X, Verzoek van J. Van der Togt Jz,, om ontslag als kassier der bank van leening en pensioen of wachtgeld. (Zie Handd. 57 en 59, nos. 257 en 270.) De heer Goudsmit. Er kan volstrekt geen bezwaar bestaan ominge volge het voorstel, den heer Van der Togt eervol te ontslaan, maar ik sta verbaasd over het hooge pensioendat voor bem wordt voorgedragen. Ik zoh dergelijke aanvrage tot het verleenen van een zoo hoog pensioen kunnen rechtvaardigen zoo er buitengewone omstandigheden aanwezig warenals b. v. buitengewoon lange dienstjaren, ziekte door en in den dienst veroorzaakthet voorkomen, of minstgenomen, het ontdekken van diefstallen of verkeerde han delingen gepleegd tijdens hij in dienst was. Van dit alles is hier geen sprake. Ik wil gaarne aannemen dat de heer Van der Togt was een goed, eerlijk, trouw ambtenaar, dat hij de vereischten van een goed ambtenaar in zich vereenigde. Ik ken den man slechts weinig, kan dit dus moeielijk beoor- deelenmaar ik neem het gaarne aan op de verklaringen van Burgemeester en Wethouders en van commissarissen der bank. Maar dat neemt niet weg, dat er gedurende den tijd, dat hij ambtenaar was, handelingen zijn gepleegd, waartegen hij wellicht had kunnen en behooren te waken. Maar dit in het midden gelatenis het eene daadzaak, dat hij slechts twee jaren zijne tegen woordige betrekking bekleedde en ongeveer 37 jaren in andere betrekkingen heeft doorgebracht. Ik neem gaarne aandat de man niet meer jong is en dat het verkieslijk i3 bij de nieuwe organisatie der bank een ander ambtenaar te benoemenik ben dus volkomen bereid hem te peusioneeren maar ik meen toch te mogen vragen op welken grond op welk beginsel steunt dit zoo hoog pensioen? Ik kan daartoe geen aanleiding vinden noch in buitengewone omstandigheden, noch in buitengewone verdiensten, noch in een buitengewoon zwakken lichaamstoestand, die de mogelijkheid om elders werkzaam te zijn uitsluit. De heer Buys. Het is altijd uiterst moeielijk te discuteeren over de vraag of eenig te verleenen pensioen te hoog of te laag iswant subjec tieve beschouwingen doen hier alles af. Wat het hier voorgesteld pensioen betreft, ik erken gaarnedat het hoog is, maar moet toch opmerken, dat het cijfer niet uit de lucht gegrepen werd. De heer Van der Togt genoot aan jaarweddeemolumenten en vrije woning f 2100en nu is het hier allengs traditie geworden, om na veertig-jarigen dienst twee derden van het bedrag der jaarwedde als pensioen toe te kennen. Deze regeling steunt op geene wet of verordening, maar kan niettemin als een soort van gewoonterecht worden beschouwd. Waarop komt alzoo het bijzondere voor deel neer, waarvan hier sprake is? Dat Van der Togt na 37 jaren dienst het pensioen ontvangt, waarop hij anders binnen kort, na 40 jaren dienst, aanspraak zou kuunen maken. "ïk zal geheel in het midden laten wat de heer Goudsmit gezegd heeft van do kwade praktijken, ten vorigen jare in het beheer van de bank van leening ontdekt. Ik ben daarmede zeer weinig bekendmaar het gaatdunkt mijniet aan om de schuld van het ge beurde ten deele aan Van der Togt te wijten; ik voor mij althans heb nimmer iets van die schuld vernomen. Bestaan er buitengewone omstan digheden vroeg de vorige spreker welke deze aanvrage rechtvaardigen Zeer zeker, mijnheer de Voorzitter. Wat was de zaak? Als de oude orga nisatie van de bank had blijven bestaan, dan zou er niet één enkele reden geweest zijn om Van der Togt niet te handhaven in zijne tegenwoordige betrekking. Maar