. Ik begin dan ook liever met te herhalen dat ik er niet toe kan komen zoo lichtvaardig uit stads-kas te putten, waarin door alle belastingschuldigen moet worden bijge dragen. Gold het hier onze eigen private fondsen, wij zouden mogen doen alles wat wij goed vonden. Maar dat is het geval niet; het geldt hier de fondsen der belastingschuldigen. Bovendien moeten wij met deze zaak voor zichtig zijn en niet vergeten, dat wij heden door zonder eenig voldoend voorafgaand onderzoek te betalen een praecedent daarstellenwaarop men zich later zeer zeker zal beroepen. Dat ik met het oog op het verzet, dat het voorstel van den heer Goudsmit ontmoet, zeide, dat het den schijn had alsof men een onderzoek liever niet wilde, daarin vind ik hoegenaamd geen insinuatie. Het springt immers in het oog en het blijkt uit de discussie. Er bestond dus voor den heer Van Iterson hoegenaamd geen reden mij eene insinuatie te verwijten. Ik noem dat verwijt eene accusatie. De heer Van Iterson. Daarop antwoord ik dat ik van meening blijf de woorden van den heer Cock juist te hebben gequalificeerd. En het bewijs dat ik daarin niet alleen sta zie ik, mijnheer de Voorzitter, in uwen raad aan den wethouder van financiënom na de woorden van den heer Cock niet langer aan te dringen op de dadelijke behandeling van het voor stel in quaestie, en ook in het besluit van Commissarissen der gasfabriek, om na die woorden hun voorstel, dat ze toch niet onvoorbereid gedaan hebbenin te trekken. De Voorzitter. Ik stel intusschen nu voor, de zaak te stellen in handen van den stads-advocaat. De heer Du Rieu. Is dan de bedoeling van den Burgemeester dat het voorstel zou worden ingetrokken? Ik had het zóó begrepen, dat hangende het te nemen besluit het advies zou worden ingewonnen en het voorstel van Commissarissen tot de te verleenen schadevergoeding aanhangig zal blijven. De Voorzitter. Het is niet een terugnemen van het voorstel zelf.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1874 | | pagina 2