1SOEKOHEK -STUKKEN
ter inzage van tic leden nedergelcgd.
nergens gelezen ook een maaltijd zonder de tegenwoordigheid van Z. M.
den Koning kan en zal bekostigd worden P De verwondering dier leden kan
niet grooter zijn dan de mijnewar.t ik ben mijzelven onbewust voor een
dergelijk onbepaald crediet gestemd te hebben. Had ik het gewetenik
had even als in de besloten vergadering splitsing van het crediet-voorstel ge
vraagd ten einde vóór het eene onderdeel te stemmen en tegen het andere.
Ook andere leden, die op den 17denSept. tegenwoordig waren, hebben, door
mij ondervraagd, verklaarddatzoo zij al iets van een crediet hebben ge
boord, zij daaraan volstrekt niet eene zoo ver gaande strekking hadden ge
hecht. Dat dit mijne aandacht even als die van sommige andere leden is
ontgaan, is intusschen volstrekt niet te verwonderen. Ik heb daarvoor twee
redenen van verontschuldiging: ten eerste dat bij dat credietrvoorstel niet
in het oog is gehouden de bepaling van art. 42 Gemeentewethetwelk
voorschrijft, dat onderwerpendie in de vergadering zullen behandeld wor
den, zooveel mogelijk op het oproepingsbriefje moeten vermeld wor
den, iets dat in dit .geval zeer mogelijk was, en ten tweede dat,
geheel in strijd met het imperatief voorschrift van art. 52 der Gemeente
wet, over dat crediet niet hoofdelijk is gestemd, iets dat dubbel gevorderd
werd, nu men tengevolge het gebeurde in de besloten vergadering weten
kon en ook wist, 4at er .verschil van gevoelen onder de leden bestond.
Doch boe dit ook zij, het besluit schijnt genomen te zijn. ,Ik heb dan
ook, even als de heer Verster, tot mijn leedwezen moeten weigeren bij het
diner tegenwoordig te zijn. Men versta mij echter wel: bleef het geëer
biedigd Hoofd van den staat bij ons den maaltijd gebruiken, ik zou
geen bezwaar maken mede aan te zitten en er niet tegen hebben, dat ook
de maaltijd uit gemeente-gelden bekostigd werd. Ik ben overtuigddat in
dat geval alle burgersja alle belastingschuldigen in die onkosten gaarne
zouden willen bijdragen. Nu Z. M. de Koning niet komt dineerenhoudt
de zaak geheel op een publiek karakter te hebben. Zij wordt eene bloot
huishoudelijke zaak, eene bloot huishoudelijke feestviering, een maaltijd,
dien 'de leden van den Baad onderling aan zichzelven geven en waarbij
zij, ik heb daar niets tegenalle die gasten kannen inviteerendie zij
goed vinden. Ook tegen een dergelijken maaltijd heb ik niets; ik zoude
er met vreugde bij tegenwoordig zijn en van harte deelnemen aan dit ge
deelte van bet zoo echt vaderlandsch feest ter herinnering van het ontzet
van Leiden nu 300 jaren geleden; doch onder eene voorwaarde: dat wij
namelijk de onkosten van dat diner uit eigen beurs betaalden. Voor een
dergelijk diner de fondsen der gemeente te gebruikendaartoe acht ik mij
niet gereohtigd. De druk der belastingen is inderdaad zwaar genoeg. Mijn
gevoel verzet er zich tegen om buiten gewichtige redenen op kosten der
belastingschuldigen te gaan eten. Ik meende verschuldigd te zijn deze ver
klaring van mijne afwezigheid op den maaltijd van 3 October aanstaande
openlijk kenbaar te maken.
De heer Bijleveld. Ik was niet tegenwoordig in de vergadering van
17 September, en heb dus niet medegewerkt tot bet op dien dag genomen
reeds door den vorigen spreker vermeld besluit, dat ook mij heeft verrast,
omdat op het oproepingsbriefje voor die vergadering niets van eenig voorstel
daartoe voorkwam, en de zaak niet kon worden geacht te zijn eene onver
wachte plotseling opkomende. Ik was evenwel tegenwoordig in de besloten
vergadering van <3 Sept. jl.en behoorde tot die ledendie met onbepaald
gestemd voor den raeerbespróken maaltijd waren, maar er alleen dan bepaald
voor warenals aan de gemeente de 'hooge eer te beurt zou vallenhet
geëerbiedigd Hoofd van den staat daarbij als gast te mogen ontvangen.
