De heer Haktevelt. Behoudens alle respect voor de meening van den heer Van Heukelom, moet ik er toch op wijzen, dat, toen wij de Ruïne aan het Rijk afstonden, er te gelijker tijd gedacht en gesproken is over een exercitieveld dat in de plaats van de Ruïne zoude moeten tredenen dat toen dadelijk het oog viel op den grond in quaestie behoeft wel geen betoog, al was het alleen, omdat dit het eenige terrein is dat in aanmer king kan komen. Het kan alleen m. i. de vraag zijn, op welke wijze men de zaak het best zal regelen voor het gemeenschappelijk gebruik door het Rijk en door de gemeente. Eu nu wenscht de Commissie van Financiën dat te doen plaats hebben op de wijze als door haar is voorgesteldter voorkoming van moeielijkheden. De heer Eigeman. Als er bezwaar bestaat tegen de juiste bepaling van tijd, die in het voorstel van de Commissie van Financiën is aangegeven, dan wil ik in bedenking geven deze er uit te laten en alleen aan te wijzen bij welke gelegenheden in het algemeen de gemeente het recht behoudt om over dien grond te mogen beschikken, als voor de schutterij en bijzondere feesten. De Voorzitter. Ik moet daartegen opmerken dat eene dergelijke wijziging nog eerst in overleg met de militaire autoriteiten zou moeten ge schieden. De heer Cock. Ik zou wel mijne stem kunnen geven aan bet denkbeeld van de Commissie van Financiën in den zin als door den heer Eigeman is voorgesteld. Ik wil niet zoo ver gaan als de heer Van Hèukelom; maar als men den grond zoo goedkoop afgeeft, dan wensch ik, dat daarbij ten minste betere voorwaarden voor de gemeente worden bedongen. De Vookzitter. Als dan de heer Eigeman zoo goed ware zijn voorstel nog eens te formuleereu. De heer Eigeman. Mijn voorstel strekt om weg te laten de woorden: «■telken veertien dagen eens," en voorts om in plaats van 3 October te stellen: «-feestelijke gelegenheden." De Voorzitter. Als men ons concept leest, dan luidt het: «-In overleg met de militaire autoriteiten blijven genoemde perceelen ook ter beschikking van het gemeentebestuur voor de oefeningen der dienstdoende schutterijen in buitengewone gevallen voor het houden van openbare volksfeesten en volksvermakelijkheden." Ik geloof, dat men door deze bepalingen zijn recht meer doet gelden dan door die van de Commissie. De heer Seelig. Ik geloofdat de bepalingdoor Burgemeester en Wethouders onder lett. d der concept-overeenkomst voorgesteld, beter is dan de ontworpene door de Commissie van Financiënwant dan blijft aan de gemeente het recht tot beschikking gelaten in overleg met de militaire autoriteitenen anders wordt die beschikking aan Burgemeester en Wethou ders onttrokken en alles overgelaten aan het welmeenen van het militair bestuur. Maar ik heb nog een paar andere vragen, over andere punten van het concept. In de eerste plaats betreffende punt a: of het wel wenschelijk is te verklarendat de bedoelde perceelen ten allen tijde ter beschikking van het Rijk zullen staan, tot bet houden van oefeningen? Ik geloof wèl, dat het raadzaam ware de eerste voorwaarde dienaangaande'aan zekere grenzen te bindenen dat geschiedt hier niet. Zou het niet wenschelijk zijn te bepalen, dat, als gedurende zekeren tijd de grond niet tot het aangewezen doel mocht worden gebruiktzoo als b. v. bij het mobiel maken en de verplaatsing dientengevolge gedurende geruimen tijd der troepen naar elders het geval kan zijn, de beschikking over den grond weder geheel tot de gemeente terugkeert? Als toch het garnizoen voor langen tijd wegging, dan zouden wij over dat terrein weer moeten beschikken kunnen. Daarom wenschte ik den afstand aan zekeren tijd te hebben gebondenen althans in bet concept de bepaling te zien opgenomendatals de grond niet meer door de militaire autoriteiten tot het aangewezen doel mocht worden gebruikt, hij weer aan de gemeente terugkomt, en wel in den thans be- staanden toestandals weiland. Door den heer Van Heukelom is gesproken over den aard van dat ter rein en het gevoelen uitgedrukt, dat, als de grond wordt afgestaan ten gebruike der troepen, hij blijken zal daartoe ongeschikt en veel te laag te zijn. Ik deel geheel die vrees, en deze noopt mij tot het stellen eener tweede