brugwachters uit en doen verantwoording aan den ontvanger. Toen in 1870
het commissariaat van het Utrechtsche veer werd opgehevenverviel de
ambtenaar, maar aan hen werd opgedragen om de veergelden te ont
vangen. En zoo nog meer. Ik voor mij vind redenen genoeg om te
stemmen voor dezen verhoogden post.
De Voorzitter. Het doet mij genoegen dat een lid der Commissie van
Einanciën zijne stem verheven heeft ten gunste van het voorstel van Burgemees
ter en Wethouders. Wij zijn ten volle overtuigd dat de bedoelde ambte
naren aanspraak op de voorgestelde verhooging hebben en het is daarom
dat wij het voorstel zeer aanbevelen.
De heer Bijleveld. Ik vind onder dit nommer eene toelage van f 300
aan den veearts, belast met het toezicht op de beestenmarkt. Ik heb vol
strekt geen bedenking tegen dien post, maar mijne opmerking betreft meer
een quaestie van vorm. De post komt voor onder het hoofd: kosten van
invordering der plaatselijke belastingen. Ik geloof niet dat de bedoelde
veearts op eenige wijze met die invordering te maken heeft, en vermeen
op dien gronddat de post hier niet te huis is.
De Voorzitter. Ik beaam de juistheid der opmerking) maar onder
welke rubriek zoudt gij den post dan willen brengen P
De heer Bijlevbld. Mij dunkt onder hoofdstuk X, bevattende het op
schrift: »andere uitgaven niet onder de vorige hoofdstukken begrepen."
De heer Goudsmit. Zou het niet beter zijn [de toelage te brengen
onder de rubriek «gezondheidspolitiek' Daartoe behoort zij toch zeker.
De heer Bijleveld. Ik geloof, dat het beter zou zijn onder hoofdstuk X,
waarin meerdere uitgaven van zeer verschillenden aard voorkomen die niet
in andere hoofdstukken passen. Ik meen dat de post moeielijk onder eene
andere rubriek te brengen zal zijn.
De Voorzitter. Ik zou toch denken, dat de post te huis behoort bij
de gezondheidspolitie.
De heer Goudsmit. Mag ik den heer Bijleveld doen opmerkendat de
aanhef van hoofdstuk X slechts een algemeen opschrift behelstmaar dat de
uitgaven, daaronder voorkomende, verschillende gespecialiseerde rubrieken
uitmaken P
De heer Bijleveld. Dat bezwaar is lichtelijk uit den weg te ruimen.
Men kan onder hoofdstuk X een nieuw nommer voegen voor de bijdrage
aan den veearts.
De Voorzitter. Ik blijf van meening dat bet eigenaardiger is den post
te brengen onder hoofdstuk VI (gezondheidspolitiek en ik stel voor de
ƒ300 voor den veearts daarheen te verplaatsen onder een nieuw artikel,
zijnde artikel 4.
De heer Goudsmit. Ik geloof nog niet dat een nieuw artikel onder
hoofdstuk VI noodig is. No. 114, onder hoofdstuk VI, behelst de kosten
voortvloeiende uit het nemen van maatregelen ten behoeve van den open
baren gezondheidstoestanden nu zullen toch wel onder die maatregelen be-
hooren de zoodanige welke zich uitstrekken tot de zorg, dat wij geen ziek
vleesch eten.
De Voorzitter. Dan stel ik voor om de 300 van den veearts over te
brengen naar N°. 114 en de som aldaar uitgetrokken te brengen van
f 1000 op 1300.
De heer Stoffels. Ik wensch nog eene kleine verhooging voor te
stellen voor de brugophaalders en de som van ƒ1610 te brengen op 1710.
Dat is dus eene verhooging van ƒ100 of 2 per week. Volgens bereke
ning brengt b. v. de Pauwbrug 1.50 per week op. Als wij nu de ƒ100
verhooging toestaandan zullen wij wellicht een ophaalder kunnen vinden
maar voor minder zeker niet.
De Voorzitter. Ik neem de voorgestelde verhooging van ƒ100 (voor
de brugophalers) gaarne over.
De heer Cock. Ik wensch alleen te zeggen dat ik in verband tot
mijne algemeene beschouwingen ook tegen deze verhooging bezwaar heb.
Het onderdeel (bruggenophaalders ad 1710) wordt hierop aangenomen
met 19 tegen 4 stemmen.
Tegen stemdende heeren Le PooleCockDu Bieu en Bijleveld.
De Voorzitter. Ik breng alsnu in omvraag de jaarwedde van den alge-
meenen marktmeester ad 1100.
