N°. SSï, Leiden, 2 November 1874.
Ten aanzien van het adres van den kassier der Bank van Leening stel
len Commissarissen uwe vergadering voor:
1°. aan den heer J. Van der Togt Jz. eervol ontslag te verleenen uit
voormelde betrekking, met ingang van den dag waarop hij in overleg
met Commissarissen zjjne functiën aan zyn opvolger zal overdragen;
2°. hem een jaarlijksch pensioen uit de gemeentekas toe te kennen
van ƒ1400.
3-*. tot de benoeming over te gaan van eenen kassier der Bank van
Leening uit de door Commissarissen overgelegde voordracht.
Hoezeer het voorgesteld bedrag van het te verleenen pensioen bij ons
college tot bedenkingen heeft aanleiding gegeven, aangezien dit niet in
overeenstemming is met den tot dusverre in deze gevolgden regelhebben
wy evenwel, op de gronden door Commissarissen aangevoerd, gemeend
ons met hun advies te kunnen vereenigen.
Wij geven u alzoo in overweging om te besluiten overeenkomstig de
voorstellen van Commissarissen.
Aan den Gemeenteraad. Burgemeester en Wethouders, enz.
Aan den Gemeenteraad van Leiden.
Geeft met verschuldigden eerbied te kennen Johannes Van der Togt Jz.
kassier der Stads Bank van Leening;
dat bij den 1 Juli 1837 als beambte dezer administratie is in dienst
getreden en den 23 November 1872 tijdelijk, den 16 December daaraan
volgende, door den gemeenteraad is bevorderd tot kassier;
dat b\j hem bezwaren bestaan om tot de inwerking treding der nieuwe
verordening mede le werken, gelijk zulks door hem reeds vroeger in
bijzonderheden is te kennen gegeven;
dat hy, om de taak der uitvoering en reorganisatie gemakkelyk te
maken genegen is zijn ontslag te vragen, maar legen behoorlijke verze
kering dat zijn inkomen, op ruim ƒ2100 'sjaars te berekenen, door
wachtgeld of pensioen wordt verwisseld;
dat hy bereid is tot hetzelfde doel naar eene behoorlijke woning om
te zien, maar ook dit afhankelyk is van de gunstige beschikking ten
zijnen aanzien te nemen.
Redenen waarom hij zich eerbiedig wendt tot den Gemeenteraad met
het verzoek om hem een eervol ontslag te verieenen onder toekenning
van een wachtgeld of pensioen.
'tWelk doende,
Leiden, 19 October 1874. J. Van der Togt Jz.
Leiden, 22 October 1874.
Bii uwe missive van den 21sten dezer maand n°- 869, ons govoelen
gevraagd zijnde, omtrent het verzoek aan den Gemeenteraad ingediend
door den kassier J. Van der Togt ter bekoming van een eervol ontslag
uit die betrekking onder toekenning van pensioen of wachtgeldhebben
wij de eer onder terugzending van het daarbij gevoegd adres te berichten
dat dit verzoek volkomen strookt met onze -plannen tol voorbereiding
der reorganisatie van de Stads Bank van Leening, nadat de adressant,
gelijk bij zijn adres wordt erkend, zijne bezwaren ons had medegedeeld
om tot het in werking Itèden der nieuwe verordening mede te werken;
dat na die verklaring immers het belang der nieuwe regeling mede
bracht, om daartoe de voorlichting, den bijstand en de medewerking te
verkrijgen van een geschikten opvolger, wien bij de invoering de gewich
tige taak der uitvoering kon worden toevertrouwd, maar die zich dan
ook inmiddels kon belasten met alles, wat tot voorbereiding dezer ge
wichtige zaak werd vereischl;
dat zulk een opvolger verkregen zynde, nu ook het eervol ontslag van
den kassier even noodzakelyk als gewenscht kon worden geacht in het
vertrouwen dat de gemeenteraad zich met onze inzichten tot bereiking
van het doel zou vereenigen;
dat er derhalve geen bezwaar bestaat, tegen het gevraagd ontslag en
zoowel naar het eenparig hoogst loffelijk getuigenis van onze voorgangers,
die het meest bevoegd waren daarover te oordeelen als naar de ervaring
en de overtuiging die zij verkregen, dat ontslag op de meest eervolle
wijze kan worden verleenden dat in overeenstemming met dat gevoelen
de billijkheid eischl het verleenen van een jaarlijksch pensioen uit de
gemeentekas, gegrond op den diensttijd van ongeveer 37j jaar en de
omstandigheden waardoor het vragen van ontslag in het algemeen belang
werd geeischt.