nu is in plaats van deze eene geheel nieuwe inrichting tot stand gekomenen om aan het hoofd te staan van die inrichting heeft men volstrekt noodig iemand, die, even rechtschapen en eerlijk als Van der Togtover jongere krachten beschikt dan hijen tevens bekend is met eene andere wijze van administreeren dan hier tot nog toe gevolgd werd. Van der Togt, hoe ijverig ook, is niet in staat de bank op dien nieuwen voet te brengen, welke voortaan gevorderd wordt; maar er bestaan op zich zelf geenerlei redenen om hem ontslag te verleenenwan neer het nadeeldaaruit voortvloeiendeniet door eene billijke schadeloos stelling wordt opgewogen. Commissarissen zijn dus van oordeel, dat er wel degelijk buitengewone omstandigheden aanwezig zijn om met het gevraagde eervol ontslag eeu voldoend pensioen te verleenen en de Commissie van: Financiën heeft gemeend de redenendoor commissarissen opgegeven te moeten eerbiedigen. Mocht echter de vorige spreker bezwaar hebben tegen het bedrag van het pensioen, welnu, dan is dit geen reden om de geheele voordracht af te stemmenmaar dan moetdat geachte lid het voorstel doen om een lager cijfer te bepalen. De heer Goudsmit. Ik heb zoo aanstonds duidelijk doen uitkomen dat ik niet was tegen het verleenen van elk pensioenmaar tegen het verleenen van het voorgedragen pensioen. Eigenlijk komt de geheele redeneering van den vorigen spreker daarop neder, dat de commissarissen aan het hoofd der inrichting een nieuwen ambtenaar willen aanstellenin plaats van den heer Van der Togt. Maar mij schijnt het toe dat dit geen grond kan geven, ons te stellen voor dit dilemma: ƒ1400 pensioen of blijven. Naar mijne meening kan elk ambtenaar elk oogenblik, natuurlijk om billijke redenen, worden ontslagen. Ging zoodanige redeneering op, als de vorige spreker gevoerd heeftdan zou b. v. elk ambtenaar van de secretariedien men zou willen verwijderenkunnen zeggengeef mij een hoog pensioenmaar anders blijf ik waar ik ben, hoe gaarne gij mij zoudt willen missen. Ik geloof dus dat het standpuntwaarop de vorige spreker zich plaatstgeheel verkeerd is. Mijn standpunt is dit: gij, ambtenaar, zijt ongeschikt voor de vervulling van de betrekkingzoodanig als die thans zal worden ingericht. Wij willen en moeten u ontslaan, doch achten het tevens billijk u tegemoet te komen, door u een pensioen te verleenen, tót een zoodanig bedrag als u een steun kan zijn voor de toekomst en u gelegenheid zal geven om, indien gij elders arbeid wilt vinden, op eene fatsoenlijke wijze aan den kost te komen. De heer Buys. Ik moet tegen de opvatting van den vorigen spreker zeer ernstig opkomen. Van der Togt heeft ons volstrekt geen dilemma gesteld. Commissarissen weten zeer goed het standpunt dat zij tegenover ambtenaren moetèn innemen, zij kennen hunne rechten en verplichtingen, en zouden zeker niet dulden dat hun zoodanig dilemma gesteld werd. Com missarissen weten zeer goed, dat zij ambtenaren, die door ouderdom of om andere redenen niet meer geschikt zijn tot de vervulling van hunne be trekking, kunnen ontslaan of althans hun ontslag aan den Kaad voordragen maar zij weten ook, dat men bij voortreffelijke ambtenaren niet zonder drin gende noodzakelijkheid tot dien harden maatregel overgaat. Wil men Van der Togt nu liever wachtgeld geven tot hij den ouderdom van 70 jaren zal hebben bereikt, het is mij wel, maar zulk eene regeling komt vrij wel op hetzelfde neêr, omdat dan later na volbrachten 40jarigen diensttijd een pensioen, gelijkstaande