De Voorzitter. Nu zon nog in aanmerking komen het voorstel van den «heer Seelig, om onder litt. a eene bepaling op te nemen als welke ge vonden wordt in het contract van 1860. De heer De Fremery. Is dat nu nog wel noodig? De Voorzitter. Het stuk zal inmiddels worden nagezien. De tweede bemerking van de Commissie van Financiën betreft de zinsnede^, luidende: »na het verstrijken van genoemden termijn zal de door het Kijk aan de gemeente verschuldigde jaarlijksche schadevergoeding, die in geen geval de som van f 550 mag te boven gaan, door b«ide partijen nader worden ge regeld," terwijl de Commissie voorstelt, de woorden: «die in geen geval de som van f 550 mag te boven gaan" uit de concept-bepaling te doen wegvallen. Mij dankt dat, wanneer men die bepaling niet wil, eene verlen ging van het pachtcontract een vereischte is. Men verlieze niet uit het oog de kostendie door het Ryk worden gemaakt. De heer Eigeman. De Commissie van Financiën maakt bezwaar tegen die clausule, met het oog op de som, die na dat tijdsverloop door de ge meente minder zoude genoten worden. Zij wenscht dat deze daarna geheel vrij zal zijn om daaromtrent die bepalingen te kunnen makenwelke in haar belang kunnen zijn. De Voorzitter. Hetzelfde bezwaar doet zich niet voor, als er een lan gere termijn wordt bepaald. Ik moet dus vragen, of de Commissie beden king zou hebbenden termijn te verlengen. De heer Habtevelt. Dus dan zou er sprake zijn om een contract met het Kijk aan te gaan, niet tot December 1877 maar b. v. tot Decem ber 1880? De heer Eigeman. Wie heeft den termijn van drie jaren bepaald De Voorzitter. Het was in gemeen overleg bepaald. De heer Do Rieu. Wij hebben hier niet de belangen van het Rijk te besprekenmaar van de gemeente. De Voorzitter. Dat voorstel is gedaan in overleg met het Rijk; maar om aan het bezwaar te gemoet te komen zou ik wpl toegeven aan het voorstel van de Commissie van Financiënmits men dan ook den termijn verlenge. De heer Hartevelt. Waarom is in het concept-contract gesproken van uit. December 1877 Omdat op dien datum het pacht-oontract eindigt. Wat zou bij eene weder-verpachting na December 1877 het land opbrengen? Hierop is geen bepaald antwoord te gevenmaar de onderstelling is niet gewaagd, dat de pachtsom hooger zoude zijn. De Voorzitter. Wij hebben er nooit aan gedacht, de vergoeding hooger dan f 550 te stellen. De heer Hartevelt. Het iszoo ik meen, beter zich niet veel verder te verbinden; zijn de bezwaren te overwinnen door de verbindtenis met Oorlog tot uit. December 1880 uit te strekken, dan zal ik mij hier niet tegen verklaren. De Voorzitter. Ik kan mij vereenigen met het verlangen van de Commissie van Financiën, en om dus den termijn tot 1880 te verlengen. De heer Seelig. Zoo even is voorgesteld den termijn te verlengen tot 1880. Maar zouden dan niet de woorden «ten allen tijde" daarmede moeten worden in verband gebracht? Als de tijd der verpachting zal verstreken zijnzal het terrein reeds in een geheel anderen toestand verkeeren als den t^enwoordigenen dan eene verhooging te bedingenmet het oog op de opbrengst van het grasgewas zal wel eene illusie blijken. De Voorzitter. De woorden «ten allen tijde" behoeven niet meer opgenomen te worden. Dus stel ik voorden termijn tot het einde van 1880 te verlengen. Dat voorstel wordt aangenomen met 13 tegen 2 stemmen. Tegen stemdende heeren Van Heukelom en Du Rieu. De Voorzitter. Nu is er nog sprake van art. 3. De beer Seelig. Ik geef in overweging de woorden «ten allen tijde" uit punt a weg te laten. Met de beperkende bepaling van den afstand voorloopig tot 1880 zal dan in mijn bezwaar voorzien zijn. Dat voorstel wordt met algemeene stemmen aangenomen. Het ontwerp-contract in zijn geheel wordt hierop In hoofdelijke omvrage gebracht en met 14 stemmen tegen 1 (die van den heer Van Heukelom) aan genomen. VI. Voordracht betrekkelijk de verpachting van het baggeren in de wateren der gemeente, in verband met het adres van den tegeuwoordigen pachter P. Van Beek. (Zie Handd. 