Art. 18. Elke aangifte moet ten name van een bepaald persoon schrifte
lijk geschieden, die geacht wordt de aanvraag voor zijne eigene rekening
te hebben gedaan.
Art. 19. De verbruiker die geen gas meer verlangt te genieten is ver
plicht hiervan aangifte te doen bij den directeur, die de bevoegdheid heeft
daarna de aanvoerbuizen te doen afsnijden en den meter te doen wegne
men. De verbruiker blijft inmiddels verplicht, het verschuldigde voor het
verbruik van gas te betalen, overeenkomstig de aanwijzing van den meter.
Evenzoo is de verbruiker die een perceel verlaat of niet langer gebruikt
verplicht hiervan aangifte te doen bij den directeur, opdat deze den meter
dadelijk zal kunnen opnemen en de nog verschuldigde gelden innen.
Art. 20. De administratie blijft in geen geval aansprakelijk voor het
beschadigenafbrekenwegnemen of vernielen van den meter of de toe
stellen, door den verbruiker, zijne huisgenooten of andere personen in zijn
huis toegelatenbuiten voorkennis van den directeur.
Art. 21. De administratie zal, zoo onverhoopt de levering van gas be
lemmerd wordt, tot geene schadevergoeding kunnen verplicht worden.
Art. 22. De administratie zal van hare zijde alles aanwenden, om eene
goede en zuivere verlichting te bezorgenen verwacht daarentegen van do
gebruikers eene redelijke en goede behandeling der in hunne huizen ge
plaatste gasvlammen; desniettemin houdt zij aan zich de bevoegdheid: 1°.
om ten allen tijde op de gasvlammen te doen toezien en alle voegzame
middelen aan te wendenom zich tegen misbruik en kwade trouw te verze
keren 2°. om bij voortdurende oneetiigheid of moeielijkheden met eenen
verbruiker, de overeenkomst op het einde van den eerst verstrijkenden
termijn geheel te doen eindigen, en alle verzorging van gas in te trekken,
zonder tot eenige schadevergoeding te kunnen verplicht worden.
N°. 289. Leiden, 30 November 1874.
Tot dusverre is het, zooals uwe vergadering bekend zal zijn, aan de con
cessionarissen voor het aanleggen en exploiteren van een spoorweg van
Leiden naar Woerden niet mogen gelukken het daarvoor benoodigd kapitaal
ad ƒ3.000.000 bijeen te brengen. De opengestelde inschrijving waaraan
door deze gemeente eene deelneming voor een bedrag van ongeveer f 250.000
was toegezegd is niet, en zelfs op verre na niet, volteekend, zoodat de
op te richten spoorweg-maatschappij nog niet is tot stand gekomen.
Een door concessionarissen ten vorigen jare aan de Provinciale Staten
van dit gewest ingediend verzoek om subsidie of deelneming van wege de
provincie in de geldleening heeft mede tot geen gunstig gevolg mogen leiden,
hoezeer dit verzoek zoowel door de betrekkelijke commissie uit de staten
als door uwe vergadering en de Kamer van Koophandel te dezer stede met
den meesten aandrang wa3 ondersteund.
Thans hebben concessionarissen zich gewend tot Z. E. den Minister van
Binnenlandsche Zaken. Zij hebben Z E. met den tegenwoordigen stand
der zaak in kennis gesteld en daarbij aangetoond dat aan het plan uitvoe
ring zal kunnen worden gegevenwanneer door het rijk aan de op te
richten maatschappij worde verstrekt een subsidie van 320.000zijnde
10000 per kilometer van den aan te leggen spoorweg, of wel wanneer
het rijk, aanvangende met het eerste jaar der exploitatie, boven en behalve
de som van ƒ3000 per kilometer door de Nederlandsche Rijnspoorweg
maatschappij verzekerd, waarborge eene som van ƒ1220 per kilometer,
aan de maatschappij als eigenares van den weg uit te betalenwanneer het
batig saldo der exploitatie-rekening minder bedraagt dan 4220 per kilome
ter in het jaar.
Wij hebben gemeend uwe vergadering onverwijld in kennis te moeten
stellen van de thans door concessionarissen in het werk gestelde poging om
aan hun plan uitvoering te kunnen geveneen maatregel waartoe zij niet
eerder zijn overgegaandan nadat alle middelen waren aangewend ter be
koming van het benoodigd kapitaal.
