HMDMGHI TM BED B1IE1BTEB&AD TM IEIDIH.
62.
INGEKOMEN STUKKEN
ter inzage van de leden nedergelegd.
N". 296. Leiden, 12 November 1874.
Wij hebben de eer aan uwe vergadering over te leggen de adressen van
de beide sollicitanten naar de vaceerende betrekking van leeraar in het
rechtlijnig teekenen aan de hoogere burgerschool, zijnde de heeren
G. M. Kosters alhier en B. Peteri te Enschedé.
Wij voegen hierbij de berichten van de plaatselijke Commissie van toe
zicht en van den Inspecteur van het middelbaar onderwijs.
Uit de stukken blijkt dat voor die betrekking wordt aanbevolen de heer
Gerardus Martinus Kosters, leeraar in het handteekenen aan de hoogere
burgerschool alhier, met welke aanbeveling wij ons in allen deele kunnen
vereenigen.
Aan den Gemeenteraad. Burgemeester en Wethouders, enz.
's Gravenhage11 November 1874.
In antwoord op uw schrijven van 10 November, n°. 929, en onder terug
zendingvan de bijlagen, heb ik de eer te berichten, dat ik mij geheel ver
eenig met het voorstel van de Commissie van Toezichtom den heer G. M.
Kosters in de eerste plaats aan te bevelen voor de betrekking van leeraar
in rechtlijnig teekenen aan de hoogere burgerschool.
De Inspecteur van het Midd. Ond.
Sieïn Parvé.
Leiden, 9 November 1874.
In antwoord op uwe missive van den 2den dezer maand, n°. 905, en
onder terugzending der stukken, hebben wij de eer u te berichten, dat
naar ons oordeel van de beide sollicitanten voor de betrekking van leeraar
in het rechtlijnig teekenen aan de hoogere burgerschool, de heer G. M.
Kosters de meeste waarborgen voor deugdelijk onderwijs aanbiedt. Wij ne
men daarom de vrijheid hem voor die betrekking aan te bevelen.
Namens de Plaatselijke Commissie van toezicht op de
scholen van middelbaar onderwijs alhier,
Aan heeren Burgemeester en P. L. Bijke, Voorzitter.
Wethouders van Leiden. H. J. Hamakeb Secretaris.
N*. 279. Leiden, 12 November 1874.
Blijkens het bierbij overgelegd adres, verzoekt de heer Mr. F. H. De
Veije tegen 1 Januari e. k. eervol ontslag als leeraar inde staatswetenschap
pen en geschiedenis aan de hoogere burgerschool alhier.
Wij hebben hierop de plaatselijke Commissie van toezicht op de scholen
van middelbaar onderwijs en den heer Inspecteur van dat onderwijs gehoord,
wier adviezen wij mede hierbij overleggen en waarmede wij ons vereenigen.
Wij nemen alzoo de vrijheid u te raden den adressant het gevraagd ont
slag tegen genoemd tijdstip eervol te verleenen.
Aan den Gemeenteraad. Burgemeester en Wethoudersenz.
Leiden, 2 November 1874.
De ondergeteekende, Mr. F. H. De Veije, leeraar aan de hoogere bur
gerschool alhier, verzoekt UEd. Achtb. ten gevolge van zijne benoeming
tot secretaris der gemeente Zaandam, tegen den eersten Januari 1875, ont
slag uit zijne tegenwoordige betrekking.
De leeraar der H. B. school
Aan den E. A. Baad der gemeente Leiden. De Veije.
's Gravenhage, 11 November 1874.
In antwoord op uw schrijven van 10 November jl.n°. 928, heb ik de
eer te berichten dat bij mij geen bedenking is tegen een eervol ontslag
met 1 Januari a. s. te verleenen aan den leeraar aan de hoogere burger
school Mr. F. H. De Veije.
De Inspecteur van het midd. ond.
Aan Burgemeester en Wethouders Steyn Parvé.
van Leiden.
Leiden, 9 November 1874.
In antwoord op uwe missive van den 3den dezer maand, no. 912, en
onder terugzending van het bijgevoegde stuk, hebben wij de eer u te be
richten, dat bij ons geen bezwaar bestaat tegen een den heer F. H. De
Veije, leeraar aan de hoogere burgerschool, eervol te verleenen ontslag uit
die betrekking, met den ingang van den lsten Januari van het volgende jaar.
Namens de plaatselijke Commissie van toezicht op
de scholen van middelbaar onderwijs alhier,
P. L. Bijke, Voorzitter.
H. J. Hamaker Secretaris.
N°. 298. Leiden, 11 November 1874.
Ter voldoening aan art. 2 der gemeente-verordening van 21 December
1857, heeft de plaatselijke schoolcommissie te Leiden de eer u ter vervul
ling der vacaturen, welke ten gevolge der periodieke aftreding van vier ba
rer leden op den 31sten December dezes jaars in hare Commissie zullen
ontstaan de navolgende personen aan te bevelen
1874.
Voor de vacature, ontstaande ten gevolge der aftreding van den heer
Dr. P. L. Bijke:
de heeren Dr. P. L. Bijke en
Dr. P. Van Geer.
Voor de vacature, ontstaande ten gevolge der aftreding van den heer
Mr. J. E. Goudsmit:
de heeren Mr. J. E. Goudsmit en
Dr. J. M. Van Bemmelen.
Voor de vacature, ontstaande ten gevolge der aftreding van den heer
H. C. Juta:
de heeren H. C. Juta en
H. C. Hartevelt:
Voor de vacature, ontstaande ten gevolge der aftreding van den heer
Dr. J. H. C. Kern
de heeren Dr. J. H. C. Kern en
Dr. J. E. Van Iterson JAz.