vraag. Men weet, wat het zegt, als een terrein wordt ge bruikt tot exercitieveld voor artillerie en cavalerieals daarop met paarden zware kanonnen en andere voertuigen moet gemanoeuvreerd wordenen regens in den omwoelden grond modderpoelen doen ontstaan. Ik meen dan ook, dat het eene illusie is, als men zich voorstelt, dat de grond daartoe door inpoldering geschikt zal kunnen worden gemaakt. Het zal wel dege lijk later noodig blijken, dat de grond worde opgehoogd. De Commissie van Fabricage is op die eventualiteit bedacht geweest, en heeft daarop gewezen in haar ter zake uitgebracht advies. Zou men dus niet iets kunnen bedenken om eene zoodanige bepaling te makendat het onderhoud van het terrein geheel kome ten la9te van het Rijk en dat er geen verandering aan gemaakt worde zonder goedkeuring van het gemeentebestuur? Anders vindt de afstand plaats zonder begren zende voorwaarden hoegenaamd. De Voorzitter. Onder litt. h is het volgende opgenomen: //Het'Rijk verbindt zichzoolang de genoemde perceelen voor de oefeningen van het garnizoen worden gebezigd, tot ultimo December 1877, zijnde het einde van een loopend pachtcontractaan de gemeente jaarlijks te betalen de som van ƒ667.50, als schadevergoeding wegens vermoedelijke mindere opbrengst der verpachting van de beweiding of begrazing der genoemde perceelenen schadeloosstelling aan den tegenwoordigen pachter wegens winstderving. Na het verstrijken van genoemden termijn zal de door het Rijk aan de gemeente verschuldigde jaarlijksche schadevergoeding die in geen geval de som van f550 mag te boven gaan, door beide partijen nader geregeld worden." De heer Seelig. Er staat dus: tot uit. December 1877. Kan dat uit het concept, zoo als het daar ligt, gelezen worden? De Voorzitter. Juist; maar wordt de grond niet gebezigd en niet door het garnizoen betrokken, dan wordt van zelf door ons over den grond beschikt. De heer Seelig. Er staat tochten allen tijde ter beschikking van het Rijkvoor oefeningen der infanterieartillerie en cavalerie. Dus ik maak daaruit opdat zelfs als de grond bv. eentwee of drie jaren niet tot dat doel wordt gebruikt, hij toch ter beschikking zou moeten blijven van de militaire autoriteiten. En daartegen heb ik juist bedenking. Is nu mijn bezwaar wat ver gezochtacht de Raad zulks het gevaldan wil ik mij gaarne bij het voorgestelde neerleggen. Maar dan vraag ik nog in de tweede plaats: is er geene bepaling noodig voor het onderhoud van den grond? Het weiland zal wel niet blijven in denzelfden toestand. De Voorzitter. Het vroegere plan was de toepassing eener eigen bemaling; maar daarvan is men afgeweken, daar men meende, dat de inpolderingdie nu wordt voorgesteldvoldoende is. Mocht het later blijken, dat het noodig was den grond te verhoogendan zou dat nooit op kosten van de gemeente kunnen geschieden en dan nog onder zekere voorwaarden. Door den heer Hartevelt is overigens reeds zeer juist aan gemerkt, dat er tijdens den afstand der Ruïne over gesproken is in het belang van het garnizoen eene andere exercitieplaats af te staan. Toen was door een der heerendie tegen dien afstand warengezegddat men eenmaal de Ruïne afgestaan aan het Rijk, wel weer tot andere concessiën zou komen, namelijk het daar9tellen van een excercitieveld. Ik beb daarop geantwoord dat ik bij verschillende gelegenheden reeds aan het departement van oorlog had te kennen gegeven dat er geen sprake kon zijn van voorziening in een exercitieveld op kosten van de gemeente. Welnu, Mijne Heeren, hetgeen thans voorgesteld wordt is buiten bezwaar van de ingezetenen en het garnizoen wordt er bij gebaat. De heer Van Heukelom moge nu dat garnizoen als eene zaak van mindere waarde beschouwen ik voor mij zou het zeer betreuren dat het aan onze stad onttrokken wierd. De heer Van Heukelom. De Voorzitter wijst ons steeds op de inkom stendie wij niettegenstaande dien afstand zullen behouden. Ja, dat moge waar zijn, maar het kapitaal gaat weg. Het is een goed weiland; maar als het zal zijn opgehoogd en er gedurende eenige jaren op zal zijn gereden en geëxerceerd, is de grond niets meer waard, en wij zijn ons kapitaal kwijt. De heer Stoffels. Ik zou toch willen vragenof