wil ik zelf nu wel niet opgaan, maar dat zou dan in het gevoelen van de tegenstanders het meest billijke zjjn. Meenen zij dus dat het pensioen te hoog is, dan moeten zij eenvoudig aftrekken do dienstjaren die de adressant te kort komt om het volle pensioen te verkrijgen. Bij de voorbeelden door den heer Cock aangehaaldmeen ik nog te moeten voegendat toen de benoeming van den heer Van Dijk bij de tusschenschool en het aan die betrekking verbonden tractement in eene der vergaderingen van dit jaar besproken werd, de heer Goudsmit heeft gezegd, dat men een zeer goed ambtenaar kan zijn maar toch niet bestand voor eene nieuwe organisatie die men wenscht in te voerenmet andere woorden geen organiseerend hoofd. Die woorden meen ik nu te moeten herinneren. Ook ter wille van eene reorganisatie der secretarie heeft men indertijd over een gemis van dienstjaren heengestapt en een der beambten het volle pensioen ver leend. De heer Van Heukelom. In den loop der discussie heb ik opgemerkt dat er geen vaste regelen voor het verleenen van pensioen bestaan. Dit doet mij nog meer huiverig zijn om het voorstel aan te nemen. Daardoor toch zou men tot het vestigen van een nieuw antecedent aanleiding geven. Het is eene daadzaak dat Van der Togt ten gevolge van bijzondere omstan digheden slechts gedurende twee jaren een liooger tractement heeft genoten. Het is dus niet zoo absurdals men gemeend heeftom nu de berekening niet op dat hooger tractement te doen steunen. Ik stel dus voor bet voor stel aan Burgemeester en Wethouders terug te zendenten einde zij tot grondslag van de berekening van het pensioen kunnen nemen het bedrag van de jaarwedde die Van der Togt vroeger genoot. De heer Dehcksen. Ik heb volstrekt niet gezegd dat de berekening, die de vorige spreker wil makenabsurd ismaar ik noem die wel zonderling want zoo er geen voorstel ware gedaan en aangenomen tot eene geheele reorganisatie der bankzoo men den kassier niet wenschte te vervangen, dan ware de heer Van der Togt in den tegenwoordigen toestand gebleven en had hij alzoo zijne aanzienlijke jaarwedde behouden; terwijl, indien hij in een minderen rang ware blijven dienenhij evenmin de kans zou beloopen hebben al zoo vroeg zijne functiën, die hem noch moeielijk noch onaan genaam waren, te moeten nederleggen: De heer Buys. Ik moet érnstig opkomen tegen het voorstel van den heer Van Heukelom, en mij geheel vereenigen met hetgeen door den heer Dercksen daaromtrent is aangevoerd. De vraag, of, indien de heer Van der Togt deze betrekking niet had aangenomenhij niet minder zou hebben genoten, is, dunkt mij, tamelijk overbodig, nu het vaststaat, dat hij in ieder geval de betrekking wel heeft aangenomen. Maar .ut daargelatenheb ik groot bezwaar tegen uitstel; want daarvan zal alvast het gevolg zijn, dat de Baad geen besluit kan nemen op het aangevraagd ontslag en dus ook niet kan overgaan tot de benoeming van een i,ieuwen kassier. Allicht zullen er op die wijze twee of drie weken verloopeneer eene nieuwe benoe ming kan volgen en dit vertraag is voor de invoering van de nieuwe orga nisatie allernadeeligstomdat wij zonder nieuwen kassier niet vorderen kunnen. Het middeldoor deri heer Dercksen aangegevenzou ik dan nog het beste vinden. Wil menbij gemis van vaste regels op dit stukde traditie volgen, men trekke dan ƒ80 a ƒ90 af van de som, die voorgesteld was. Maar ik zou toch willen «ragen, of wij aan die quaestie van ƒ80 of ƒ90 verschil zooveel gewicht moeten hechten P Commissarissen hebben de reor ganisatie met ernst en ijver tér hand genomen en zij zouden het zeker betreuren wanneer hun nu van do zijde van den Baad belemmeringen wer den in den weg gelegd. De Voorzitter. Bij Burgemeester en Wethouders is de zaak breed voerig besprokenen het is juist de exceptionele toestanddie bij Burge meester en Wethouders zoo zeer heeft gewogenwaarom zij gemeend hebben het voorstel van heeren commissarissen te moeten ondersteunen. Ik ben het met den heer Buys volkomen eens, dat het niet wensohelijk is de zaak uit te stellenal ware het slechts veertien dagendaar zij inderdaad spoed vereischt. Ik zou dus wel in overweging geven haar af te doen. De heer Goudsmit. Ik moet nog even eene inlichting vragen. Wanneer namelijk zal de nieuwe