Deze wordt aangenomen met 13 tegen 10 stemmen.
Tegen stemden: de heeren Krantz, Van Heukelom, Buys, Juta. Harte-
velt, Cock, Vereter, Goudsmit, Du Bieu en Bijleveld.
De Voorzitter. Thans volgt de jaarwedde van den commissaris der
aardappelenmarktad 660.
De heer Buys. Nu in beginsel is uitgemaakt om aan den algemeenen
marktmeester ƒ100 verhooging toe te staan, geloof ik dat de verdere
onderdeelen wel zonder stemming kunnen worden aangenomen.
De Voorzitter. Daar het mij blijkt dat sommige heeren stemming
verlangen, breng ik den post voor den commissaris der aardappelenmarkt
in omvraag.
Deze wordt aangenomen met 14 tegen 9 stemmen.
Tegen stemdende heeren Krautzvan HeukelomBuysSeeligJuta
Hartevelt, Cock, Verster en Bijleveld.
De Voorzitter. Thans breng ik in omvraag de jaarwedde van den
waagraeester, ad 660.
Deze wordt aangenomen met 13 tegen 10 stemmen.
Tegen stemden: de heeren Krantz, van Heukelom, Buys, Juta, Harte
velt, Lezwijn, Cock, Verster, Bijleveld en Goudsmit.
No. 97 wordt daarop in zijn geheel goedgekeurd.
No. 98 wordt aldus goedgekeurd: Vergoeding aan het rijk van 2*- ten
honderd van het onzuiver bedrag der opcenten ten behoeve der gemeente
geheven op de grondbelasting en op de personeele belasting ƒ1950.
Hoofdstuk IV wordt daarop aangenomen met algemeene stemmen.
Hoofdstuk V. Kosten der openbare veiligheid en van de brandweer.
No. 99 wordt aldus goedgekeurd: Jaarwedden van de commissarissen van
politie ƒ3400.
No. 100. Belooning van de inspecteurs, dienaars en verdere ambtenaren
van politie, mitsgaders van de veldwachters ƒ24620.
De heer van Outeren. Nu de meerderheid der vergadering zoo goed
gunstig gestemd is geweest voor den marktmeester en de verdere beambten
bij de markt en de waagen er zelfs sprake van is geweest tractements-ver-
hoogingen als algemeen beginselzonder discussievoor al die beambten
aan te nemennu wensch ik ook eene poging aan te wenden tot verkrijging van
eene verhooging der bezoldiging voor de agenten van politie der 2e klasse.
Burgemeester en Wethouders hebben, blijkens de memorie van antwoord,
geen termen gevonden om het adres der agenten te ondersteunen. Die
meening berust op tweeërlei grond1®. omdat de bezoldiging voldoende is
en 2°. omdat anders de verhouding tusschen de jaarwedden van de agenten
der onderscheidene klassen zou worden verbroken: Wat het eerste punt
betreft, beroepen zich de verzoekers op de voor hen bestaande moeielijkheid
der tegenwoordige tijdsomstandigheden, en te recht, maar zij hebben nog
eenten gunste van henspeciaal argument aangevoerddat wegen mag
namelijk dat zij sedert 1863 of 1864 nooit in eenige verhooging van trac-
tement begrepen zijn geweest. Hun getal bedraagt slechts zeven. Zij staan
allen goed aangeschreven en ieder weet, en ik niet het minst, hoe moeie
lijk hunne taak in vele opzichten is. Ik geloof inderdaad dat eene verhoo
ging van inkomsten, bij voortduring, hun tot aanmoediging zou strekken
en tegelijk ook in het belang der politie zou zijn. Wat nu het tweede
motief van Burgemeester en Wethouders betreft, dit acht ik minder aanne
melijk. De agenten le kl. genieten ƒ600; die der 2e ƒ500; dus een
verschil reeds van 100; die van de 3e hebben f 440, zijnde een ver
schil van slechts f 60 met die der 2een tusschen de 4e en de Se klasse
bestaat een verschil van ƒ40. Ik geloof dus dat eene verhooging van 50
voor de agenten 2e kl. die onderlinge verhouding, waarop gewezen is, niet
zal verbreken, maar meer billijk maken zal. Ik stel dit dus voor, omdat
al de verzoekers beambten zijn die zich door ijver en bescheidenheid als
fatsoenlijke lieden onderscheiden.
