De beer De Fremery. Ik zou willen vragen, of het wel kan opgaan om een voorstel, dat in overleg met een rijksambtenaar wordt voorgedragen, eenerzijds te wijzigen en andermaal voorwaarden te stellen, waarmede de Mi nister zich niet heeft kunnen vereenigen. Ik vrees dat, als in dien zin nu weder een besluit genomen wordt, dit tot niets zal leiden. Wij kunnen het wel beproevenmaar er bestaat toch weinig uitzicht dat het zal worden aangenomen. Ik zou dus meenen, dat daaromtrent nu geene beslissing moest worden genomenmaar de zaak andermaal moest worden gesteld in handen van Burgemeester en Wethouders, die alsdan weder in overleg zul len treden met den heer Schiramelpenninckhem kan dan worden gevraagd, om nog eenmaal te beproeven of de Minister niet zou kunnen toegeven aan het verlangen van den Raad. De heer Cock. Hetgeen de heer De Fremery daar in overweging geeft, acht ik onmogelijk. De Baad heeft nu eenmaal in zijne vergadering van 80 Juli jl. een bepaald voorstel aangenomenbehelzende een ontwerp-redactie van een contract met het Rijk; eene heden voorgedragen wijziging van dat voorstel is daar zoo even verworpen. Het gevolg i3 dat natuurlijk het oor spronkelijk voorstel, den 30sten Juli reeds aangenomen, ongeschonden blijft bestaan. De heer De Fremery. Het voorsteldat wij nu in de vergadering hebben gebracht, is door ons overgenomen, omdat wij meenden dat tegenover de groote kosten, die door het Kijk zouden worden gemaakt, ook het gebruik van dien verbeterden grond voor ettelijke jaren moest worden verzekerd. Dat voorstel nu is verworpenen nu meen ikdat het voor de band ligt om met den heer SchimmelpenninCk andermaal in overleg te treden, en te beproeven of ook eene andere regeling wederkeerig goedkeuring kan vinden. De heer Cock. De Raad had eenmaal besloteh zoo als de oorspronke lijke redactie van 80 Juli jl. luidt. En nu wordt van den kant van het Rijk iets anders geeischt, waarop door den Raad wordt geantwoord: neen. Nadat alzoo die wijziging is verworpenkomt het niet meer te pas aan de andere partij, ik bedoel het Rijk, te vragen of het met onze oorspronkelijke redactie nog genoegen neemt. Het weet wat wij willen en heelt nu niets anders te doen dan onze oude redactie öf aan te nemen, of te verwerpen, of eindelijk met nieuwe voorstellen voor den dag te komen. De Voorzitter. Ik zal voor de duidelijkheid nog eens laten voorlezen den brief van den heer Schimmelpenninck. Daaraan wordt voldaan. De Voorzitter. Nu vraag ik: wélk bezwaar kan daartegen bestaan? Maar nu die bepaling is verworpenware het maar het best de zaak te ren- voyeeren aan Burgemeester en Wethouders. Ik stel dus voor, nu de zaak toch niet kan doorgaanom nu de overige punten te laten rusten en de zaak verder aan Burgemeester en Wethouders te renvoyeeren. De heer Buvs. Is dat geen noodelooze omslag P In een voorloopig con tract met de Regeering vroeger dezerzijds vastgesteldwensebt het Gouverne ment een paar wijzigingen te makenmet een van deze amendementen heeft de Raad zich vereenigdmet het andere niet. Waarom nu die be slissing niet eenvoudig aan de militaire autoriteit medegedeeld, met de vraag of zij nu genoegen kan nemen met de regeling? En dat dit werkelijk het geval zal wezen mogen wij onderstellenwanneer die autoriteit althans ken nis neemt van de motieven, welke tot verwerping van een der voorgestelde wijzigingen hebben geleid. Immers uit die motieven blijkt dat men voor het oogenblik volkomen genoegen neemt met het voorgesteldemaar alleen met bet oog op eene mogelijke reorganisatie der schutterij zich voor de toekomst de handen niet wenseht te binden. De Voorzitter. Dan verzoek ik den Secretaris de verdere punten voor te lezen. Punt h. «Het rijk verbindt zich, zoolang de genoemde perceelen voorde oefeningen van het garnizoen worden gebezigd, tot uit. December 1877, zijnde het einde van een loopend pachtcontractaan de gemeente jaarlijks te betalen de som van 670, als schadevergoeding wegens vermoedelijk mindere opbrengst der verpachting van de beweiding of begrazing der ge noemde perceelen en schadeloosstelling aan den tegenwoordigen pachter wegens winstderving, en vervolgens tot uit. December 1880 de som van ƒ550 per jaar." «Na het verstrijken van laatstgenoemden termijn zal de door het rijk aan de gemeente verschuldigde jaarlijkscbe schadevergoeding, wegens mindere opbrengst