éenige uren zou plaats hebben. Moest het den geheelen dag duren, dan
zouden de kosten van toezicht verdubbelen. Wat uw voorstel, mijnheer de
Voorzitter, betrefteen van beidenof er wordt wel of geen water vermorst.
In het eerste geval baat uw voorstel niet, in het tweede is het niet noodig.
De heer Dercksen. Ik ben het geheel eens met den heer Buys, dat
men nu niet al te veel in de détails van uitvoering moet tredenwaar het
aankomt op de bespreking van het beginsel. Ik wil enkel opmerken dat
ik in de verschillende redevoeringen der raadsleden niet heb hooren gewagen
van een wenk of aanwijzing tot ondersteuning van het denkbeeld, dat de
reservoirs op verschillende tijdstippen en op verschillende plaatsen zullen
open zijn. Toch acht ik dit zeer aanbevelenswaardig.
De Voorzitter, Dat staat in ons voorstel, waaruit blijkt dat elk reser
voir onder toezicht staat en op welk uur het geopend is.
De heer Dercksen. Dan begrijp ik ook het bezwaar door sommige leden
geopperd nietwant dan kan degeen, die zich niet aan het eene reservoir
kan voorzien, bij het andere terecht komen.
De Voorzitter. Ik geloof dat de zaak nu genoegzaam is toegelicht
en zou dus wenschen het voorstel der Commissie van Financiën in omvraag
te brengen.
^eer Van Heokelom. Ik zou meenen dat eerst het beginsel moest
uitgemaakt worden betalen of niet betalen. Ik ben voor het eerste, maar
niet op de wijze zooals nu wordt voorgesteld. Indien toch de pompen slechts
gedurende eenige weinige uren worden opengesteld, dan vrees ik voor onge
legenheden; mij dunkt ik zie reeds de bataille, die er geleverd zal worden
tusschen de waterhalers.
De Voorzitter. Ik heb daar ook reeds5 op gewezeneen uur is niet
voldoendemaar dit kan gevonden worden bij de regeling der uitvoering.
De heer Buys. Het bezwaar van den heer Van Heukelom treft niet
wat op dit oogenblik alleen aan de orde is, namelijk het voorstel der Com
missie van Financiën. Immers dat voorstel strekt wel tot aanbeveling van
het plan door de Commissie van Fabricage voorgedragenmaar «met inacht
neming van de wijzigingen in dit schrijven, d. i. het schrijven van de Com
missie van hinanciën, aangegeven." En onder die wijzigingen behoort nu
ook juist die welke strekt om de pompen drie of vier uren daags open te
stellenen niet twee uur, zooals de Commissie van Fabricage voorstelde. Wordt
ons voorstel aangenomen, dan is natuurlijk ook die wijziging goedgekeurd.
De heer De Fremery. Zal niet bepaald moeten worden dat er eene
verordening op de heffing zal worden vastgesteld en is dit bereikbaar bij den
korten termijn die is voorgesteld
De heer Buys. Ik zou meenen, dat de vergadering nu op dit punt geen
verordening moest maken. Wanneer het later blijken mocht dat het niet
mogelijk is de nieuwe regeling met 1 Augustus gereed te hebben, dan
blijft de gelegenheid om wijziging te brengen in hetgeen nu besloten wordt
nog altijd over.
De Voorzitter. Ja, maar er zijn toch punten waarop gewezen moet
worden, ook in verband met de kostenwelke door deze meerdere openstelling
niet geheel gedekt zullen worden.
De heer Buys. De Commissie van Fabricage stelde voor den prijs per
emmer te bepalen op een halve centmaar de pompen dan ook slechts
twee uren daags beschikbaar te stellende Commissie van Financien wil
daarentegen dat men 4 uren daags water kunne halen maar tevens den prijs
bepalen op 1 cent per emmer. Het financieele resultaat moet in beide
gevallen hetzelfde zijn.
De heer De Fremery. Wij hebbenmeen iktoch geen recht om gel
den in te vorderen zoo er geene verordening op de heffing is vastgesteld en
goedgekeurd.
De Voorzitter. Dat kan m. i. later geschieden.
De heer Buys. Dat er eene verordening moet worden gemaakt acht ik
nog zoo zeker niet. Immers ook de levering van gas geschiedt zonder
dergelijke verordening. Jntusschen ook dit punt kan later worden beslist.
De heer De Fremery. Ik moet dat betwijfelenvoor de gasfabriek be
staat toch eene afzonderlijke regeling. Deze wordt beheerd onder toe
zicht van eene raadscommissie, even als de Bank van Leening en het
Werkhuis. Daarvan worden de inkomsten niet direct gestort in de kas van
den ontvangermaar wordt alleen het saldo na goedkeuring van de rekening
verantwoord.
