No. 89 wordt goedgekeurd als volgt: Reinigen van riolen, stelsel Lier- nur, f 2000. No. 90. Dempen van grachten ƒ7100, in stemming gebracht, wordt aangenomen met 13 tegen 10 stemmen. Tegen stemden: de heeren Du Eieu, Van Heukelom, Le Poole, Eige- manLezwijnDercksenCock, Verster, Bijleveld en Goudsmit. Hoofdstuk H, in zijn geheel in stemming gebracht, wordt aangenomen met 19 tegen 4 stemmen. Tegen stemden: de heeren Du Eieu, Le Poole, Cock en Verster. Hoofdstuk III. Kosten voor eigendommen welke de gemeente naar HET BURGERLIJK RECHT BEZIT, MET DE DESWEGE VERSCHULDIGDE LASTEN. No. 91. Onderhoud van huizen, torens, poorten en dergelijke ƒ10015. De heer Dercksen. In de sectiewaarin ik de eer had zitting te hebben, heb ik omtrent dezen post eenige bezwaren doen kennenin de eerste plaats niet zoozeer het cijfer betreffende de herstellingendan wel hetgeen ter zake dier herstellingen zou kunnen gebeuren en ik dienaangaande al dan niet wenschelijk acht. Ik zie onder dezen post eene som van 600 uitge trokken voor het verven van het waaggebouw en boterhuis, en veroorloof mij nu de aanmerking te herhalendat het beeldhouwwerk aan de voorzijde van de waag evenals aan dat van het boterhuis geverfd is. Nu lees ik in het antwoord van Burgemeester en Wethouders, dat zij dit zeer betreuren, maar dat het er nu eenmaal opzit en het er moeielijk is af te krijgen. Ook ik zou het zeer ongeraden achten langs werktuigelijken weg den tegen- woordigen toestand te veranderenmaar bij de hoogte waarop de scheikun dige wetenschap tegenwoordig staat en met het oog op de uitstekende per soonlijkhedendie wij in de gelegenheid zijn hier te raadplegen, zou ik het niet onmogelijk achtendat langs chemischen weg eene oplossing van die verf kon worden verkregen. Ik wensch dit der Commissie van Fabricage zeer aan te bevelen en wenschte van haar te vernemen of ik op hare mede werking kan rekenen, daar ik mij anders genoopt zal zien mijne stem aan dit onderdeel der begrooting te onthouden. Een andere post onder dit nommer voorkomende is: herstellingen aan den Burg. Ook daaromtrent heb ik mij veroorloofd in de sectiën iets te vragennamelijk wat er van zeker gedenkteeken is geworden, dat daar is verdwenen. Van Mieris toch vermeldtdat bij den ingang van het terrein van den Burgbij de glooiing, aan beide zijden een opschrift bestond, namelijk een Latijnsch vers, waarin te kennen werd gegeven, dat men het mis had als mén den Burg zoo heel oud waande. Dat opschrift heb ik nergens meer kunnen ontdekken. Indien het weg is, zal ik het voorstel Diet doen een nieuwen steen te plaatsen maar ik wensch alleen de vraag te doen of men het niet noodzakelijk vindt te waken dat ook een andere steen, bij den hoofdingang van het zooge naamde doolhof, niet verloren ga. Die steen bevat de verklaring, door vroegere regenten met rechtmatigen trots afgelegd, dat het hun gelukt is den Burg aan de stad te brengen. Ook die steenvrees ik, dat over eenige jaren zal onvindbaar wezen. Ik zou dus willen verzoeken, dat de Burg niet alleen van buiten en van binnen goed worde onderhouden maar dat men nota neme van de bestaande oude gedenkstukken die der gemeente lief moeten zijn vooral als daaruit blijkt het recht der gemeente en de ontwikkeling der burgerij tegenover het burggraafschap. De heer Stoffels. Wat de vraag betreft, kan ik den heer Dercksen verzekerendat wij trachten zullen de oude verf langs een anderen weg dan afhakken of afschrappen te verwijderen. Wat den Burg betreftheb ik niet kunnen uitvinden waar die bedoelde steen schuilt; noch uit de ar chieven noch uit een plaatselijk onderzoek is dit gebleken. Zooveel mo gelijk zullen wij trachten de opschriften aan den Burg leesbaar te maken. De heer Dercksen. Ik dank den heer Stoffels voor de gedane toezeg gingen en kan dus nu voor dezen post stemmen. De heer Cock. Ik heb bezwaar tegen den post van 3000 uitgetrokken voor uitwendige herstellingen aan het gebouw van het voormalig Nosoco- mium. Mijn minste bezwaar is gelegen in de grootte der som, maar een ander bezwaar is: het vermoeden, reeds in de sectiën geopperd, of die som niet zijdelings moet strekken tot inrichting van de woning des hoofdonder wijzers: In den loop vfftt dezen zomer is eene zeer aanzienlijke som