De plaatselijke schoolcommissie te Leiden
Aan den Gemeenteraad van Leiden. F. Was, Secretaris.
N°. 299. Leiden, 16 November 1874.
Nu eerlang door uwe vergadering eene beslissing zal moeten worden geno
men aangaande de voorstellen betrekking hebbende tot eene verdere uitbrei
ding van de toepassing van het Liernurstelsel in deze gemeente, achten wij
het raadzaam met een enkel woord den inhoud van de talrijke ter zake
gewisselde schrifturen en genomen decisiën in herinnering te brengen en
tevens onze zienswijze ten aanzien van dit belangrijk onderwerp nader te
ontvouwenook in verband met de sedert de indiening van ons voorstel
van 30 Juli jl. uitgebrachte rapporten en ingekomen adressen.
Gelijk bekend gaf de rioleering in de Marendorpsche Achtergracht ten
vorigen jare aanleiding om eene verdere toepassing van het Liernurstelsel
ter sprake te brengen. De behoefte aan verbetering van het rioolstelsel
in die buurt, noopte ons, na overleg met de Commissie van Fabricage, tot
de indiening van ons voorstel van 31 Juli 1873 (zie n". 123 der Hande
lingen van dat jaar), de strekking hebbende om aan de heeren Liernur en
De Bruyn Kops op te dragen uitgewerkte plannen met specifieke begrooting
van kosten op te maken voor eene toepassing van het stelsel in genoemde
buurt. Dit voorstel, krachtig ondersteund door het bestuur der vereeniging
tot verbetering der volksgezondheidmocht evenwel de goedkeuring uwer
vergadering niet wegdragen. Nadat toch de Commissie van Financiën in
haar betrekkelijk praeadvies (zie n°. 123** bl. 38 der Handelingen) had
voorgesteld aan eene commissie een onderzoek op te dragen aangaande de
resultaten van de te 's Hage en Delft toegepaste stelsels, werd in de zitting
van 18 September besloten het voorstel aan ons college te renvoieerenmet
verzoek om nadere inlichtingen aangaande de kosten van eene toepassing
van het tonnenstelsel, welk besluit de verschijning van het hoogst be
langrijk rapport der Commissie van Fabricage ten gevolge had. Inmid
dels werd bij de vaststelling der begrooting voor dit jaar reeds de vraag
ter sprake gebracht in hoeverre aan het stelsel uitbreiding zoude kunnen
worden gegevenmet behoud van de bestaande exploitatie-middelenten
einde met geringe vermeerdering van exploitatie-kosten de opbrengst te ver-
hoogenwaarop bij onze voordracht van 24 November, (zie n°. 194 der
Handelingen) strekkende ten geleide van laatstbedoeld rapport, dienovereen
komstig werd in overweging gegeven een plan te doen opmaken voor de
Marendorpsche Achtergracht met het oog op eene eventuëele uitbreiding
van het stelsel over de geheele gemeenteen tevens aan de firma op te
dragen de beantwoording van de beide vragen betrekking hebbende tot eene
verdere toepassing in de thans geexploiteerde buurt. De Commissie van
Financiën (zie n°. 194*, bl. 53 der Handelingen) stelde alstoen voor, zich
voorloopig te bepalen bij het verzoek om inlichting aangaande de beide
vragen bovenbedoeld, en zulks op grond dat de op technisch gebied ge
slaagde proeve wat de financieele zijde betreftbehoorde te worden voltooid,
alvorens aan eene toepassing van het stelsel in andere deelen der gemeente
kon worden gedacht. Zij wilde met andere woorden eerst doen onderzoeken
of het stelsel voor deze gemeente al of niet financieel bestaanbaar kon wor
den geacht, en inmiddels in de behoefte aan verbetering der rioleering in
de Marendorpsche Achtergracht op andere wijze doen voorzien.
In ons rapport van 2 Januari jl. (n°. 7, bl. 2 der Handelingen 1874)
betoogden wij dat, terwijl de proeve met het Liernurstelsel genomen gezegd
kon worden op technisch gebied volkomen geslaagd te zijn, eene voortzet
ting der proeve op financieel gebied overbodig kon worden geacht. Intus-
schen vonden wij er geen bezwaar in om ons op de in het. rapport vermelde
gronden met het voorstel der Commissiein hoofdzaak althans, te vereenigen.
Nu de Baad bij het ongunstig praeadvies dier Commissie, vermoedelijk niet
tot eene onmiddellijke toepassing van het Liernurstelsel op de Marendorp
sche Achtergracht zoude willen besluiten, wenschten wij met dat voorstel
tevens eene poging te wagen, om te voorkomen het gevaar, dat op die buurt
een ander stelsel dan het bovengenoemde hetzij het aanwenden van beer
putten met pneumatische lediging hetzij andere gebrekkige hulpmiddelen
werd aangewend, waardoor dit gedeelte der gemeente voor een tal van
jaren van eene radicale verbetering der rioleering onzes inziens alleen
mogelijk door middel van het Liernurstelsel zoude zijn verstoken.
Wij onderstelden dat eene uitbreiding van het stelsel aan de Koepoorts
gracht al spoedig zoude aantoonendat bij eene eenigzins ruime toepassing
niet alleen de exploitatiekosten zouden worden gedekt, maar zelfs renten
zouden worden genoten van het aangewend kapitaal. Eene onderstelling,
die blijkens de sedert gemaakte berekeningen zoo door de betrokken firma
als door de Commissie van Fabricage niet ongegrond kon worden geacht.
70