De Voorzitter. Ik geloof dat de zaak voorloopig zoo kan blijven, en
dat de verordening later kan worden gemaakt.
Alsnu wordt in omvraag gebracht de conclusie van het voorstel der Com
missie van Financiën, om Burgemeester en Wethouders uit te noodigen
1°. te beginnen met 1 Augustus a. s. het duinwater beschikbaar te stellen
op de wijze en onder de voorwaarden door de Commissie van Fabricage
aanbevolenmet inachtneming van de wijzigingen in het schrijven der Com
missie van Financiën aangegeven.
Dit wordt aangenomen met 19 tegen 2 stemmen.
Tegen stemdende heer De Fremery en de Voorzitter.
2 Voor den lsten December a. s. aan den Baad omstandig verslag te
doena van hetgeen door hen tot uitvoering van het sub 1 bedoelde be
sluit is verordend; b van de financieele resultaten, welke die verordeningen
hebben opgeleverd; c van de beste wijze waarop het verkrijgbaar stellen van
duinwater voor het vervolg meer duurzaam zou kunnen worden geregeld.
Dit wordt aangenomen met algemeene stemmen.
VIII. Voordracht betrekkelijk de slooping van de Hoogewoerdspoort.
(Zie Handd. 18, n». 80, 19, n°. 86, 26, n°. 118, 31, n°. 144, 34,
n°. 165, en 35, n°. 159.)
De heer Dercksen. Ik heb met groot leedwezen bet voorstel van Bur
gemeester en Wethouders tot afbraak weder van eene onzer poorten gezien.
Toen ik in de October-vergadering van het vorige jaar, waarin de begroo
ting werd behandeldwees op de weinige zorg die er besteed wordt tot
instandhoudingal ware het door kleine reparatiën, onzer poorten (het betrof
toen de Zijlpoort), dacht ik weinig, dat wij nu al zouden staan voor een
voorstel, dat ten doel heeft Leiden weer van een zijner ook in mijn oog
schoone antieke gebouwen te berooven. Ik weet zeer goeddat verschillend
kan gedacht worden over hetgeen schoon is te noemenmaar ik weet even
zeer dat, waar eene commissi'e als die der rijks-adviseurs voor de monu
menten van geschiedenis en kunst een gebouw in bescherming neemt, dit
voorzeker gunstig voor de architectonische waarde daarvan pleit; terwijl ik
op geene tegenspraak reken wanneer ik verklaar te meenen dat velen het
met mij eens zijndat het wenschelijk is om die zakenwelke werkelijk
architectonische waarde hebbenin wezen te laten. Eene tweede opmerking
is deze. Vele personen, en de Commissie van adviseurs niet het minst, zijn
met mij van oordeeldat het niet bijzonder mooi iszoo uit de stad naar
buiten te kijken. Ik voor mij blijf nog altijd van gevoelendat eene af
sluiting der stad wenschelijk is. Men is niet gaarne in een huis zonder
deur, al weet men ook dat de politie ons tegen kwaad bezoek zal bescher
men. En zoo is het ook met eene staddie door het gemis van poorten
hare eigenaardigheid verliest en inderdaad is te noemen eene steenen massa,
zonder iets dat haar van dorp of vlek onderscheidt. Nu zal men wellicht
meenen dat ik niet meer van eene stadslechts van eene gemeente spreken
mag; maar n'en déplaise den geraeentewetgever, ik blijf nog steeds begrijpen
dat nevens de gemeente ook de stad blijft bestaan. Welnu, zulk eene stad
moet poorten hebben. Het naar buiten zien is voor de bewoners geen
vereischte. De zucht naar het groen der boomen bevredige men liever
door deze overal te planten en wel zó6 dat zij groeien kunnen. Ik weet
welhetgeen ik hier zegis grootendeels een napleitenwant voor het
meest zijn reeds al de poorten afgebroken, maar dat levert voor mij geene
reden op om nu ook te stemmen voor de afbraak van deze poort. Ik zal
daaraan moeielijk mijne stem kunnen geren, omdat ik de poort een sieraad
der stad en het «opruimen er van een bewijs van wansmaak vind." Zoo
wij er toe besluiten, het nageslacht zal ons zeker van smakeloosheid be
schuldigen. En zijn nu de motieven voor die afbraak krachtig en gewichtig
genoeg om er thans toe over te gaan. Ik geloot het niet. Die motieven
komen mij integendeel zeer weinig afdoende voor. Ik meen zelfs dat de
teekening van den stads-bouwmeester, welke aan ons is overgelegd, even
goed te maken ware geweest, als men de poort had willen sparen; of had
hij juist die weinige ellen gronds, welke de poort beslaat, zoo dringend
noodig? Ik geloof het niet. Ik betwijfel evenzeer of die rechte lijn door
het wegnemen der brug te verkrijgen wel zoo bijzonder mooi zal wezen.