uitgetrok ken voor de woning van den hoofdonderwijzer, en tevens heeft men toen gezegd dat het daarmede ook uit zou zijn. Nu rijst het vermoedendat dit wel eens niet het geval kon zijn en er dus hier dienstverwarring plaats had. In het antwoord van Burgemeester en Wethouders wordt gezegddat de som alleen strekt voor herstelling van het uitwendige van het gebouw. In mijne sectie had men echter ter vestiging van zijne overtuiging nadere specificatie gevraagd. Ik wil nu gaarne voor goed geloof aannemendat de som geheel afgescheiden is van de inrichting van de woning des onderwijzers, maar, dan kan ik mij toch niet ontveinzendat mij de post wat heel hoog voorkomt. Dientengevolge rijst bij mij de vraagof het niet mogelijk ge weest ware die som over eenige jaren te verdeelenP Er is sprake van een toestand van voortdurend verval; maar moet daar nu in eens ƒ3000 voor aangewezen worden Ik wensch dus eenige ophelderingendaar ik anders tegen zal moeten stemmen. De Voorzitter. Ik heb het in mijne betrekking van curator van de hoogeschool zeer betreurddat het Nosocomium bij de overname van hel Eijk uitwendig in zeer verwaarloosden toestand verkeerde. Ik heb mij niet dan kunnen verwonderendat in de laatste jaren aan dat gebouw zeer weinig is gedaan. Zooals ik het gezien heb 30 jaar geleden, toen ik er de acade mische lessen in ontvingheb ik het teruggevonden en bij de overdracht door het Eijk aan de gemeente was het er niet op verbeterd. En nu be hoef ik er niet op te wijzen in welken toestand de daken goten enz. van dat gebouw zich dan wel moeten bevinden. Een eerste plicht van het Gemeentebestuur was in dien toestand verbetering aan te brengen. De ver betering van den voorgevel tot inrichting van eene woning van den heer Van Dijk is echter geheel afgescheiden van de herstellingendie men met dezen post wenscht uit te voeren. Het hooge bedrag van 3000 kan geen ver wondering baren aan iemand die de uitgestrektheid van dit gebouw kent, en die het niet kent, hem zou ik wel willen uitnoodigen een onderzoek in loco in te stellen om zich te vergewissen van dien toestand. De heer Cock. Ik dank den Voorzitter voor de gegeven inlichtingen. 1874. Ik heb zeer goed geziendat het gebouw vervallen is. Het verheugt mij nu de verzekering te hebben ontvangen, dat deze post niet in verband staat met de inrichting van de woning des onderwijzers en het geld daar voor dus niet zal gebruikt wordenik neem daarvan akte. Daar intusschen de uitgave enkel het uiterlijke geldt, komt het mij voor, dat een toestand die 30 jaren bestaan heeft, ook wel 31 jaren kan duren. Zonder nu de uit gave op zich zelve te willen afkeurenzou ik er voor zijn het werk over eenige jaren te verdeelen. De heer Stoffels. Dat is niet doenlijk. De toestand is zoodanig dat er nieuwe goten en nieuwe ramen moeten worden gemaakt. Dat kan men niet doen op verschillende tijdenwant door het kloppen aan het eene zou het andere invallen. De heer Seelig. Ik wensch er nog bij te voegendat ik betwijfel of wij wel voor ƒ3000 zullen klaar komen. Bij ramingen als deze, van dak werk en lijstwerk, is het noemen van eene bepaalde som een greep in de lucht, en wat ik gezien heb van de verwatering van het houtwerk en den toestand der goten, doet mij betwijfelen of men met eene som van ƒ3000 zal kunnen volstaan. Wat het denkbeeld van den heer Cock betreft, om het werk over eenige jaren te verdeelen, de progressie in de verwaarloozing van gebouwen neemt zoo sterk toe, dat het mij beter voorkomt volstrekt niet te wachtenmaar zoo spoedig mogelijk tot reparatie over te gaan. Er is nog een post onder dit nommer uitgetrokken, en wel van ƒ1000, voor herstellingen aan de Zijlpoort. Ook met die som zal men denkelijk niet volstaan. Men kan met geen mogelijkheid met voldoende zekerheid zulke ramingen maken. Als de poort besteigerd iszal men eerst de quaestie kun nen uitmaken en meer nauwkeurige opnemingen doen. De besteigering zelf is echter eene kostbare zaak, waarmede wel 3 a ƒ400 gemoeid zal zijn. Het is zeer moeielijk voor dergelijke zaken ramingen te maken. No. 91, in stemming gebracht, wordt hierop onveranderd aangenomen met 22 stemmen tegen ldie van den heer Cock. Nos. 9296 worden aldus goedgekeurdDag- en weekgelden der werk lieden en bedienden