der verpachting van de genoemde perceelen als wei- of hooiland, door beide partijen nader worden geregeld." De heer Eigeman. Door het voorstel van den Kapitein-ingenieur, om tot uit. December 1877 te betalen ƒ670.en na dien tijd tot uit. December 1880 550.aan te nemen, komen wij grootendeels terug tot het primi tive voorstel, waarin de clausule is opgenomen, om na 1877 de schade vergoeding door partijen te laten regelendoch zóódat zij in geen geval de som van 550.mag te boven gaan. De Commissie van Financiën daarin ziende een nadeel voor de gemeente, achtte deze bepaling onaanne melijk en adviseerde tot de weglating. De Raad vereenigde zich hiermede en besloot, op aangeven van den Voorzitter, den termijn van het contract te verlengen tot 1880. Tk zal dus moeten stemmen tegen het gewijzigde punt h. De Voorzitter. Wij behouden ons toch voor de zaak nader te regelen. De heer Eigeman. Mijne bedenking ziet niet daarop, maar op hetgeen Voor afgaat, zooals ik reeds gezegd heb, op de wederinlassching van de niet goed gevonden bepaling, om na 1877 de som te stellen op 550 gulden hoogstens. De Voorzitter. Dat is mij onbekend. De heer Eigeman. Het staat te lezen in het advies door de Commissie van Financiën uitgebracht den 16den Juli, en in hetgeen gesproken en besloten is in de raadsvergadering van 30 Juli 11. Om aan het Rijk het bezit van dat land langer te verzekeren, is op voorstel van den Voorzitter besloten den termijn tot 1880 te verlengen; natuurlijk sluit dit in zich, voor de som van f 670. Punt h vervolgens in hoofdelijke omvrage gebracht zijnde, verklaren er zich 8 leden voor en 8 leden tegenweshalve de stemmen stakenen het nemen van een besluit wordt uitgesteld tot de volgende vergadering. Voor stemden: de heeren Hartevelt, De Fremery, Van Wensen Krantz DercksenCockDu Rieu en de Voorzitter. Tegen stemden: de heeren Le Poole, Juta, Van Heukelom, Veefkind, Verster, Bijleveld, Buys en Eigeman. De Voorzitter. Heeft nog eenig lid een voorstel of eéné vraag te doen? De heer Verstek. Tot mijn leedwezen heb ik niet kunnen tegenwoordig zijn in de raadsvergaderingen van den 3en en den 17en September 11. Ik heb daarom ook geen deel kunnen nemen aan de geheime raadszitting die op 3 Sept. 11., na afloop der openbare vergadering, is gehouden. Intus- schen ben ik door een mijner mede-leden in kennis gesteld van het in die geheime vergadering verhandelde. Toen mij later het gedrukt verslag der vergadering van 17 September 11. ter'hand kwam, mag ik niet ontveinzen, dat het mij ten hoogste bevreemdde daarin te lezen, dat, met algemene stemmeneen besluit was genomenwaarbij aan Burgemeester en Wethou ders een onbepaald crediet werd verleend, ten einde de vorstelijke personen en de overige te noodigen autoriteiten op waardige wijze te ontvangen. Mijne bevreemding werd eensdeels veroorzaakt, doordien het voorstel tot het verleenen van zoodanig crediet niet op den oproepingsbrief vermeld was geweest, hetgeen m. i. had behooren te geschieden, anderdeels doordien ik do aanneming van het voorstel met algemeene stemmen moeielijk kon rijmen met de mededeelingep, die mij omtrent het verhandelde in de geheime raads zitting van 3 Sept. II. waren verstrekt. Maar hoe dit ook zij., bet iis ciaij niet te doen om aanmerkingen daaromtrent te maken,,ik heb alleen willen releveeren, dat ik op de vergaderingen, zoo even door mij genoemd, Riet tegenwoordig heb kunnen zijn en ik achtte dit noodjg, omdat ik dezer da gen een besluit beb moeten nemen omtrent eene zaakdie een uitvloeisel is geweest van het aan Burgemeester en Wethouders verleende crediet, te wetende feestmaaltijd op 3 October aanstaande. Er is namelijk aan de raadsleden eene lijst rondgezonden, met verzoek daarop schriftelijk te doen blijken of zij al dan niet deel zouden nemen aan dien maaltijd. Ik nu van mijne zijde heb op die lijst schriftelijk verklaard, dat door mij aan den maaltijd geen deel zoude worden genomenen ik stel er hoogen prijs op dat het door mij genomen besluit niet aan andere beweegredenen worde toegesehrevendan die welke mij daartoe werkelijk hebben geleid. Toen eenigen tijd geleden door den gemeenteraadnamens de gemeente Leiden aan het geeerbiedigd Hoofd van den staat eene uitnoodiging werd gericht om op den dag van het derde eeuwfeest van Leidens Ontzet aan onze gemeente de hooge eer te willen aandoen