39 en 41n°. 180 en 189). De Voorzitter. Het voorstel van Burgemeester en Wethouders, waar mede de Commissie van Financiën zich heeft vereenigd, strekt om afwijzend te beschikken op het verzoek van den adressant en aan Burgemeester en Wethouders op te dragen het baggeren der gemeentewateren op nieuw te verpachten voor den tijd van vier jaren. De heer Eigeman. Mijnheer de Voorzitter! De Commissie van Fabri cage heeft zich kunnen neerleggen bij het uitgebrachte rapport, betredende het onderzoek naar de wijze van het uitbaggeren der stads-wateren door middel van eene stoombaggermachine. Als aangever van dit ideeveroor loof ik mij tegen dat rapport mijue bedenkingen te maken. Zij zijn groo- tendeels hierin gelegen, dat mijne bedoeling niet begrepen is. Dat er bezwaren aan verbonden zijn, wil ik gaarne aannemen, maar mij dunkt, die zijn te overwinnen. Als voornaamste bezwaar wordt aangegeven dat zelfs de kleinste machine niet gebruikt kan worden in de meeste grachten, waarover lage bruggen liggendoch hoe moet ik dit overéénbrengen met hetgeen ik lees in de noot onder de schetsteekening eener stoombagger machine overgelegd bij het rapport? In die noot lees ik: De emmerladder en bak zijn zoodanig ingericht, dat zij gemakkelijk kunnen worden afge nomen, ten einde onder lage bruggen te kunnen doorgaan." Ik vat dit niet. Verder heb ik niet beweerd, dat de stoombaggermachine een radicaal middel kan zijn om de watervervcrschingdie vroeger door de Haarlem mermeer bevorderd werd, te bewerkstelligen. Volstrekt niet. Wel, dat dewijl nu de stroom van de Haarlemmermeer niet meer kan daarstellen het afvoeren van modder enz., deze machine een radicaal middel kan zijn om het vroegere werk van de Haarlemmermeer, het wegnemen van die onreinhedente vervangenen om daardoor het water in de stads-wateren te zuiveren. Wij allen weten toch zeer goed, dat sedert de droogmaking van de Meer het water in de grachten veeltijds stilstaand is geworden hetgeen te weeg brengt het niet afvoeren van modder enz., en veroorzaakt een stinken der grachten, o. a. gewaar te worden op het Rapenburg, zooals nooit te voren is ondervonden. Men hebbe slechts de singelwateren te bevarenen men zal ras bespeurenhoedanig de toestand daarin is. Dit is onlangs in dezen Raad bevestigd geworderd, door het aanvoeren: dat het singelwater niet te gebruiken is voor de voeding van den stoomketel in het tapgebouw, en dat om deze reden het duinwater moest gebruikt worden. Dat ontstaat nergens anders door dan dat het water met be- standdeelen bezwangerd is, welke, wanneer er geene strooming is, moe ten worden weggenomen door middelen, zooals deze tijd aangeeft. Het wil er bij mij niet indat het op deze wijze van uitbaggeren der grachten van geen invloed kan zijn op het drinkwater, de groote quaestie van den dag. Het grachtwater dringt immers evenzeer den grond door en zal ook wel in de putten van het drinkwater vloeyen. Is het dan niet beter om reeds in de grachten dat water op eene zekere hoogte van zuiverheid te brengen? Maar de kosten! Ja, ik weet wel, er zijn kosten aan verbonden doch bet scheelt veel, hoe men dat werk onderneemt. Het is verre van mij om door aankoop van eene stoombaggermachine de gemeente nog eens te verrijken met een salonstukzooals men de stoombrandspuit noemen kandoor het zeldzame gebruik dat men daarvan heeft. Het was mijne bedoeling, óf voor een kleinen tijd die te huren, óf, bij het maken van de voorwaarden voor de aanstaande publieke verpachting vftn het baggeren in de wateren der gemeente, de bepaling op te nemen, dat de uitbaggering zal moeten geschieden door dergelijke machine. Mij komt het voor, dat mocht voor vroegere tijden de oude gewoonte van baggeren, zooals in het