die bezwaren niet te groot worden gemaaktnadat wij bepaald ontvangen hebben de verzekering ook van den heer Schimmelpenninck in overleg met den gemeente-architect, die het kunnen beoordeelendat het land zeer goed door inpoldering is te verbeteren. Van ophooging was geen sprake, naar hun oordeel zou dat niet eens goed zijn en zeker veel te veel geld kosten aan het Rijk. Maar gesteld, het Rijk zou tot die verhooging willen overgaan, dan zou dat niet kunnen geschieden zoDder onze toestemming. Maar wij zouden ver moedelijk neen zeggen en andere voorwaarden stellen. Wat de opbrengst der pacht aangaatdie vergoedt het Rijk. De heer Seelig heeft over eene andere zaak gesproken. De kazernen heeft het Rijk om niet gekregen, onder voorwaarde datals het garnizoen mocht worden verlegdwij ze weêr terug kregen. Maar als eens het weiland niet meer in gebruik wierd genomen zouden wij andere conditiën moeten stellen en de huur of pacht moeten gestand worden .gehouden. Als men een huis huurt en het niet betrekt, moet men tooh daarvoor de huur blijven betaleneven zoo hier. De heer Seelig. Zouden wij dan niet beter doen met den grond maar in eens aan het Rijk te verkoopen? Dan waren wij er af. Het beteekent toch waarlijk niet veel, dat bedongen huurprijsje, en dit terwijl de prijzen der landerijen voortdurend stijgen. De heer Stoffels. Dan zouden wij tot andere voorwaarden moeten komen. De heer Seelig. Ik zal niet tegen de voordracht stemmen. Ik heb maar op de bezwaren gewezen, die zich naar mijn inzien voordoen althans 'tegen punt a. Ik wenschtedat dit alsnog werd gewijzigd in den zin als in de bedoeling ligt van Burgemeester en Wethouders, nl. in overeenstemming met de door hen genoemde overeenkomst van 29 December 1860. De Voorzitter. Wenscht gij daartoe een amendement voor te stellen? De heer Seelig. Ik zou het besluit van 1860 voor mij moeten hebben wilde ik een amendement kunnen voorstellen. Zulks niet het geval zijnde, wil ik de opname van zoodanige voorwaarde gaarne overlaten aan Burge meester en Wethouders. De Voorzitter. Wij hebben nu nog het voorstel van den heer Eigeman. Ik heb met genoegen geziendat dit ondersteund is. Ik meen dat het nog het beste is, zich daarmede te vereenigen. De heer Eigeman. De Commissie van Financiën ziet in de woorden «■met gemeen overleg," zonder nadere bepaling, voor de gemeente een ge heel afhankelijk zijn van de militaire autoriteit. Zij wil door het aangeven van den juisten tijd en de gelegenheden als voorwaarde in de overeenkomst, eene botsing voorkomen, die kan ontstaan, wanneer op denzelfden tijd beider belangen tegenover elkander kunnen staan. En op zulk eenen tijd zal zeker de gemeente achter zijn hij de militaire autoriteit. De heer Cock. Ik erken, dat, zoo als de heer Eigeman nu zijn amen dement heeft gesteldhet niet heel veel verschilt met het voorstel van Burgemeester en Wethouders. Ik kan mij dus bij die redactie niet best neerleggen. Ik zou zeggen: de gemeente bepaalt telkens, wanneer zij van den grond denkt gebruik te maken. Dat recht behoort aan de gemeente te verblijven. De Voorzitter. Dan gaat gij daarmede verder dan de bedoeling is. De heer Cock. Ik ga eigenlijk zoover als de heer Eigeman heeft bedoeld. De heer Verster. Zou het niet eenvoudiger zijn, mijnheer de Voorzit ter! wanneer wij ons hielden aan het ontwerp-contraetzoo als het ons bij de stukken is overgelegd, behoudens eene geringe wijziging? Het komt mij voor, dat wanneer litt. d. van dat concept-contract werd gelezen als volgt: «-Het gemeentebestuur reserveert aan zich de beschikking over de genoemde perceelen voor de oefeningen der dienstdoende schutterijen in buitengewone gevallen voor het houden van openbare volksfeesten en volks vermakelijkheden," ik geloof, dat door de vorenstaande redactie aan de van verschillende zijden geopperde bezwaren zoude worden te gemoet ge komen. De heer Cock. Ik geloof, dat daardoor nog het best aan mijne be doeling zou worden te gemoet gekomen. Het is volkomen mijn idée« Het amendement van den heer Verster wordt hierop in stemming gebracht en met algemeene stemmen aangenomen.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1874 | | pagina 2