in het .bezit geweest is, dan kan toch de stad verkoopen dat stuk grond,
wat zij bezit.
De Voorzitter: Maar hoe zou dan de overdracht moeten plaats hebben,
als wij de grenzen niet kennen, als wij niet a priori kunnen zeggen: dat
is hetgeen ik u leveren en verkoopen kan? Alleen met dengeen, die het
stuk in recognitie gehad heeft, kan men bij onderling overleg eene grens
bepaling makenomdat hij eigenaar van het aangrenzende terrein is. Dit
kan men niet doen bij publieken verkoop.
De heer Goudsmit. Maar het zoogenaamd onbekende stuk land is toch
altijd in bezit geweest van de stad.
De Vooezittee. Het was in bezit van den recognitiehouder.
De heer Goudsmit. Neenwant de stad is het die verkoopt.
De Voorzitteb. De groote moeielijkheid is gelegen in het definieeren
van de grenzen. Met één persoon kan men daaromtrent in overleg treden
maar dat kan men niet doen bij publieken verkoop.
De heer Goudsmit. Waarom niet? Bij publieken verkoop kan men
zich ontheffing voorbehouden van de aansprakelijkheid. Ik kan waarlijk
het bezwaar niet inzien.
De heer Cock. Ik heb reeds gezegd, mijnheer de Voorzitter, dat ik
mij bij het advies van den stads-advocaat zou nederleggenmaar compleet,
dat wil zeggen dat ik niets wil verkoopen. Daarom zal ik tegen verkoop
zoowel van het stuk grond als van het Bonhuis zelf stemmen. Doch de
gedachtenwisselingdie over deze zaak tusschen u en den heer Goudsmit
heeft plaats gehad, doet mij denken dat gij en het Dagelijksch Bestuur van
meening zijt, dat Kietbergen, omdat hij toevallig recognitie betaalt, de
eenige persoon zoude zijn, die, ten gevolge der onbekendheid van maat en
ligging, aanspraak in rechten zou kunnen maken op het bewuste stukje
grond. Ik wil toegevendat er eenige meerdere kans isdat Rietbergen
die persoon zoude zijn, dan dat de twee andere belendende eigenaars bet
waren. Doch zekerheid daaromtrent bestaat er hoegenaamd niet. Niemand
toch weet eigenlijk waar het stukje ligt. Ik persoonlijk althans heb geen
onderzoek er naar ingesteld, Men schijnt alleen te weten dat het achter
het Bonhuis ligt en waarschijnlijk op bet kadaster geamalgameerd is met
het eigendom van den heer Rietbergen. Maar kan men weten of het mis
schien niet geamalgameerd is met het eigendom van den heer Tibbael of
van den heer Scheltema? Dat is de vraag. De veiligheid, die Burgemeester
en Wethouders zoeken, om van processen verschoond te blijven, in den
verkoop aan een man, is, mijns inziens, niet afdoende genoeg en vrij illu
soir. Aannemende dat er meer kans bestaat dat het stukje grond geamal
gameerd is met bet eigendom van Rietbergenbestaat er niettemin toch
kans dat het geamalgameerd is met het eigendom van de heeren Tibboel of
Scbeltema. En op grond daarvan begrijp ik dat de stads-advocaat gezegd
heeft: het best is allen verkoop af te raden. Dan toch vermijden wij alle
processen en blijft de toestand als die is. Maar dan ook moet men in geen
geval verkoopenevenmin publiek als ondershands.
De Vooezittee. Zoo niemand meer het woord verlangt, sluit ik de
beraadslagingen eb zal ik thans in stemming brengen bet voorstel van Bur
gemeester en Wethouders, strekkende om de jaarlijkscbe recognitie van
f 1.50 voor het bij beschikking van Burgemeesteren der stad Leiden van
den 2den Maart 1819 aan Albertus Kiel in gebruik afgestaan perceel te
doen afkoopen, tegen betaling van het 25-malig bedrag of 37.50, en het
alzoo over te dragen aan den opvolger in rechten van voornoemden Albertus
Kiel, den beer J. P. Rietbergen, en verder te besluiten overeenkomstig
de voordracht van 26 Februari jl., tot den openbaren verkoop van het
bonbuis en de ingebruikgeving van eene turfschuur aan bet R. C. Armhe-
stuur.
Dit voorstel wordt hierop met 12 tegen 9 stemmen verworpen.
Voor stemden: de heeren Seelig, Juta, De Fremery, Van Wensen,
Krantz, Veel kind, Stoffels, Lezwijn en de Voorzitter.
VII. Voordracht betrekkelijk de verbouwing van het schoollokaal op de
Aalmarkt.
(Zie Handd. 33, 37 en 38, nos. 148, 168 en 173.)