Inmiddels is het welslagen der onderneming van het uiterst gewicht voor
den bloei en de ontwikkeling ook van onze gemeente en achten wij het
mitsdien in deze plicht de loflelijke pogingen van concessionarissen zooveel
mogelijk te steunen. Het is uit dien hoofde dat wij u voorstellen ons
college te machtigen om zich namens den Raad te wenden tot den Minis
ter van Binnenlandsche Zaken met verzoek om te willen bevorderen dat
het door concessionarissen verlangd subsidie ten behoeve van de op te
richten spoorweg-maatschappij worde verleend of wel de door hen aange
vraagde rente-garantie worde toegezegd.
Waar het eene zaak geldt van zooveel gewicht voor de bloeiende en
welvarende streekwelke door den bedoelden spoorweg zoude worden door
sneden en waarbij het welzijn en de ontwikkeling van een tal van gemeen
ten is betrokkenkanonzes inzienseene betrekkelijk geringe bijdrage
uit 's rijks schatkist in alle opzichten worden gerechtvaardigd en gebillijkt.
Wij hopen dan ook van harte, dat zoowel de regeering als de vertegen
woordiging in deze zich zullen willen vereenigen met en uitvoering geven aan
de onlangs door een der leden van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
bij de algemeene beraadslagingen over de ontwerp-staatsbegrootingontwik
kelde stelling: welbegrepeu plaatselijk belang Is inderdaad
Rijksbelang.
Eenige door concessionarissen ons toegezonden stukken betrekking heb
bende tot de eventuëele opbrengst der op te richten spoorweg-maatschappij
zijn tér inzage van de leden in de leeskamer nedergelegd.
Aan den Gemeenteraad. Burgemeester en Wethouders, enz.
N°. 290. Leiden, 30 November 1874.
De Commissie van Financiën heeft geene bedenkingen tegen den door
Burgemeester en Wethouders voorgestelden afstand van grond in de Kaar
senmakersstraat aan J. Yan der Wiel.
Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Financiënenz.
N°. 291. Leiden, 1 December 1874.
De Commissie van Financiën heeft de eer u te berichtendat zij zich
vereenigt met de voordracht van Burgemeester en Wethouders strekkende
tot openbare verhuring van de twee stukjes teelland gelegen aan het raam-
land onder Leiderdorp, thans verhuurd aan J. Kriest en J. Zwetsloot, en
geeft mitsdien in overweging overeenkomstig die voordracht te besluiten.
Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Financiën, enz.
N°. 292. Aan den Gemeenteraad van Leiden.
Geeft met verschuldigden eetbied te kennen C. Van den Berg, fabriekant
alhier.
Dat hij door toevallige omstandigheden eerst dezer dagen vernomen heeft,
dat bij uwe vergadering aanhangig is een adres van de heeren W. A.
Van Lith en J. C. Rijk, verzoekende kosteloozen afstand van het gedeelte
grond der voormalige Boomkweekerijhetwelk zich uitstrekt van zijn perceel
tot aan de coupure.
Dat bij requaestrant alvorens op het verzoek wordt beschiktuwe verga
dering wcnscht mede te deelen dat ook hij gaarne eigenaar zoude worden
van den bedoelden grond en het daarbij behoorende aangeplempte deel van
den singel, ten einde op dien grond woonhuizen voor de gegoede klasse te
bouwen en wel zoo dat het geheel aan de singelzijde een fraai aanzien ver
krijgt, in verband met de beide percelen die daar aanwezig zijn.
Dat hij om eigenaar te worden van bovenbedoelden grondook genegen
zoude zijn om aan het Gemeentebestuur te betalen een bedrag dat in billijk
heid kan gevorderd worden.
Dat hij daarom uwe vergadering verzoekt hem alsnog in de gelegenheid
te stellen met het Gemeentebestuur over den afstand van gemeentegrond op
de bedoelde voorwaarden te onderhandelen.