met van zijne jaarwedde, moeilijk kan geweigerd worden. Genoeg zij het intusschen, in antwoord op dèn vorigen spreker; duidelijk te constateerendat Van der Togt ons dergelijken eisch niet gesteld heeft en dat wij ons zulk een eisch niet zouden hebben laten wel gevallen. Overigens meen ik nog dat de vorige spreker, die dan toch ook een pensioen verleenen wil, een zeker cijfer behoort voor te stellen, want als eenvoudig wordt afgestemd wat nu; voorgedragen is, dan krijgt de man niets. De heer Goudsmit. Ik zal op dit laatste alleen antwoorden dat, als het voorstel wordt afgestemdBurgemeester en Wethouders een ander zullen hebben in te dienen. De heer Buys. Dan zal het gevolg toch zijndat er geen regeling plaats heeft en dat er dus, althans aanvankelijk, geen pensioen wordt toegekend. De heer Goüdsmit. Er is in allen gevalle nog tijd genoeg over om deze zaak voor Januari a. s. te regelen. De heer Van Heukelom. Ik moet bekennendat ik eenigszins van deze zaak denzelfden indruk heb verkregen als de heer Goudsmit. Het komt mij voor dat in het adres wel degelijk een dilemma wordt gesteld. Was dat de bedoeling van den adressant niet, dan heeft hij zich onvoorzichtig in het adres uitgelaten. Wat mij betreft, ik heb ook groot bezwaar tegen het hoog bedrag van het voorgedragen pensioen. Het schijnt mij toe dat het tractement, dat Van der Togt gedurende twee en een half jaar genoot, niet tot grondslag der berekening van het pensioen kan worden genomen, maar dat het vroeger tractement, dat hij genoot, tot grondslag strekken moet. Ik zou dus meenen dat het voorstel aan Burgemeester en Wethouders moest worden gerenvoyeerdom het in dien geest te wijzigen. Ik wil daartoe wel het voorstel doen. De heer Goudsmit. Ik heb volstrekt niets tegen de berekening van het pensioen, zooals die door den heer Van Heukelom wordt verlangd. De heer Cock. Twee der vorige sprekers hebben het doen voorkomen alsof de adressant in zijn adres een dilemma gesteld heeft. Het komt mij voor, dat die meening ongegrond is. In dat adres wordt alleen het denk beeld aangegeven dat de adressant zijn ontslag niet zoude ingediend heb ben zoo hij niet meende gegronde hoop te mogen voedendat hem pen sioen zoude worden toegekend. Over de hoegrootheid van dat pensioen of wachtgeld geen woord. Indien wij hem, om eens eene dwaze som te noe men slechts honderd gulden pensioen gavenzoude aan zijn zoogenaamd dilemma voldaan zijn. Hij eischt niet, maar vraagt en verzoekt. Ieder, die den bescheiden man kent, zal begrijpen, dat hij niet in staat is onge paste eischen te stellen. Er is nog eene zaakdie ik meen niet onweder- legd te mogen laten. Tot mijn leedwezen is door den heer Goudsmit zoo even eene redeneering gehoudendieals ik haar goed heb begrepen wel iets heeft' van een soort van insinuatie. Heb ik dien geaehten spreker wel verstaan, dan zoude, volgens hem, Van der Togt door het verstrekken van deze of gene lastgeving of het opdragen van deze of gene werkzaam heid oorzaak zijn geweest van het treurige voorval, dat onlangs in onze bank van leening plaats had. Ik moet daartegen protesteeren. Mij is daarvan niets bekend enzoo er al wat ik volstrekt niet wil beslissen eenige verkeerde opdracht van last of van werkzaamheden mocht hebben plaats gehad, zoude ik denken, dat die opdracht veeleer afkomstig was van hoogere autoriteiten der bankonder wier bevelen Van der Togt even zeer als de andere ambtenaren stond. Maar ook ik mag mij in geene gis singen begeven. Het