De beer Du Rieu. Mijnheer de Voorzitter! Ik ben zeer ingenomen met
het denkbeeld om de school van den heer Japikse te vergrooten en op
dezelfde plaats, waar die nu is, te verbouwen. Maar ik wenschte wel te
weten of er groot bezwaar tegen bestaan zou de school te vergrooten gelijk
vloers in plaats van er eene verdieping op te zetten. Ik ben eens langs
de gracht gegaan en aan het afpassen, en bet is mij voorgekomen datals
de stads-apotheek verplaatst werd, er ruimte genoeg zou zijn om zeer vol
doende de school gelijkvloers te vergrooten. Ik wensch dit vooral omdat
bet veel luchtiger en koeler is in een schoollokaal gelijkvloers dan in een
lokaal dat op eene hoogere verdieping wordt ingericht. Bovendien zou het
ook gevaar voorkomen voor de jongens, want vroolijke, wilde jongens zal
men niet kunnen tegenhouden als zij de trappen op- en afspringen. Nog
een voordeel zou er aan verbonden zijn, namelijk dat dan de speelplaats ver
groot zou worden. Het is toch niet ondoelmatig te achten dat van de ge
legenheid worde gebruik gemaakt om eene grootere speelplaats te maken. De
ligging van de school is alleruitmuntendst: van achteren de boomen die de
zonnestralen tegenhouden en aan de andere zijde flink licht, terwijl ernaar
het ijklokaal een voldoende toegang kan overblijven. Ik voor mij zie er
geen bezwaar in de school beneden te vergrooten en ik zou dus wel wen-
scheu dat er een onderzoek werd ingesteld, welke financieele gevolgen zoodanige
vergrooting zou hebbenwant in de verplaatsing van de stads-apotheek zie
ik geen bezwaar.
De heer Stoffels. Oppervlakkig beschouwd schijnt het denkbeeld van
den beer Du Rieu niet kwaad. Het heelt dan ook zoowel bij Burgemees
ter en Wethouders als bij de Commissie van Fabricage, een punt van be
spreking uitgemaakt. Maar in de eerste plaats stuitte men op de moeielijk
heid de stads-apotheek te verplaatsendaar men niet wist waarheen die te
brengen. Ligt de school namelijk op een goeden stand, dit is zeer zeker
vooral het geval met de apotheek, die op een der beste standen is gelegen,
midden in de stad. Nog een ander lokaal ligt daar, het ijklokaal, dat ver
huurd is en waarvan men dus de huur of in stand zou moeten laten of
trachten af te koopen. Dit nu zou met veel moeite gepaard gaan. Maar
de heer Du Rieu behoeft overigens geen vrees te koesteren voor het boven
lokaal, want twee zeer gemakkelijke trappen zullen naar boven leiden; dit
is vastgesteld in overleg met den hoofdonderwijzer, den heer Japikse, die
gezegd heeft: als de school zéé wordt ingericht, dan is er geen beter en
uitmuntender te wenschen en verkies ik die boven een benedenlokaal. De
speelplaats zal ruim genoeg zijn, want in evenredigheid tot de nieuwe
ruimte der bovenverdieping zal het getal scholieren niet winnen. Wij hou
den dan nog een zeer goed deel voor het onderwijs beneden over. Met de
bovenverdieping zijn wij dus veel meer geholpen dan met uitbreiding der
■benedenverdieping. En ik wensch dus den Raad ernstig aan te raden te
besluiten tot het houwen der bedoelde bovenverdieping.
De heer Krantz. Met veel genoegen, mijnheer de Voorzitter, heb ik
van het voorstel kennis genomenen zeer verheugde mij de spoed die er
mede gemaakt is. Indien nu wederom andere plannen moeten onderzocht
wordenvrees ik dat daardoor op nieuw eene vertraging zal ontstaandie
aan vele belangstellenden onaangenaam zal zijn. Ook ik zoude een beneden
lokaal en grooter terrein wenschelijk achten, maar daaraan zullen meerdere
uitgaven verbonden zijn. In de gegeven omstandigheden en met het oog
op onzen financieelen toestand zal ik met genoegen mijne stem aan de voor
dracht geven.
De heer Lezwijn. Mijnheer de Voorzitter! Ik wensch u in herinnering
te brengen dat ik in het college van Dagelijksch Bestuur heb voorgesteld
de school uit te breiden naar de zijde van de stads-apotheek en daze dan
te verplaatsen naar het Caecilia-gasthuis. Dat voorstel heeft de goedkeuring
der meerderheid van het college niet mogen wegdragen en is dus ter zijde
gelegd. Maar behalve hetgeen de heer Du Rieu daarvoor heeft aangevoerd,
is er nog dit voordeel aan verbonden dat, gedurende de verbouwing, de
school blijft op de plaats waar zij nu is, terwijl men volgens deze voordracht
de school tijdelijk zal moeten verplaatsen. Heden morgen sprak ik nog
den heer Japikse, die mij zeide dat, als het terrein van de stads-apotheek
aan het schoollokaal werd toegevoegdhij hieraan verre de voorkeur zou
gevenmaar dat hij zich met die bovenlokalen te vreden had gesteldom
dat men hem gezegd had dat het eene onmogelijke zaak was de stads
apotheek te verplaatsen en het in ieder geval eene verbetering was.
