zoozeer uit het bedrag van de belasting die geheven wordt, als wel door
de overtuiging dat de bijdrage niet gevorderd wordt in verhouding van het
inkomen, zooals art. 243 der gemeentewet eischtnaar mijn opvatting althans,
is huur en meubelwaarde geen redelijke maatstaf van het inkomen der
belastingschuldigen; werd alhier, gelijk in vele andere gemeenten, de bijdrage
gevorderd van het geheele inkomenik geloof dat de last, die moet gedragen
worden, beter zou verdeeld zijn en vele klachten, die nu worden uitgebracht
zouden wegvallen, omdat inderdaad het belastingschuldig cijfer niet zoo
overdreven is als men wel eens hier wil doen voorkomen. In het antwoord
van Burgemeester en Wethouders op het algemeen sectie-verslag is reeds
gewézen op het geringe cijfer der non-valeurs, blijkens de rekening over
1873. Dit cijfer ƒ364.23 is waarlijk buitengewoon gering en ik zie daarin
een bewijs, dat het niet zooveel moeite kost aan de belastingschuldigen om
de aanslagen te voldoen als hier wel eens wordt voorgedragen. Ik hoop
dat het door mij aangevoerde een klein tegenwicht zal kunnen opleveren
tegen de klachten over den zwaren drukdie vroeger en ook nu wederom
zijn aangeheven.
De heer Dercksen. Bij de verschillende hoofdstukken stel ik mij voor
de bezwaren te doen kennen die ik tegen enkele onderdeelen dezer begroo
ting mocht hebben. Om mij evenmin als de vorige geachte sprekers aan
tijdroof schuldig te maken, zal ik mij nu bepalen tot de mededeeling, dat
ik mij niet tegen deze begrooting in haar geheel zal verklaren. Het komt
mij toch voordat menbij de beoordeeling eener begrootingzich niet
de vraag moet stellen of daarop ook enkele uitgaven voorkomen die men
liever niet zou willen doendat men zich niet moet afvragen of deze of
gene post overeenkomt met eigen denkbeeldenmaar alleen: of, met het oog
op de wetten en verordeningen welke zijn vastgesteld, de begrooting anders
had moeten zijn opgemaakt dan zij nu is. Wellicht is dit op eenig onder
geschikt punt het geval, maar in het algemeen komt het mij voor dit te
zijn gedaan volgens die wettenverordeningen en 's raads besluitenen nu
mogen sommige dier besluiten tegen mijnen wensch zijn genomendit belet
mij niet, niettegenstaande mijne bezwaren tegen enkele posten, voor de
begrooting te stemmeneven als ik dit ook in vroegere jaren deed.
De Voobzitteb. Slechts een paar woorden in antwoord aan den heer
Cock. Bij de vorige begrooting reeds is door Burgemeester en Wethouders
n.a. van in de afdeelingen gemaakte opmerkingen, vooropgezet dat, om
een zuiver standpunt in te nemen, men niet het eindcijfer in zijn geheel
moest beoordeelen, maar eiken post afzonderlijk. Ditzelfde nu geldt ook
voor deze begrooting. Door den heer Cock is gewezen op het verhoogde
cijfer der kosten voor het onderwijs. Ik kan volstaan met te herinneren
dat verhooging heeft plaats gehadingevolge door dezen Eaad genomen
besluiten, en nu ben ik het volkomen met den heer Dercksen eens: dat
is alleen wat bij de begrooting dient beoordeeld te worden. En ik zou
dus wel willen vragen of het wenschelijk kan worden geachtals men een
maal zijne bezwaren heeft doen kennen tegen eenig voorstel en zijne stem
heeft uitgebracht tegen dat voorsteldat daarop raadsbesluit is geworden
op grond van die bezwaren dan toch zijne stem aan de begrooting in zijn
geheel te onthouden. Wat den hoofdelijken omslag betreft, mag ik niet
berusten in het motiefdat door den heer Cook werd ondersteld bij Bur
gemeester en Wethouders gegolden te hebbenom de kosten voor de Mare-
brug onder de buitengewone uitgaven uit te trekken. Bij Burgemeester en
Wethouders heeft alleen gegolden het raadsbesluit, laatst met 15 tegen 5
stemmenbij het maken der groote brug aan de Havengenomenwaarbij
toen hetzelfde principe is gehuldigd als nu door Burgemeester en Wethou
ders wordt voorgestaan. Straks zal zioli de gelegenheid voordoen daarop nader
terug te komenen ik zal mij dus nu bepalen met te zeggen dat Burge
meester en Wethouders meenen dat deze brug, die een geheel nieuwe con
structie wordt, wel een buitengewoon werk mag genoemd worden. In 1869
is het ook zoo door Burgemeester en Wethouders begrepen en door den
Baad met overgroote meerderheid aangenomenmen kan dus hier allerminst
spreken van hulpmiddeltjes die gebruikt zijn.