binnen bare veste het middagmaal te gebruiken, toen heb ik niet alleen aan die uitnoodiging mijn onverdeelden bijval gehecht, maar ik zoude als lid dezer vergadering geen oogenblik ge aarzeld hebben om mijne stem te geven aan het beschikbaar stellen van eene zeer ruime som, ten einde den vorstelijken gast op vorstelijke wijze te ontvangen. Zijne Majesteit heeft evenwel verklaard van het aangeboden feestmaal geen gebruik te zullen maken,ven hoeveel leed ons die verklaring ook moge hebben gedaanhoe groot de teleurstelling voor elk ingezetene van Leiden moge zijn geweest, wij kunnen en mogen niet anders doen, dan het genomen besluit eerbiedigen. Na het bedanken van Zijne Majesteit bestond er mijns inziens hoegenaamd geene aanleiding meer om op 3 October een officieelen, dat wil zeggen, een door de gemeente te bekostigen maaltijd aan te richten. De gemeente van Leiden had gedaan wat zij m. i. niet laten mocht en ook niet laten wilde, maar qua gemeente behoefde ,zjj niet verder te gaan. Ware er evenwel uit den boezem dezer vergadering eene stem opgegaan, om de leden van den Raad op den 3en October aan een vriendschappelijken maaltijd te doen deelnemendesnoods met uit noodiging ook van andere personen en autoriteitenik durf mij verzekerd houden dat die stem bij elk onzer weerklank zou hebben gevonden, althans ik zoude stellig hebben deelgenomenonder .voorwaarde noch tans dat de kosten van den maaltijd door de raadsleden in hun privé zouden worden gedragen en niet ten laste der gemeente zouden wor den gebracht. Men zal mij wellicht tegenwerpendat de waardigheid der gemeente en de eer der Leidsche burgerij vorderen dat de maaltijd op kos ten der gemeente plaats hebbe. Ik kan nauwelijks geloovenmijnheer de Voorzitter! dat die tegenwerping in ernst zoude kunnen gemeend zijn, althans ik heb omtrent de waardigheid van onze gemeente en de eer harer burgerij eene andere opvatting, dan dat ik zoude meenen, dat die zoude vallen of staan, al naarmate een te geven maaltijd, waaraan Z. M. de Koning geen deel zal nemen al dan niet uit de gemeentekas wordt bekostigd. Eene tweede tegenwerping zoude mij kunnen worden gemaaktnamelijk deze, dat mijn besluit om aan den maaltijd geen deel te nemen, voor de gemeentekas een uiterst gering, bijna niet noemenswaardig voordeel zal opleveren. Gaarne wil ik erkennen dat ik daartegen niets kan aanvoeren tot wederlegging, want het argument is volkomen waar. Maar al moge mijn besluit voor de financiën der gemeente,van nog zoo wejnig beteekenis zijn, voor mij heeft het eene des te grootere waarde, omdat het mij in staat stelt mijn beginsel ongeschonden te handhavenhet beginsel namelijk om dc lasten der ingezetenen van Leiden niet zonder noodzaak te verzwaren. Ik heb gemeend deze verklaring hier in het openbaar te moeten afleggen en ik zeg u, mijnheer de Voorzitter, dank mij daartoe, op mijn verzoek, in de gelegenheid te hebben gesteld. De heer Cock. De heer Verster heeft'de redenen blootgelegd, die hem bewogen hebben om aan den voorgenomen maaltijd geen deel te nemen. Hij heeft daarbij gezegd, dat hem door een lid van den Raad was mede gedeeld wat in de besloten vergadering van 3 Sept. was voorgevallen. Ik stel er prijs op te verklaren, dat ik dat lid ben geweest. Ik gevoelde mij daartoe volkomen gerechtigdniet alleen omdat de mededeeling geschiedde aan een raadslidmaar bovenal omdat door den Raad niet tot bet opleggen van geheimhouding was besloten. Er is nog een punt, dat ik even wensch te bespreken en waaromtrent ik verantwoording aan mijne medeleden verschul digd ben. Die onder henwelke in de besloten vergadering van 3 Sept. tegenwoordig waren, zullen zich herinneren, dat ik aldaar, volkomen in over eenstemming met het pas door den heer Verster gesprokene, mij met kracht htb verzet tegen het bekostigen uit gemeente-fondsen van den bedoelden maaltijd, zoodra het mocht blijken dat Z. M. de Koning bij dien maaltijd niet tegenwoordig zoude zijn. Met welk eene verwondering moeten die leden dan ook uit het verslag onzer handelingen gelezen hebben, dat in de open bare vergadering van 17 Sept. een geillimiteerd crediet schijnt te zijnver leend en dat wel met algemeene stemmenen dus ook met de mijneuit welk crediet, blijkens de woorden van ons verslag want elders heb ik die

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1874 | | pagina 2