Vooral nu zulks niet zou plaats bebben, had ik verwacht, mijnheer de Voor
zitter, dat, na de zoo geheel officieuse bespreking in de besloten vergadering,
een bepaald voorstel aan den Baad zou zijn gedaan, ten einde, afgescheiden
van bijzonderheden van uitvoeringafgescheiden zelfs, zoo noodig, van eene
raming van kostenin eene openbare vergadering over de zaak in principe
eene beslissing te doen plaats hebben, een raadsbesluit te doen tot stand
komen. In dat geval -waren de leden van den llaad in de gelegenheid ge
weest hun gevoelen in het openbaar kenbaar te maken en toe te lichten, i jk
had zulks, daargelaten de vraag of die weg niet de regelmatige en wettige
was, verwacht, omdat het bekend was, dat in deze verschil van meening
bestond. Wat ik verwacht bad is niet geschied, de bedoelde weg is niet
ingeslagen; waarom die niet is gevolgd is mij onbekendhoewel ik gaarne
geloof, met de beste bedoelingen. Deze gelegenheid, mijnheer de Voorzit
ter' wordt daarom door mij aangegrepen, om te verklaren, dat naar mijn
oordeel, nadat de uitnoodiging daartoe door Z. M. den koning niet was aan
genomen, er geen i termen bestonden om «van wege de gemeente een maaltijd
aan 4e richten. In de gegeven omstandigheden zag ik mij verplicht op de
reeds door de heeren Verster en Gock bedoelde lijst eene ,met de bunne
overeenkomende verklaring 'te plaatsen.
De heer Lb Poole. Van mij slechts een enkel woord, mijnheer de Voor
zitter om te verklaren dat ik mij geheel kan vereenigen met de bezwaren
van de drie vorige geachte sprekers. Ook ik zal moeten weigeren aan den
feestmaaltijd deel te nemen om de redenen door hen daartegen aangevoerd.
Voor mij is dié weigering misschien nog veel moeielijker, daar ik de eer
heb lid der feestcommissie te zijn voor deze vergaderingmaar zoolang
Leiden van het zoo knellende belastingjuk niet verlost is, vind ik geen vrij-
heid om deel te nemen aan een maaltijd die op dusdanige wijze gegeven
wordt.
De Voorzitter. Ik dacht niet dat het gebeurde voor de heeren eene
reden opleverde om aan het diner geen deel te nemen. Maar ik moet
toch doen opmerkendat toen Zijne Majesteit voor het diner bedankte doch
het uitzicht geopend werd dat de Prinsen uit liet vorstelijk huis ons de eer
zouden aandoen om aan dat diner deel te nemende uitnoodigingen zijn
geschied, en daarop is het crediet toegestaan.
De heer Cock. Deze discussie, Mijnheer de Voorzitter, zoude, indien
wij baar voortzetten, licht eene pijnlijke richting kunnen nemen, en toch
kan ik u niet geheel onbeantwoord laten. Ik bepaal er mij dus bij te
verklaren dat ik de juistheid der door u aangevoelde feiten ontken.
Verder door geen der leden over deze zaak het woord verlangd wordende
en weene zaken ter openbare vergadering meer aan de orde zijnde, wordt
deze"geslotenen worden de werkzaamheden voortgezet in eene zitting met
gesloten deuren.
N°. 3341. Leiden29 S?ptejnber 1874.
Ter vervulling der betrekking van onderwijzeres der 2de klasse op ee»e
jaarwedde van ƒ650 aan de openbare school voor meer uitgebreid lager
onderwijs der 2de klasse, voor meisjes, opengevallen door de bevordering
van mejuffrouw J. E. WernerDrechsler, hebben wijin overleg met de
hoofdonderwijzeres der betrokken school en 4en districts-schoolopziener,, de
navolgende voordracht opgemaaktmet verzoek om tot de benoeming over
te gaan, als: 1°. Anna Maria Will, te Middelburg; 2°. Catharina Maria
Justina Schröterte Amsterdam3°; Catharina Van Hoorente IJzendijkc.
Aan den Gemeenteraad. Burgemeester en Wethouders, enz.
N*. 335. Leiden, 1 October 1874.
Blijkens bijgaand adres verzoekt de heer T. Hooiberg een eervol ontslag
als leeraar in het rechtlijnig teekenen aan de hoogere burgerschool alhier.
Wij hebben daarop den Inspecteur van het middelbaar onderwijs gehoord
en het advies ingewonnen van de plaatselijke oommissie van toezicht op de
scholen van middelbaar onderwijs, wier rapporten wij hiernevens overleggen.
Onder referte daaraannemen wij de vrijheid u te raden den adressant
het gevraagd ontslag eervol te verleenen.
Aan den Gemeenteraad. Burgemeester en Wethouders, enz.
Aan den Gemeenteraad van Leiden.