De heer Stoffels. Wat de heer Lezwijn daareven in herinnering bracht
is volkomen waar. Er was verschil in ons college tusschen den heer Lezwijn
en de overige leden, maar de heer Lezwijn heeft niet gezegd dat de zaak
toen onmiddellijk besproken is en men tot het resultaat is gekomen dat
het niet wel mogelijk was. Als de Maatschappij van weldadigheid (die
toch eene plaats moet hebben en waar onze gemeente veel belang bij heeft)
naar het Caecilia-gasthuis verplaatst wordt, dan is daarin geen plaats meer
voor de stads-apotheek. Het zou ook veel kosten om daar de stads-apotheek
in te richtenen vooral tegenwoordig ligt het niet in onzen geest vele uit
gaven te doen. Het kan dus niet wel anders. De heer Japikse heeft
trouwens niet aan mij, maar aan Burgemeester en Wethouders verklaard dat
de school mooi was en hij niets anders begeerde dan eene verdieping er boven.
De heer Lezwijn. In antwoord op dit laatste gezegde door den heer
Stoffels, moet ik alleen nog opmerken dat de heer Japikse dat gezegd heeft,
maar nadat, de stads-architectde heer Schaap, hem bad medegedeeld dat
er van verplaatsing der stads apotheek niet kon komen. Toen sprak het
van zelf dat hij genoegen moest nemen met het voorstel dat nu is gedaan.
De heer Du Rieu. Ik geloof dat ik hij ondervinding spreken kan (mijne
zaken brengen mij nog al op zolders) en dan zeg ik dat het een groot ver
schil maakt of men bij een temperatuur, b. v. als van daag, boven of be
neden een schoollokaal heeft, en dat er groot belang bij is de school te
houden beneden en haar niet te bouwen op eene bovenverdieping. Na het
gesprokene, blijf ik niet hechten aan mijn denkbeeld tot verplaatsing der
stads apotheek naar het Caecilia-gasthuis; aan de andere zijde der school
zijn er twee huisjes van de gemeentewaarvan de inrichting, dunkt mij
niet zooveel kosten zal kunnen veroorzaken. Wij moeten nu toch ook eens
een oog hebben, niet alleen voor de scholen voor on- en minvermogenden
maar ook voor die voor meervermogendeo. De school van den heer Japikse is
eene goede school, de loop is er heen, welnu laten wij baar uitbreiden.
Het is mij volstrekt 'niet te doen om de zaak uit te stellen, maar ik
zou niet gaarne een schoollokaal in de hoogte zien. Men kan het hier
goed krijgen. Waarom zullen wij het dan gebrekkig lateneenvoudig
omdat de stads apotheek niet naar het Caecilia gasthuis kan verplaatst worden?
Die op die scholen gaanmogen aanspraak maken op. een goed lokaal.
De heer Hartevelt. De Commissie van Financiën heeft alleen de finan
cieele zijde van het voorstel beschouwd en geen andere plannen te beoordee-
len gehad, dan dat door Burgemeester en Wethouders voorgesteld. Nu de
heer Du Rieu het niet onmogelijk acht de school beneden uit te breiden
en de bedenking daartegendoor den heer Stoffels gemaakt, alleen betreft
de verplaatsing van de stadsapotheek, nu meen ik voor mij, dat het ern
stige overweging verdient of wij het aanhangige voorstel wel moeten aanne
men. Wellicht toch zouden wij niet eens de f 12000, voor een bovenlokaal
bestemd, noodig hebben, bij uitbreiding beneden. Nog eene reden zeer ter
overweging, acht ik die, welke de heer Lezwijn heelt bijgebracht, namelijk
dat de school dan ook niet zou behoeven stil te staan. Daardoor en
dit strekt ter tegemoetkoming aan het bezwaar van den heer Krantz
zullen wij geen tijd verliezenmaar eer winnen.
De Voorzitter. Ik wensch even uiteen te zetten waarom het voorstel
van Burgemeester en Wethouders aanbeveling verdientboven dat van den
heer Du Rieu. Terecht merkte hij op dat het tijd wordt dat wij ook eens
zorgen voor de scholen der meervermogenden. Maar zelfs al ware de apo
theek vrijdan nog zou ik de voorkeur geven aan de bovenverdieping.
Die bovenverdieping zal goed worden ingerichtvoor ventilatie zal behoorlijk
worden zorg gedragenterwijl men buitendien dan beneden zal krijgen een
lokaal voor teekenonderwijs en gymnastiekdat bij het voorstel Dn Rieu
niet kan verkregen worden en des winters of bij slecht weder zeer gewenscht
is. Daarom ben ik voor den opbouw der bovenverdieping. Het bezwaar
om de apotheek te verplaatsenweegt niet veel bij mij. Dat zou wel te
vinden zijn. Maar in elk geval geef ik de voorkeur aan ons ontwerp. Er