Op deze gronden niakén wij géén bezwaar, om te adviseren, dat met
ingang van den dagwaarop hij in overleg met Commissarissen zijne be
trekking aan zijii opvolger zal kunnen overdragen, aan J. Van der Togt Jz.
een eervol ontslag wordt verleend als kassier der Stads Bank Van Leening
onder toekenning van een jaarlijksch pensioen ten laste der gemeentekas
ten bedrage van veertien honderd gulden, zijnde 2/3 van zijn jaarlijksch
inkomen van 2100.
En ten einde het in dienst treden van een opvolger naa'r vermogen te
bespoedigen, nemen wij levens de vrijheid, ter vervulling der open té
vallen bediening het volgend dubbeltal ter verkiezing voor te dragen, als:
Wiggen De Jongh, kassier der Bank van Leening te Schiedam;
Dirk De Bruyn, onderkassier dezer Stads Bank van Leening.
Commissarissen der Stads Bank van Leening,
v. d. Brandeler, President.
Aan 1IH. Burgemeester A. Montagne Iz,, fg. Secretaris,
en Wethouders.
N°. 358. Leidén, 2 November 1874.
Andermaal heeft de heer Mr. Van Sandick zich lot uwe vergadering
gewend met dringend verzoek de drie boomen vóór zijne woning op het
Gerecht te doen rooien, meer en meer den hinder en last van de aan
wezigheid dier boomen in de onmiddellijke nabijheid zijner woning on
dervindende en wederom hebben de heer Brutel de la Riviêre en andere
bewoners van het Gerecht hunne bezwaren tegen eene inwilliging van het
verzoek kenbaar gemaakt,
De meerderheid yan de Commissie van Fabricage, wier rapport hierbij
wordt overgelegd, is evenals ten vorigen jare van oordeel dat aan het
verzoek niet kan worden voldaanterwijl ook wij vermeenen te moeten
volharden bij ons advies van 22 Juli 1873waarbij in overweging werd
gegeven de drie boomen bovenbedoeld te doen wegnemen. Nu de adres
sant gedurende meer dan een jaar in de gelegenheid is geweest de voor-
en nadeelen dier boomen te ondervinden en thans op nieuw de opruiming
verzoekt, bestaan er, naar het ons voorkomt, alleszins termen om aan
dat verzoek gunstig gevolg te geven. Een gewichtig argument ten vori
gen jare voor het behoud der boomen aangevoerd is althans nu vervallen.
Blijkens de destijds gevoerde discussiën namelijk werd het feit op den
voorgrond gesteld dat de heer Yan Sandick nog te kort zijne tegenwoor
dige woning had betrokken, om een op ondervinding gegrond oordeel in
deze te kunnen uitsprekenwaartoe hy thans in allen deele bevoegd kan
worden geacht.
Onder verwijzing naar het vroeger ter zake aangevoerde stellen wij u
alsnu voor te besluiten dat de drie boomen staande voor het huis van
eerstgenoemden adressant op het Gerecht zullen worden gerooid en in
het openbaar worden verkocht.
Aan den Gemeenteraad. Burgemeester en Wethouders, enz.
Aan den Raad der gemeente Leiden.
Geeft met verschuldigden eerbied te kennen Mr. Charles GuiMaume
Van Sandick, bewaarder der hypotheken enz. te Leiden:
dat hij sedert hij nu in zijn huis aan het Gerecht wijk IV, 10
woont meer en meer het hinderlijke ondervindt van de drie boomen voor
zijn huis staande en bewaarheid wat hij in zün vroeger verzoek, daar
omtrent aan den Raad in het midden gebracht heeft,
dat hij nu, na de voorgevel van zijn huis te hebben verbeterd, ook
wenscht de stoep te vernieuwen, die door de wortels van de boomen in
zoo'n toestand gebracht zyndat eene vernieuwing dringend noodzakelyk is,
dat die vernieuwingvolgens oordeel van deskundigen evenwel geheel
doelloos zal wezen, zoolang die boomen zich daar bevinden en ook dat
daarmede in verband slaat de hoogst noodzakelyke en door hem zeer
gewenschte verbetering van het voetpad voor het huis dat door die drie
boomen zoo slecht is, dat er bij regenbuien groote plassen voor de stoep
slaan en men niet droogvoets in huis kan komen; welke verbetering
niet kan gedaan worden zoolang die drie boomen daar blijven staan.