kassier zijn werk aanvangen? De Voorzitter. Dadelijk. De heer Goudsmit. Dat bevreemdt mij nog al. Zou dat zoo onmiddel lijk na de benoeming geschieden? De Voorzitter. Hij zou op zijn laatst over acht dagen moeten begin nen de zaak te regelen. De heer Goudsmit. Dan gedoogt de zaak waarlijk nog wel eenig uitstel. Om zoo op staanden voet ons tot een besluit te nopennoem ik inderdaad het vuur aan de scheenen zetten. Dat gaat niet. Wij hebben al lang ge wacht; waarom kan men nu de zaak niet eenigè weinige dagen uitstellen? De Voorzitter: Ik neem de vrijheid dit laatste tegen te spreken. De heer Goudsmit zegt: wij hebben toch al zoo lang gewacht. Dat is niet het geval. De zaak is met spoed behandeld en thans alleszins vatbaar om te worden afgedaan. Ik geloof, dat de heeren wel genoeg op de hoogte zullen zijn om eene berekening te kunnen maken. De heer Van Heukelom. Ik wenschte u alleen te vragen, mijnheer de Voorzitter, of ik zoo gehéel geïsoleerd moet blijven met mijn voorstel; zou er niet eens kunnen onderzocht worden of het ook ondersteund wordt De heer De ïremery. De heer Goudsmit heeft zoo even gezegd, dat er dagen noodig waren om die berekening te maken; ik geloof niet dat die becijfering zooveel inspanning vorderen zal. De Wet op de burgerlijke pensioenendie wij steeds tot grondslag hebben genomen van de berekening bepaalt dat de middelsom van het tractement, genoten in de laatste zestig maanden, strekt tot maatstaf van het uit te keeren pensioen. Niet de laatst genotene wedde van ƒ1600, maar ook de vroegere als onderkassier ontvangene zou dus in gewone omstandigheden tot maatstaf moeten genomen worden en zeker zou dan het pensioen geringer zijn; maar de commissie wenscht, en ik geloof te recht, nu geen pensioen maar een wachtgeld uit te keeren, omdat de belanghebbende niet uit eigen beweging zijn ontslag heeft ge vraagd, maar er toe gedrongen is door de nieuwe regeling, waaraan hij vreest geene goede uitvoering te kunnen geven. In het belang dus van de zaak vraagt hij het ontslag en dit kan naar mijne opvatting de grootere uitkeeringdie voorgesteld is, rechtvaardigen en het publiek belang zal, zoo de beslissing nog heden plaats heefter door gebaat zijnomdat door de nieuwe regeling, gelijk wij hopen en verwachten, nadeelendie men tot heden niet heeft kunnen tegengaanzullen voorkomen worden. Het voorstel van den heer Van Heukelom, hetwelk voldoende wordt ondersteund, wordt alsnu in hoofdelijke omvrage gebracht en met 15 tegen 5 stemmen verworpeD. Voor stemden; de heeren Juta, Goudsmit, Lezwijn, Veefkind en Van Heukelom. De Voorzitter. Thans zal ik in stemming brengen het voorstel van Burgemeester en Wethouders, hetwelk is ondersteund door de Commissie van Financiën, alleen met dit onderscheid, dat het toe te kennen jaarlijkseh bedrag aan den adressant de benaming zal dragen van wachtgeld. Dat voorstel wordt aangenomen met 15 tegen 5 stemmen. Tegen stemden: de heeren Juta, Goudsmit, Lezwijn, Veefkind en Van Heukelom. XI. Benoeming van een kassier der Bank van Leening. (Zie Handd. 5?, n°. 257.) De heer Lezwijn. Mijnheer de Voorzitter 1 Moet er niet ingevolge art. 4, alinea 2, een controleur, en geen kassier voor de bank van leening worden benoemd P De Voorzitter. Ik moet hierop antwoordendat deze benoeming nog geschiedt krachtens het oude reglement. Ter benoeming overgegaan zijnde, wordt met 17 stemmen tot kassier der bank van leeniug benoemd W. De Jongh; zijnde 1 stem uitgebracht op Van der Togt, terwijl 2 briefjes in blanco waren gelaten. XII. Voordracht betrekkelijk de regeling der lessen in de nieuwe talen aan de kweekschool voor onderwijzers en onderwijzeressen. (Zie Handd. 55 n°. 249.) Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen. XIII. Verzoek van J. Vermey, ter bekoming van de stadswaterpoort aan de Garenmarkt. (Zie Handd. 57, n«. 252, en 59, n°. 