in dienst der gemeentemitsgaders verdere kosten der fabricage 14000; Grondlasten en personeele lasten wegens huizen en lan derijen alsmede patentrechten van schuiten ƒ1300; Dijk- en polderlasten ƒ150; Kosten ter zake van het innen van renten wegens inschrijvingen op de grootboeken der nationale schuld ƒ60; Kosten van toezicht op de vroon wateren 200. Hoofdstuk III wordt daarna aangenomen met 22 stemmen tegen 1, die van den heer Cock. De heer Goudsmit. Vóór dat wij van dit hoofdstuk afstappen, wensch ik nog eene opmerking te maken. Wij overtreden m. i. elk jaar de wet. Im mers volgens art. 229 der gemeentewet zorgt het gemeentebestuur dat een nauwkeurige staat worde opgemaakt en bijgehouden van hetgeennaar het burgerlijk recht, eigendom der gemeente is, en moet deze staat met de daarin jaarlijks gebrachte veranderingen aan Ged. Staten worden medegedeeld. Het is, vergis ik mij niet, nu 3 jaren geleden dat de laatste staat, als hier bedoeld wordt, is opgemaakt. Zou het niet goed zijn, mijnheer de Voorzitter, dat gij den ambtenaar die daarmede belast is op deze zaak opmerkzaam maakt P De heer Stoffels. Ik kan mededeelen dat die staat wordt bijgehouden. De heer Goudsmit. De wet vordert dat de lijst aan Ged. Staten worde medegedeeld. Ik acht mij te meer verplicht daarop aan te dringenomdat het meermalen en ik geloof zelfs nog onlangs gebleken is dat er omtrent sommige eigendommenhier bedoeldonzekerheid of twijfel bestaat. Ik blijf dus aandringen op de naleving der wet en beveel de zaak nader aan de aandacht van Burgemeester en Wethouders. De Voorzitter. Ik zal gaarne de aandacht op de zaak vestigen en dank den spreker voor zijne opmerking. Hoofdstuk IV. Kosten van invordering der plaatselijke belas tingen OF MIDDELEN. No. 97. Kosten van toezicht en van invordering der plaatselijke belas tingen ƒ11550. De heer De Fremery. Tot nadere inlichting aan de Commissie van Financiën kan dienen dat de algemeene marktmeester reeds in 1841 tot commissaris der aardappelenmarkt is benoemd, en die ambtenaar dus thans 33 jaren in dienst is; korte jaren na zijne indiensttreding is hij ter beloo ning van zijnen ijver en getrouwe dienstvervulling bevorderd tot algemeenen marktmeester, op een tractement van ƒ1000. Nu zoovele andere tractemen- ten reeds vroeger zijn verhoogdgeloof ikdat er alle reden bestaat om bedoelden ambtenaar, benevens den commissaris van de aardappelenmarkt en den waagmeester, eene verhooging van 10 pCt. toe te kennen. En wat speciaal den algemeenen marktmeester betreftdeze heeft vooral eene zeer uit gebreide en niet gemakkelijke taak. Hij is soms 12 uren achtereenvolgens in dienst. Ik hoop dus dat de Eaad deze verhoogingen zal toestaan. De heer Eigeman. Toen de verhooging van de jaarwedden van deze ambtenaren bij de Commissie van Financiën in behandeling kwam, was de meerderheid der Commissie niet gestemd voor die verbooging, omdat zij die niet genoeg gemotiveerd achtte. Ik kon dat gevoelen niet deelen, omdat mij meer bekend was, wat aan deze ambtenaren is opgedragen. Ik heb mij daarna door een onderzoek nog meer overtuigd en dit heeft mij in mijn gevoelen versterkt, dat de voor hen door Burgemeester en Wethouders gevraagde verhooging hun toekomt. Het komt mij voor, dat als men er op bedacht is, zooals nu bij vele betrekkingen het geval is, om de tracte- menten te verhoogenvooral die in aanmerking moeten komendie van rekenplichtigen aard en gelijk deze niet wel bezoldigd zijn. Zij zijn niet wel bezoldigd, omdat het tractement na 1860 niet verhoogd is, terwijl de aan hen opgedragen werkzaamheden en geldelijke verantwoordelijkheid na dien tijd steeds zijn toegenomen. Met de afschaffing der accijnsen op het geslacht en de brandstoffen zijn de werkzaamhedendie door de ambtenaren op de markten werden verricht, met hun weggaan, voor een groot deel gekomen aan de algemeene markt. Het toezicht op de binnen- en buiten haven en bet innen der gelden, vroeger verricht door den gaarder aan de Zijlpoort, kwam na 1866 aan de algemeene markt. Evenzoo het dagelijks ophalen der bruggelden buiten de Zijlpoort en de drie bruggen aan de Havenwaarvoor vroeger een ambtenaar werd gebezigd. Zij betalen de

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1874 | | pagina 5