rapport wordt uitééngezet, voldoende Zijn geweest bij hetgeen de Haarlem mermeer deeder nu bij gemis van die medewerkingveel meer en op grooter schaal moet gebaggerd worden. Ik heb dit alles willen aanvoeren om mijne bedoeling te verduidelijken, öfschobn ik zeer goed begrijp, dat het niet, althans nu niet, zal leiden tot eene andere zienswijzë dan in het rapport is aangegeven. Ds heer Stoffels. Ik meen dat de Commissie van Fabricage de zaak ruim en goed uiteengezet heeft in haar rapportdat daarop riederkomt dat een stoombaggermolen in onze gemeente niet wel kan worden aangewend en dat als zij al in zekere mate dienstbaar kan zijn, dat dan nog zeer kostbaar is. Ik heb ook met den architect breedvoerig over deze zaak ge sproken. De maker Van die molens heeft zelf begrepen dat de toepassing hier ter stede aan bezwaar onderhevig is wegens de vele lage bruggen waar de baggermolen niet passeren kan. Dat was het groote bezwaar van deö maker zélfdie te Haarlem woont. Te meer werden wij afgeschrikt door de groote kosten van den baggermolen zelvënen die aan het Verbruik verbonden. Wij kwamen tot de vraag, of niet hetzelfde doel even goed bp de oude wijze was .te bereiken, namelijk om het vuil en den modder door uitbaggering der stads-grachtèn voor veel minder prijs te dóen wegnemen. En daar dit het geval kan zijn, waarom zouden Wij dan eene toevlucht nemen tot zulk een kostbaar middel, dat toch niet, althans Vbór èén gróót gedeelte, aan het doel kan beantwoorden? De heer Hartevelt. Ook nadat ik het rapport van de Commissie van Fabricage en dat van den architect heb gelezen, wensch ik een enkel woord te zeggen over eene speciale reiniging. En dan moet ik vragen of niet haast de beurt zal komen aan de Binnenvestgrachten en het Levendaal. De toestand aldaar is van dien aard dat eindelijke voorziening dringend noodig is. De heer Stoffels. Ik kan alleen antwoorden dat al de grachten achter volgens eene beurt krijgenhetgeen ook het geval zal zijn met de door den vorigen spreker bedoelde. De heer Hartevelt. Ze krijgen elk eene beurt. Ja, maar wanneer? Dat kon ook wel in het jaar 1890 zijn; maar ik herhaal, het is meer dan wenschelijk, ja dringend noodzakelijk dat die grachten gereinigd worden. De Voorzitter. Ik kan de verzekering geven dat wij op de reiniging der door den vorigen spreker bedoelde grachten zullen letten. Het voorstel van Burgemeester en Wethouders wordt aangenomen met algemeene stemmen. VII. Verzoek van J. Boelenom een schuitenhuis te plaatsen in den Singel. (Zie Handd. 39, n°. 183.) Deze voordracht, strekkende om op het adres gunstig te beschikken, wordt aangenomen met 14 stemmen tegen 1, die van den heer Van Heukelom. VIII. Verzoek van G. van der Waals om ontslag als hulponderwijzer aan de school n°. 1 voor minvermogenden. (Zie Handd. 39, n'. 183.) Het ontslag wordt zonder hoofdelijke stemming eervol verleend, IX. Verzoek van Mr. J. A. F. Coeberghter bekoming van een ge deelte van den Nieuwen Rijn tot aanplemping. (Zie Handd. 40 en 41 ti°. 184 en 188.) De Voorzitter. Ik had gaarne nog eene nadere kaart overgelegd tot verduidelijking van ons rapport, maar door ongesteldheid van den landmeter ben ik daarvan niet in het bezit gekomen. Anders had daaruit te beter kunnen blijken het verschil van zienswijze tusschen Burgemeester en Wet houders en de Commissie van Fabricage. De heer Seelig. Ik wensch alleen te zeggen, dat, naar het mij voor komt en nadat ik in verband met de mij voorgelegde teekeningen het ter rein heb nagegaaneen betere toestandwal de begrenzing betreft, met de aanliggende erven langs de rivierzijde zou ontstaan, door de aanwijzing var: de Commissie van Fabricage te volgendan door dié van Burgemeester er Wethouders. Ik zal dus uit dien hoofde tegen het voorstel van Burge meester en Wethouders stemmen.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1874 | | pagina 3