onderzoek naar het gebeurde in deze treurige zaak i8 door den Baad op voorstel van den heer Goudsmitaan een kundig rechtsgeleerde opgedragen. Dit besluit heb ik van harte toegejuicht. En zoude het nu niet veel beter zijn onsstaande dat onderzoekvan alle gis singen te onthoudendan op den uitslag er van vooruit te loopen door oordeelvellingen over personen uit te sprekenwier goede naam daardoor gemoeid kan zijn? Wat het bedrag van het voorgestelde pensioen betreft, moet ik doen opmerken, dat Van der Togt het slachtoffer is van de ge wijzigde organisatie van de bank van leening. Ware het geven van ontslag te wijten aan eigen schuld of het gevolg van physieke omstandighedendan ware het iets andersmaar dat is het geval nieten daarom komt het mij voor dat die man niet de dupe van eene nieuwe organisatie kan zijn. Bovendien bestaan er twee praecedentendat de Kaad hoog pensioen in soortgelijke omstandigheden verleend heeft. Toen namelijk de nieuwe wet op het lager onderwijs in werking werd gebracht, bevonden zich hier twee zeer verdienstelijke stads-onderwijzers, namelijk de heeren A. Van Leeuwen en D. Van der Veen, die beiden jaren lang op loffelijke wijze aan het hoofd eener stadsschool hadden gestaan en beiden een betrekkelijk gevorderden leeftijd hadden bereikt. Er bestond toeneven als dit nog het geval is groote ingenomenheid met de nieuwe regeling van het onderwijs. Men be greep dat die beide onderwijzershoe verdienstelijk ookniet geschikt wa ren om de nieuwe organisatie van het onderwijs in te voeren. De Kaad heeft toen niet geaarzeld aan beiden hun volle vaste tractement als wacht geld toe te kennen. Zij hebben daarvan tot hun doodde een negendo andere veertien jaren genot gehad. Nu meen ik te moeten vragen waarom men bij eene nieuwe organisatie van de bank niet denzelfden weg zou be wandelen als geschied is bij de nieuwe regeling van bet onderwijs. Wat mij ten minste betreft, ik weusch dat op Van der Togt dezelfde regel worde toegepast. De heer Stoffels. Ik juich het voorstel van heeren commissarissen toe. Van der Togt heeft gedurende 371 jaar zijne betrekkingen trouw, eerlijk en nauwgezet vervuld. Ik heb de overtuiging dat Van der Togt, evenmin als de commissarissenin staat was de gepleegde handelingen te voorkomen of er kennis van heeft kunnen dragen. Op zich zelf beschouwd zou er dus volstrekt geen reden bestaan om Van der Togt te ontslaan maar in de gege ven omstandighedennu er eene nieuwe organisatie tot stand komtnu acht ik het in het belang van de zaak en van het algemeen dat hij ver vangen worde. Na zoo langdurigen dienst en na trouwe vervulling zijner betrekkingenmag hij billijke aanspraak maken op het voorgedragen hoog pensioen. De heer Dercksen. Ik zal niet herhalen wat reeds vorige sprekers zoo juist in het midden gebracht hebben en zal zeer gaarne voor het voorgedragen pensioen stemmen. Ik heb alleen het woord gevraagd om eene opmerking te beantwoorden die door den heer Van Heukelom is gemaakt. Dat geachte lid meende namelijk datals men het pensioen verleendemen dan de berekening zou moeten maken naar de vorige betrekking van den adres sant. Zoodanige berekening begrijp ik niet. Als men eenmaal tot aftrek zou willen komen dan zou men kunnen zeggen dat de heer Van der Togt 2J jaar te kort heeft gediend om het volle pensioen te kunnen verkrijgen. Dan zou men dus dat volle pensioen met moeten verminderen. Dien weg

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1874 | | pagina 2