De heer Cock. Als de bedoelde post in behandeling zal komenhoop
ik er mijne denkwijze over te zeggen. Of het een hulpmiddeltje geweest
is of niet, is eene vraag die moeielijk is uit te maken. In elk geval, het
effect is hetzelfde; dat is zeker. Welke bedoeling bij Burgemeester en Wet
houders heeft voorgezeten weten wij niet, maar de frappeerende overeen
komst der geldsommen (de verlaging van den hoofdelijken omslag en de
kosten van de brug) hebben mij tot de misschien, ik wil het gaarne
gelooven, onjuiste gevolgtrekking gebracht, die ik zooeven mededeelde.
De Voorzitter. De overeenkomst der cijfers bewijst al zeer weinig.
Er zijn wellicht meer artikelen van gelijk bedrag op de begrooting.
De heer Cock. Veroorloof mij de opmerking, mijnheer de Voorzitter!
dat niet al de posten van 20000 op deze begrooting voorkomende van
dien aard zijndat men kon voorstellen die door verkoop van kapitaal te
dekken; deze is wellicht de eenigste.
De Voorzitter. Ik achtte het gewaagd dergelijke stelling, als door u
aangevoerdvoorop te zetten en daarom alleen heb ik gemeend de handel
wijze van Burgemeester en Wethouders in deze te moeten verdedigen.
Verlangt nog iemand het woord over de begrooting in het algemeen?
Zoo nietdan stel ik nu voor het eerst over te gaan tot de behandeling der
UITGAVEST.
Hoofdstuk I. Huishoudelijk bestuur.
Afdeeling I. Bezoldigingschrijfioonenpresentiegelden en reis- en ver
blijfkosten te genieten door de personen in het dagelijksch bestuur der ge
meente werkzaam.
Nos. 5066 worden aldu9 goedgekeurd Jaarwedde van den burgemeester
j' 3600; Jaarwedden van de wethouders ƒ3000; Jaarwedde van den secretaris
ƒ3000 Jaarwedde van den ontvanger ƒ3000; Jaarwedde van de bouwkun
digen en van de opzichters der gebouwen, der wegen en dergelijke ƒ5855
Jaarwedden van de ambtenaren en bedienden der gemeente-secretarie f 9800
Jaarwedden van den concierge en van de boden 3300.
No. 57. Jaarwedde van den klokkenist en klokluider ƒ300.
De Voorzitter. De Commissie van Financiën heeft de opmerking ge
maakt dat wellicht de klokkenist eerlang in eene andere gemeentemet name
te 'sHage, zal worden benoemd. De opmerking is in zoovér juist dat de
klokkenist bovenaan op de nominatie staat en dus veel kans heeft benoemd
te worden. Evenwel, al mocht hij in den Haag worden benoemd, zal
onze klokkenist toch hier werkzaam kunnen blijvendaar hijovereen
komstig zijne instructienzoowel hier al9 daar de betrekking kan waar
nemen. Burgemeester en Wethouders hebben derhalve geen vrijheid ge
vonden den post te verminderen en wenschten dien te behouden op /300,
ook met het oog op de verdiensten van dezen titularis. Nog iets moet ik
daarbij releveeren. Tot nog toe heeft de klokkenist bij alle buitengewone
gelegenheden zijne diensten verleend zonder eenige gratificatie daarvoor
te ontvangen. Voor ƒ250 heeft hij zijne taak altijd met veel lust en wel
willendheid ten uitvoer gebracht. Burgemeester en Wethouders meenen
dus dit bedrag van ƒ300 te moeten handhaven.
De heer Buys. 'Als het geval zich voordoet, zooals door u, mijnheer
de Voorzitter, daareven is medegedeeld, dat, namelijk de klokkenist uit deze
gemeente in den Haag zal worden benoemd en niettemin zijne betrekking hier
zal kunnen blijven waarnemen, dan volgt daaruit, dunkt mij, van zelf dat
de werkzaamhedenaan de betrekking hier ter stede verbondenniet zoo
groot kunnen zijn dat zij eene verhooging van het tractement van den titu
laris wettigen. In elk geval dunkt mij het tegenwoordig oogenblik dan
slecht gekozen om eene verhooging van bezoldiging voor te dragen. Ik
zou dus in overweging willen geven den post op het oude cijfer uit te trek
ken; later kunnen wij nog altijd zien of verhooging noodig is.