Ik voor mij vind juist die kromming en golving, aan de zijde van het
plantsoenheel wat schilderachtiger dan wat men ons daarvoor in de plaats
wil geven. In één woordik geloof niet dat het schoonheidsgevoel door
de opruiming der poort zal zijn gebaat. En wat nu het argument betreft
van meerdere belastbare opbrengst, die men uit die afbraak en daarvan te
wachten meerderen aanbouw van woningen te gemoet ziet, zoo is terecht
door de Commissie van adviseurs daartegen opgemerkt, dat voor eene ge
meente nog iets anders noodzakelijk is dan eene belastbare opbrengst.
Volkomen juist. Ook ik ben van oordeel dat deze wel veel, maar niet
alles beheerschen moet en dat het wenschelijk is het gevoel der ingezetenen
voor het schoone niet te verstompen door rechte lijnen of door het «op
ruimen" van sierlijke gebouwenten einde daarvoor eene enkele woning
méér in de plaats te kunnen stellenwaarvoor het terrein dan nog wel
elders te vinden is. En is die behoefte aan huizen wel zoo bijzonder groot?
Ik Zou het bijna betwijfelen. Als ik de stad rondwandel, dan zie ik tot
mijne verbazing, dat er nog altijd woningen zijn te krijgen, zelfs aanzien
lijke, en wel op de Breedestraat en het Bapenburg, o. a. naast Amicitiaen
nevens den heer Vissering. Of meu moet aannemendat de behoefte aan
woningen zich nog moet doen gevoelen, of wel dat die ledigstaande percee-
len ongeschikt zijn ter bewoning en toevallig weet ik van beiden juist het
tegendeel. Ik zal dus, tenzij ik beter mocht worden ingelicht, tegen het
voorstel stemmen.
De heer Stoffels: Ik zal aan het oordeel der vergadering overlaten,
wat er zij van de beschouwingen over het al of niet afbreken van poorten
en van het begrip van schoonheidsgevoel. Ik laat ook aan haar oordeel
over, of nu juist de Hoogewoerdspoort een monument is van groote archi
tectonische waarde. Naar het mij voorkomt, komen al die beschouwingen
thans niet te pasmaar geldt het in mijn oog nu eene andere vraag. En dan
moet ik dit zeggen, dat, als de Hoogewoerdspoort niet wordt afgebroken,
er dan niet te denken is aan eene uitbouwing en verbetering der stad, of
wel de stad aan die zijde een wanstaltig voorkomen zou krijgen. Dat het
afbreken van poorten intusschen zeer kan bijdragen om aan de stad een
beter aanzien te verschaftendaartoe heb ik als voorbeeld slechts te wijzen
op de Wittepoort. Toen de Wittepoort was afgebroken, maar nog een deel
bleef staan, heeft niemand willen bouwen, maar zoodra ook dat deel was
weggeruimd, kwamen er dadelijk een aantal aanvragen om te bouwen; en
wij hebben gezienhoedanig de toestand er door verbeterd is. Die verbe
tering door de uitbreiding der stad aan die zijde valt dan ook een ieder
in het oog. Hetzelfde verschijnsel deed zich voor bij de voormalige Bijns-
burgerpoort. Wat is het terrein aldaar door het wegbreken der poort niet
verbeterd. Hetzelfde was het geval bij de Koepoort. Wat is dat gedeelte
der stad niet aanzienlijk verbeterd door de afbraak der poort en het dem
pen der gracht. En het is niet alleen te Leiden, dat men al meer en
meer het nut heeft ingezien om de poorten op te ruimen; ook Haarlem
en andere gemeenten kunnen daarvan de bewijzen leveren. Wat het beeld
aangaatdat door den heer Dercksen is gekozenvan een huis hij houde
het mij ten goede ik acht dat niet goed gekozen. Eene stad is niet
gelijk te stellen met een huis. Hier wordt een vrije toegang gegeven aan
hen, die in de gemeente wonen, terwijl eene deur moet dienen om een
ieder, die niet in het huis woont en die er niet behoort, er buiten te
kunnen laten. Ik laat verder de beslissing aan de vergadering over.
De heer Van Heukelom. Ik moet bekennen dat ik een groot voorstan
der ben van het bewaren en in stand houden van oude en schoone monu
menten ik ben echter op dat punt geen fanaticus en meen dat die zucht
niet moet ontaarden in een bezwaar voor het levende geslacht, zoodat een
monument moet bewaard blijven alleen omdat het oud is, al staat het ons
ook in den weg; het tegenwoordige geslacht heeft ook zijne eischenen
wanneer die rechtmatige eischen in strijd komen met het behoud der oude
monumenten, dan moeten deze laatste wijken; het is niet anders. Maar
ik ben niet voor het wegruimen dezer poortomdat ik vooralsnog niet inzie
40