Op alle deze gronden, in verband met hetgeen hy de vrijheid nam
vroeger ter dezer zake aan te voeren, verzoekt hy eerbiedig, dat de Raad
der gemeente Leiden alsnog bevel geeft tot het doen vallen der drie
boomen voor zyn huis staande.
't welk doende,
Leiden, 16 October 1874. Van Sandick.
Aan den Edel-Achtbaren Gemeenteraad der stad Leiden,
Vermits aan den ondergeteekende P. M. Brutel De la RiviêreHoog
leeraar, woonachtig te dezer plaatse Gerecht n°. 8 gebleken is, dat de
heer Van Sandick zijn ten vorige jare bij uw college ingeleverd, doch
toen afgewezen, verzoek tot rooiing der voor zijne woning geplaatste
boomen, op nieuw heeft ingediend, meent hij, ook in naam van de
overige bewoners van het Gerecht, noord'zijde, met het oog op de na
deelen die de inwilliging van het verzoek onvermydelijk voor hen zullen
hebben, bij herhaling op de destijds daartegen geopperde en sinds niet
gewijzigde bezwaren te mogen wijten.
De genoemde bezwaren bestaan voornamelijk hierin: dat de kamers,
gelegen aan de voorzijde der bedoelde hulzen, kunnen geacht worden in
den zomer onbewoonbaar te zyn, door de aldaar heerschende hooge
warmtegraad, indien de door dè boomen geleverde beschutting wordt
weggenomendat het aanbrengen van zonneblinden tot groote onkosten
leidt, waardoor de eigenaars der panden in het algemeen, bij aanvrage
voor zoodanige beschuttingslechts zelden geneigd zijn aan het verlangen
der huurders te voldoen; dat eindelijk de zonneblinden niet kunnen ge-
acht worden de boomen te vervangen, aangezien de gevels gedurende het
grootste gedeelte van den dag aan de werking der zonnestralen zijn bloot
gesteld.
De heer Van Sandick kende de gelegenheid of is althatts bij machte
geweestindien hij gewild hadvooraf daarmede kennis te makentoen
het door hem bewoonde pand dbör hem In eigendom werd overgenomen.
De ondergeteekende meent op dien grond het een onbillijkheid tie moeten
achten, indien ten bate van een, om een verkeerde beoordeehng goed te
maken, ten nadeele van velen zou worden beslist.
Indien op het rooien der boomen kon worden aangedrongen, op grond
dat zij nadeelig werken op de woningen, zou daarin wellicht e«tn reden
zijn te vinden voor den Raadom aan den wensch van den heer Van
Sandick te voldoen; doch een ondervinding van meer jaren dan waarop
de requestrant zich kan beroepen en door onderscheidene personen opge
daan, heeft geleerd dat deze grond in geen opzicht bestaat.
Ofschoon de heer Van Sandick de aanvrage tot rooiing niet verder uit
strekt dan lol het terrein vóór zyne woning daargelaten dat hij meent
daaronder te mogen begrijpen een gedeelte waarop een boom is geplant
dat zoowel tot n°. 8 als tot n°. 10 behoort meent de ondergeteekende,
terugdenkende aan de beraadslagingen ten vorigen jare over hetzelfde on
derwerp gevoerddat er gegronde vrees bestaatindien tot de rooiing
van eenige boomen mocht worden besloten, een gelijk vonnis de geheele
rij zal treffen. Het is om die reden dat de ondergeteekende c. s. zich
tot den Raad wenden, met eerbiedig verzoek, de bij dezen aangevoerde,
en naar hunne meening billijke gronden, wel in overweging te willen
nemenals in zijne vergadering een voorstel met betrekking tot het aan
zoek van den heer Van Sandick opgemaakt en daarin eene beslissing zal
genomen worden.
'tWelk doende met verschuldigden eerbied,
Leiden, 26 October 1874. Uw gehoorzame dieUaar,
P. M. Brutel dü la Riviêre.