265.) De Voorzitter. Zooals de heeren gezien hebbenstrekt het voorstel van Burgemeester eu Wethouders om op het verzoek afwijzend te beschikken. De heer Dercksen. Ik heb toevallig kennis genomen van dat perceel, en bet is mij gebleken, dat het iets zonderlings is, dat een recht is gegeven om boven die poort te bouwen. Welk een soort van recht dat is, wil ik in dit uur niet onderzoeken. Maar zeker is het een van die ingebruik- gevingen of vergunningen uit vorige eeuwendiezoo mogelijkmoeten geregulariseerd worden. Dan is er nog iets. Als men de poort daar wil behoudenzal men altijd te worstelen hebben met het daardoor heen leiden der slangen van de brandspuit, omdat aan den heer Van Driel aldaar terrein is in gebruik gegevendat dan ook algesloten isen heeft dit geene moeite inclan zou ik wel willen vragenof het bezwaar zou hebben de bedoelde poort met eene soort van servituut over te dragen. Met andere woorden, ik wensch heeren Burgemeester en Wethouders uit te noodigen hun voorstel terug te nementen einde hetin welken vorm ook de redactie laat ik daar later wederom ter tafel te brengen, maar op zoodanige wijze, dat, met afstand in eigendom van die poort, tevens waarborgen worden gesteld, dat de braildblusschingsmiddelen er door heen kunnen worden gebracht, zonder moeite en zonder tegenspraak der bewoners. Het is ontegenzeggelijk leelijk, als men van uit de straat op die poort ziet, en door deze af te staan zou er misschien kans op wezendat een betere toestand geboren wierd. t De heer Stoffels. Ik zou het niet wenscbelijk en ook niet noodzakelijk achten, dat de voordracht door Burgemeester en Wethouders wierd terug genomen om op nieuw bij de Commissie van Fabricage te worden onder zocht. De zaak is voldoende onderzocht. Ben ik wel onderrichtdan is de stadswaterpoort in 1732 overbouwd. Maar ik zou mij niet kunnen ver eenigen met het denkbeeld om de poort af te staan, ten einde den grond geheel te bebouwen. Zij moet open blijven. Anders zou men een lang traject moeten maken van de Garenmarkt naar de Koepoorts- en Zijdgrachtenwant er is tusschen die beide straten anders geene gemeenschap. Vroegere soortgelijke verzoeken werden altijd afgewezenomdat men daar steeds de noodige ruimte wilde behouden om bij brand de slangen der spuit er door te leggen of er de spuiten te laten doorgaan. Nu meent de heer Dercksen datals de poort wierd afgestaanmen toch wel eene bepaling zou kun nen maken om er de slangen door te laten. Maar dat zal niet gemakkelijk zijn, vooral wegens de nabijheid der tapijtfabrieker zal geene voldoende passage overblijven. Ik geloof niet dat de Baadals hij de plaatselijke gesteldheid goed kent, zou kunnen besluiten de poort af te staan. Er zou beneden, ja, een huisje kuunen komen; maar bij eventueele voorvallen zou men het zich beklagen. De heer Le Poole. Ik moet eenigszins opkomen tegen de beschouwing van den geachten Wethouder van Fabricage. Ik meen de poort goed te kennenen zij komt mij voor de gemeente geheel nutteloos voor; Wat brandspuiten en slangen betreft, branclspuiten kunneu onmogelijk die poort passeeren en ook de slangen nietwegens het rasterwerk van de touw- slagerij daarachter gelegen. Ik heb al vroeger gesproken van het belang om die poort af te staan, en dat is nooit tegengesproken. Ik kan mij dus geheel vereenigen met het voorstel van den heer Dercksen. De Voorzitter, Bij de afgifte van den grond aan den heer Van Driel voor de touwslagerij is wel degelijk gelet op die omstandigheid en als voor waarde gesteld het behouden van eenen doortocht over de lijnbaan door twee hekken tegenover de poort. De heer Stoffels. Het doel is nooit geweest daar een gebouw te zet ten, maar wel degelijk om er de brandspuitslangen te laten doorgaan. Het voorstel van den heer Dercksen wordt niet voldoende ondersteund en blijft alzoo buiten verder gevolg. Het voorstel van Burgemeester en Wethouders wordt aangenomen met 18 tegen 2 stemmen. Tegen stemdende heeren Le Poole en Dercksen. XIV. Verzoek van P. Van der Waals ter bekoming van gemeentegrond aan den Vliet. (Zie Handd. 57, n°. 253, en 59, n°. 266.) De Voorzitter. Zoo als de heeren gezien hebben strekt ook hierom trent het voorstel om op het verzoek afwijzend te beschikken. De conclusie van het ongunstig rapport van Burgemeester en Wethouders wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen. XV. Verzoek van D. M. Speijer, om een duiker te leggen naar de Mare. (Zie Handd. 57, n°. 254.) De conclusie van het gunstig rapport van Burgemeester en Wethouders wordt op gelijke wijze aangenomen.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1874 | | pagina 3