Geeft met verschuldigden eerbied te kennen Tiemen Hooiberg, docent
aan de Hoogere Burgerschool alhier,
dat de commissie van toezicht op de scholen van middelbaar onderwijs
ftfwijzend heeft beschikt op een door hem aan haar gericht verzoek vom hem
in de gelegenheid te stellen zijne lessen aan de hoogere burgerschool waar
te nemen buiten den tijd dien hij in zijne rijksbetrekking aan het rijks
Museum van Oudheden moet werkzaam zijn;"
dat ten gevolge van dat besluit zijne betrekking aan de hoogere burger
school voor hem onhoudbaar is gewordenen
hij daarom verzoekt tegen het einde van liet loopende vierdejaar eervol
als docent aan de hoogere burgerschool alhier te worden ontslagen.
'tWelk doende,
Leiden, 14 September 1874. T. Hooiberg.
Harlingen, 28 September 1874.
In antwoord op uw schrijven van 25 September jl.n#. 780, heb ik de
eer te berichten, dat bij mij geen bedenking is tegen pen aan den heer
Hooiberg te verleenen eervol ontslag als leeraar aan de hoogere burgerschpol.
Aan Burgemeester en De Inspecteur van het middelbaar onderwijs,
Wethouders van Leiden. ,St;eyn iParvé.
Leiden, 22 September 1874.
De plaatselijke commissie van toezicht op de scholen van middelbaar
onderwijs alhier heeft de eer, in antwoord op uwe missive van den 15den
September 11. pn onder terugzending van het bijgevoegde adres, uteberiph-
ten dat bij haar geene bezwaren bestaan tegen bet door den heer T. Hooi
berg gevraagde ontslag uit zijne betrekking van leeraar in Ijet teellenen
aan de Hoogere Burgerschool en dat zij mitsdien adviseert het hem op de
meest eervolle wijze te verleenen.
Namens de Commissie voornoem1!
Aan heeren Uyrgeipeester en P. L. Bijke Voorzitter.
Wethouders .van Lelden. H» ,1. 1 Iamakeii Secretaris.
N°. 336. Leiden, 30 September 1874.
Wij zijn thans in het bezit van de verschillende stukken, ingekomen naar
aanleiding van uw besluit van 8 Januari 11. en betrekking hebbende op de
vraaghoe de v,erdere uitbreiding van het Liernurstelsel in deze gemeente
zal worden tot stand gebracht? Deze stukken zijn: 1°. een schrijven van
de heeren Liernur en De Bruyn Kops, gedagteekend Frankfort 18 April,
houdende antwoord op de vragen dezerzijds gedaan, omtrent deuitbreiding,
welke de toepassing van het stelsel aan de zijde van de Koepoortsgracht zou
kunnen ondergaan en de kosten daaraan verbonden2°. een rapport van
de Commissie van Fabricage, jld. 15 Juli, houdende yoorstel, en zulks naar
aanleiding van het sub I bedoelde antwoord, om bet stelsel aan de Koe
poortsgracht niet uit te breiden maar aan de hepren Liernur en De Bruyn
Kops te vragen vooreerst een avant-projet voor eene algemeene toepassing
van hqt stelsel door de gebeele gemeente en ten andere een uitgewerkt plan
voor de dadelijke toepassing aan de Marendorpsche Achtergracht; 3°. een
rapport van Burgemeester en Wethouders dd. 30 Juli, waarin genoemd
collegie, vasthoudende aan het besluit van 8 Januari, voorstelt ter uitvoe
ring daarvan alsnu ƒ50000 beschikbaar te stellen tot uitbreiding van het
stelsel aan de Koepoortsgracht.
Nu bereid over deze stukken van advies te dienen, stellen wij op den
voorgrond, dat wij ons niet dan aarzelend van die taak kwijten, overtuigd als
wij zijn van de moeilijkheden, aan eene beslissing in welken zin dan ook
verbonden. Wij zijn eenerzijds diep doordrongen van de noodzakelijkheid
om afdoende middelen te beramen tot verbetering van den gezondheids
toestand in deze gemeente, en op het gezag van deskundigen nemen wij
gaarne aandat de algemeene invoering van het Liernurstelsel tot bereiking
van dat doel machtig zal kunnen bijdragen; maar aan de andere zijde mo
gen wij ons niet ontveinzen, dat wij hier te doen hebben met zeer kostbare
maatregelen, welke, zoo zij al niet de finaneieele krachten der gemeente te
boven gaandan toch zeker inspanning van alle beschikbare krachten vor
deren zullen. Mocht het dan later blijken, dat de maatregelen niet aan de
verwachting beantwoordden, dat zij althans niet die geldelijke uiikomsten
opleverden, welke «ren er nu van voorspiegelt, dan zouden de uadeelige ge
volgen van zulk eene teleurstelling voor de financiën van Leiden vooraf