Dat hij overigens, indien onverhoopt dat verzoek voor geene gunstige be
schikking mocht worden vatbaar geacht, uwe vergadering nog wil doen op
merken, dat tot den af te stanen grond ook die behoort, welke aan den
tuinmuur grenst van het door den Wel-Ed. Geb. Heer Wiggers van Kerchem
bewoonde perceel, waarvan in het midden van den muur eene deur toegang geeft
tot de Vestestraat, over het zoogenaamde pleintje of hoekje grond. Een
uit- of toegang welke hij nu te minder zoude kunnen missenaangezien
reeds voor eenigen tijd een plan is gevormd om van den tuingrond een ge
deelte af te nemen en daarop een stal en koetshuis te bouwenwelke stal en
koetshuis geen anderen uitgang kan bekomendan over het bewuste stukje
grond van de Vestestraat
Dat hij meent met allen eerbied, in elk geval temogen aandringen, dat
hem dit recht van toe- en overgang niet ontnomen wordt.
't Welk doende
Leiden, 30 November 1874. C. Van den Bekg.
N°. 293. Aan den Gemeenteraad.
Weldra zal eene zaak van het grootste gewicht aan de beslissing uwer
vergadering onderworpen worden r eene zaak, die met het leven en de ge
zondheid der inwoners van Leiden in nauw verband staat en waarbij men
zal te kiezen hebben tu9schen stilzitten en voortdommelen hoe nabij het
gevaar ook komen moge, en het nemen van een kloek maar daarom niet
onberaden besluit waardoor het dreigend kwaad wellicht nog in tijds kan
worden afgekeerd.
De vereeniging »tot verbetering der volksgezondheid" zou meenen aan
hare vrijwillig op zich genomene taak te kort te doen wanneer zij op dit
oogenblik hare stem niet deed hooren en wenscht daarom met bescheiden
heid maar tevens met al den nadruk dien het gewicht der zaak vordert
uwe vergadering te wijzen op de gevolgen die van het in deze te nemen
besluit zullen afhangen.
Het geldt hier andermaal het rioolstelsel. De tegenwoordige toestand
daarvan is, althans in sommige deelen der stad, reeds lang gebleken vol
strekt onhoudbaar te zijn en door het herstellen van het thans bestaande,
daar waar de nood het hoogste klimt, moet men niet vergeten dat men
met vrij belangrijke geldelijke offers, toch niets meer doet dan een slecht,
sinds lang veroordeeldstelsel te bestendigen
Zoo wacht thans de vraag naar de verbetering van den bestaanden toe
stand aan de Marendorpsche Achtergracht nog steeds hare oplossing. Eene
instandhouding van het daar toegepaste stelsel (wanneer bet dien naam nog
verdient) wordt vrij algemeen afgekeurd; tijdelijke hulpmiddelen kunnen uit
den aard der zaak daar niet anders dan telkens slechts voor een korten ter
mijn met betrekkelijk groote kosten eene geringe verbetering aanbrengen.
Er moet daar dus eindelijk gehandeld worden, en wel zóó dat die buurt,
tot heden toe eene der ongezondste deelen der stadzoo mogelijk blijvend
worde gebaat.
Waarschijnlijk zal voor uwe vergadering tusschen drie verschillende voor
stellen te beslissen vallen:
1°: om het Liernurstelsel (van eenig ander, per se minder goed stelsel
kan hier toch wel geen sprake zijn) voorhands alléén toe te passen op de
genoemde buurt, doch in verband met een algemeen plan voor de geheele
stad
2°. om het bedoelde stelsel uit te breiden in de buurt waar het reeds is
toegepast
3°. om voorloopig niets te doenmaar intusschen aan de HH. Liernur en
De Bruyn Kops het opmaken van een voorloopig plan op te dragen, voor
de toepassing van hun stelsel door de geheele stad, met zoo nauwkeurig
mogelijke opgave der kosten, zoowel van aanleg als van onderhoud, aan de
uitvoering van dat plan verbonden. Het laatste dezer drie voorstellen beveelt
zich (althans schijnbaar) zeker het meest aan in de oogen van hen die van
niets meer huiverig zijn dan om door het doen van eenigszins belangrijke
uitgaven het evenwicht tusschen de inkomsten en uitgaven der gemeente in
gevaar te brengen. Zeker is het alleszins verstandig om vóór men de han
den aan het werk slaat te onderzoeken hoe groot de onkosten zijn daaraan
verbondenten einde te kunnen beslissen of onze «financiëele krachten"
wel daartegen zijn opgewassen; wij zijn er dan ook verre van af deze gul
den regel der financiëele voorzichtigheid te willen afkeurenmaar wij mogen