De heer Goudsmit. Ik ondersteun ten sterkste het voorstel van den
heer van Outeren. De uitgetrokken bezoldiging is niet alleen onvoldoende
om fatsoenlijk van te leven, maar het komt mij voor dat daarmede gebrek
geleden wordttenzij die personen nog andere bezigheden op zich nemen
iets dat niet in het belang van hunnen werkkring zou zijn. En of nu
het onderling verband verbroken zou worden met de bezoldigingen der
mindere agentenwanneer die der tweede klasse eene kleine verhooging
erlangenditdunkt mijkan thans hier niet in aanmerking komen. De
vraag is alleen of wij voor deze personendie het gevraagd hebbenniet iels
behooren te doen. De voorgestelde verhooging zal een prikkel zijn voor
hunnen ijver en werkzaamheid, voor hunnen trouw en oprechten wandel. Wij
moeten bij de politie fatsoenlijke personen in dienst hebben. Er wordt nu
en dan terecht of ten onrechte geklaagd dat de agenten niet met den
noodigen tact en het noodige beleid handelen. Welnulaat ons voor de
meest geschikten iets doen, ten einde hen aan te moedigen.
De heer Bijleveld. Ik ben geheel van dezelfde meening. Ik zal de
gronden, die voor de verhooging der agenten tweede klasse pleiten, niet
herhalenmaar alleen zeggen dat ik mij ten volle vereenig met hetgeen
door de heeren Van Outeren en Goudsmit daarover is aangevoerd, en ten
sterkste het voorstel var. den heer Van Outeren ondersteun.
De heer Buys. De Commissie van Financiën kon hier moeielijk advi-
seeren tot tractementsverhoogingomdat Burgemeester en Wethouders zei
ven geen termen vonden om het adres der agenten te ondersteunen. De
Burgemeester is het hoofd der politie en dus de autoriteit die het best kan
weten of verhooging noodzakelijk is. Vond hij daartoe geen termen, dan
moest de Commissie van Financiën zich wel bij zijn gevoelen nederleggen.
Ik voor mij ben het intusschen geheel eens met de vorige sprekers, die
de wenschelijkheid betoogdendat op het ingekomen adres gunstig mocht
worden beschikt, en wel 1°. omdat misschien geen enkele tak van bestuur
van de ambtenaren eene zoo algeheele toewijding eischt aan den publieken
dienst als juist deze, en 2°. omdat het niet te loochenen valt, dat hier
met verhooging van tractementen vrij grillig en willekeurig wordt omgegaan.
Ik kan toch niet inzien waarom bijv. de tractementen van den commissaris
der aardappelenmarkt, den waagmeester enz. met tien percent moesten wor
den verhoogd, terwijl de politie-agentendie den geheelen dag moeten wer
ken en minder tractement genieten, geene verhooging van jaarwedde zou
den noodig hebben.
De Voorzitter. Het doet mij genoegen dat ik over deze agenten met
zooveel lof hoor spreken. Het zijn inderdaad verdienstelijke ambtenaren,
maar de reden waarom Burgemeester en Wethouders de verhooging niet
hebben voorgesteld, was ook daarin gelegen- dat adressanten zich beriepen
op iets dat onjuist was. Zij zeggen nl. dat hun tractement sedert 1862
niet is verhoogd; in 1865 heeft integendeel eene aanzienlijke verhooging
plaats gehad. Wat mij betreft, ben ik er na de gevoerde discussiën voor,
omdat ik begrijp dat die verhooging van ƒ50 verdiend is.
De heer Van Heukelom. Ik ben nog niet zoo erg ingenomen met deze
verhooging. Als wij de klasse van ƒ500 verhoogen omdat men begrijpt
dat die agenten met tact en verstand en beleid moeten handelen, waarom
dan ook niet de klasse van ƒ440, die toch nagenoeg hetzelfde werk doet
en niet minder tact en beleid noodig heeftwanneer zij den een of
ander moeten oppakken. Ik zou willen vragen of niet later een meer alge
meene vérhooging van alle klassen zou kunnen plaats hebben door inkrim
ping van personeel.
De heer Bijleveld. Wellicht dat het denkbeeld van den vorigen spreker,
zich aansluitende aan dat van den heer Van Outeren, bij den Baad een gun
stig onthaal zou vinden, wanneer daaromtrent een bepaald voorstel werd
gedaan. Ik moet echter daartegen opkomen voor zooverre de geachte spreker
de verhooging der tractementen zou willen verbinden aan inkrimping van
het personeel. Het fungeerend personeel is te nauwernood voldoende, veeleer
te klein te noemenzoodat het mij voorkomt dat tegen inkrimping ernstig
bezwaar bestaat.
De Voorzitter. Ik was juist voornemens op te komen tegen het
denkbeeld van inkrimping, en meen ook dat voor eene stad als Leiden uit
breiding van personeel veeleer wenschelijk zou zijn.