De Voorzitter. Hoe ongeschikt het tijdstip ook schijnen moge, meenen
Burgemeester en Wethouders toch niet in het voorstel van den vorigen
spreker te moeten treden. Burgemeester en Wethouders waren van oordeel
dat deze betrekking op zich zelve niet voldoende was gesalarieerd. Of nu
de man andere betrekkingen er bij waarneemtdit ontneemt de redenen aan
het voorstel niet. Hij is nu b. v. ook organist te Oegstgeest. Voor een
tractement van ƒ250 kan hij nooit zijne hoofdbetrekking van klokkenist
maken, evenmin hier als in den Haag. Eene som van ƒ250 is uiterst gering
te noemen voor de diensten die hij presteert en ik meen dus volle vrijheid
te hebben den post op 300 uit te trekken.
Het voorstel van Burgemeester en Wethouders, tot het uittrekken van dezen
post op ƒ300, in stemming gebracht, wordt aangenomen met 13 tegen 10
stemmen.
Tegen stemden: de heeren Eigeman, Buys, Suringar, Juta, Hartevelt,
Van Outeren, Cock, Verster, Bijleveld en Goudsmit.
Nos. 5861 worden aldus goedgekeurd: Jaarwedden van de keurders,
wegers, meters, rooimeesters en dergelijke ƒ900; Jaarwedde van den archi
varis ƒ600; Sohrijfioonen 650; Beis- en verblijfkosten 25.
Afdeeling II. Andere kosten van dagelijksch bestuurniet behoorende
tot de voorgaande afdeeling.
No. 62. Kosten van licht en brandstoffen ƒ1200.
De Voorzitter. Door de Commissie van Financiën is voorgesteld dezen
post met ƒ200 te verminderen. De redenen waarom door Burgemeester en
Wethouders den post op ƒ1200 is uitgetrokken, zijn in ons antwoord mede
gedeeld en wij blijven daarbij persisteeren.
De heer De Fremery. Ik wenschte wel den Raad uit te noodigen om
het cijfer door Burgemeester en Wethouders voorgesteldtoe te staanniet
omdat er zekerheid is dat de nangevraagde gelden geheel benoodigd zullen
zijnmaar omdat er vroeger klachten zijn gerezen dat op vele posten over
schrijvingen moesten plaats hebben wegens te lage raming van verschillende
kleine uitgaven. Bij onze raming bestaat hiervoor minder vrees, terwijl
het te voorzien is dat hetzelfde zal plaats hebben wanneer het artikel tot
op ƒ1000 wordt verminderd. Bij een zachten winter zal in de behoefte
kunnen worden voorzien, maar bij een harden winter zal dit niet het geval
zijn en dit acht ik niet goed. De Baad zalhoop ikwel zooveel vertrou
wen in Burgemeester en Wethouders stellen om het gevraagde crediet te
verleenendaar de rekening steeds aanwijst dat er niet meer wordt uitgege
ven dan volstrekt noodig is om in de behoeften te voorzien.
De heer Buys. Het vertrouwen van de Commissie van Financiën in het
zuinig beheer van Burgemeester en Wethouders is volkomen. Maar dé
Commissie meent toch den billijken eisch te mogen stellen, dat elke raming
ruste op een degelijken grondslag, want zonder deze beteekent de raming
niets. En wanneer men dan ziet dat overal op deze begrooting de kosten
van brandstoffen veel hooger worden geraamd dan in het voorgaande jaar
in weerwil dat de prijzen nu aanmerkelijk lager zijn dan toen, dan kan
men dit toch geen degelijken grondslag heeten. Daarom heeft de Com
missie van Financiën gemeend een voorstel tot vermindering te moeten doen.
De heer De Fremery. Zeer terecht wordt door den heer Buys gezegd
dat de prijzen thans lager zijn dan ten vorigen jare, maar dat lager be
drag is zeer gering voor den kleinhandel. Wanneer de brandstoffen wor
den opgeslagen en bestelloon in den prijs is begrepen, is het verschil zeer
klein. In 1873 was de prijs per 100 kilogr. Buhrkolen 1.23nu ƒ1.121,
dus slechts een verschil van ^.10£, welk verschil zeker niet groot ge
noeg is om te verwachten dat bij een strengen winter de voorgestelde som
voldoende zijn zal.
De Voorzitter. Ik zal nu in rondvraag brengen het voorstel van
Burgemeester en Wethouders om den post uit te trekken op ƒ1200.
Dat voorstel, in stemming gebracht, wordt verworpen met 16 tegen
7 stemmen.
Vóór stemden: de heeren Van Heukelom, Seelig, De Fremery, Driessen
StoffelsDercksen en de Voorzitter.
De Voorzitter. Derhalve wordt, in plaats van het gestelde cijfer, dat
van 1000 uitgetrokken.
De heer Cock. Heb ik het goed begrepenmijnheer de Voorzitterdat
de post van ƒ1200 verworpen is? Zoo ja, dan is toch nog niet uitgemaakt
dat de post van 1000 is aangenomen.
De Voorzitter. Ik dacht dat dit van zelf sprak. Het geldt hier een
quaestie tusschen twee cijfers. Wordt het eene verworpen, dan wordt het
andere aangenomen.