tuigd dat de aanneming er van strekken zal tot bevordéring van het on derwijs op deze school (d. i. de tussehenschool) en alzoo mede een gunstigen invloed zal uitoefenen op de beide scholen, waarvoor deze tot voorbereiding dient." De Commissie van Financiën deelt die meening geheel en al en meent ook, dat moeielijk iemand zal kunnen aangewezen worden, beter geschikt om met de leiding der tussehenschool te worden belast. En ziedaar nu juist de argumenten die mij bewegen tegen het voorstel te stemmen. Ik heb reeds getoondhoeveel bezwaren ik ook in het algemeen moge hebben tegen het staats-onderwijs zooals het hier in Leiden wordt toegepast veel sympathie te hebben voor datzellde onderwijs waar het scholen voor on- en minvermogenden betreft. Zoo ergenslaat zich daar de tusschen- komst van den Staat vérdedigen. En wat stelt men ons nu voor? Een voudig dit: den uitstekenden man, die nu zoozeer op zijne plaats is, te onttrekken aan de onvermogenden en over te doen gaan aan eene school van betalenden. Dit acht ik niet raadzaamdit acht ik in onze veelbewogen tijden, waarin alle maatschappelijke vraagstukken aan de orde zijn, hoogst onstaatkun dig. Als er knappe menschen zijn, dan moeten wij die zien te krijgen of althans te behouden aan de school voor on- en minvermogenden. Daar zou ik juist den knapsten onderwijzer willen plaatsendaar valt voor den ontwikkelden man verre het meeste nut te stichten. Men versta mij welik wil in de verste verte de betalenden in degelijkheid van onderwijs niet achter stellen. Ook voor hen verlang ik uitmuntende onderwijzers. Dit alleen bedoelde ikdat zoo b. v. twee scholeneene voor betalenden en eene voor onvermogenden, tegelijk vacant waren en een gehouden vergelijkend exa men twee knappe, uitstekende onderwijzers aanwees, ik niet zou aarzelen den knapsten bij de onvermogenden te plaatsen. Bovendien hebben de be talenden eenige meerdere keuzezij kunnen, zijn zij met het onderwijs niet te vreden, zich tot het bijzonder onderwijs wenden. Mijn tweede be zwaar ofschoon van minder belangis van financieelen aard en betreft de tractements-verhooging ad ƒ200. De Commissie van Financiën gevoelde dat blijkbaar ook en wees er opdat door eene verhooging alleen van de jaarwedde van den hoofdonderwijzer aan de tussehenschool de verhouding tusscben de jaarwedden van de onderscheidene hoofdonderwijzers wordt verbroken. En dat is ook zoo die verhouding kan m. i. niet zonder on billijkheid jegens de andere hoofdonderwijzers aan de scholen voor on- en minvermogenden verbroken worden door den heer Van Dijk alleen ver hooging te geven. Het onderwijs op de tussehenschool omvat volkomen dezelfde vakken van lager onderwijs als op de scholen voor on- en minver mogenden onderwezen worden. Het gevolg zal dus m. i. zijndat ook aan de andere hoofdonderwijzers eene verhooging zal moeten gegeven worden, zoodat, als de heer Van Dijk overgaat, er minstens vier tractements-verhoo- gingen zullen moeten gegeven wordeD. Daarbij vergete men niet, dat de heer Van Dijk B pCt. van de schoolgelden zal trekkenhetgeen bij de scholen voor min- en onvermogenden weinig of niets oplevert. De onver mogenden immers betalen niets en 5 pCt. van niets blijft niets. De minvermogenden, de bezoekers der zoogenaamde centen-scholen, betalen een kleinigheid, zoodat die 5 pCt. ongeveer vijftig gulden bedraagt. Aan de tussehenschool daarentegen wordt veel meer betaald en men berekent dat, zoo die school ruim 200 kinderen krijgt, het bedrag van de 5 pCt., dat de heer Van Dijk zal ontvangen, niet veel van 1B0 gulden zal ver schillen. Niet zonder reden hebben dan ook twee der andere hoofdonder wijzers bij een schrijven, aan Burgemeester en Wethouders gericht, op deze ongelijkheid gewezen en zijdelings op eene verhooging van bezoldiging aan gedrongen. Ik betreur het wel eenigszins, dat dit schrijven niet onder de stukken is overgelegdal was hel ook niet aan den Raad gericht; Tegen die verhooging nu van bezoldigingen heb ik groot bezwaar, met het oog op den druk van den hoofdelij ken omslag. Verre van mij deze ver dienstelijke hoofdonderwijzers dje verhooging te misgunnen; Ik wou dat wij hun even vele duizenden guldens tracternent konden geven, als zij nu honderden ontvangen, mits die duizenden maar niet door de belasting schuldigen moesten betaald worden. Daarom ben ik ook op financieele gronden tegen deze voordracht; Mijn hoofdbezwaar intusschen ik herhaal het, ligt in de verplaatsing: Ik vind het verkeerd en onraadzaam een uit stekend onderwijzer aan de armen te ontnemenom hem aan de beta lenden te geven. De heer Dekcksen. Alvorens mijne stem uit te brengen wenschte ik tot Burgemeester en Wethouders de vraag te richtenof er bereids een onderzoek heeft plaats gehad naar de mogelijkheid om in het nieuwe school lokaal eene woning voor den hoofdonderwijzer te vinden en, zoo ja, welken uitslag dat onderzoek heeft gehad. De Voobzittee. Men heeft onderzocht hoe eene geschikte woning daar ter plaatse zou kunnen worden ingericht voor den beer Van Dijk en zijne familie1. Zooals uit de stukken blijkt wordt voorgesteld óf vrije woning óf verhooging van tracternent ad 200. De heer Deecksek. Dan zal ik moeielijk mijne stem over deze aange legenheid kunnen uitbrengen. Vrije woning toch wordt door mij den beer Van Dijk van ganscher harte gegund. Hij heeft daarop recht en geniet te dien aanzien dan ook thans reeds schadeloosstelling, welke even als voor de overige hoofdonderwijzers ƒ300 's jaars bedraagt. Maar tractementsver- hooging is iets geheel auders. Deze verbreekt de verhouding, welke thans tusschen de bezoldiging der hoofdonderwijzers van de verschillende scholen derzelfde soort bestaat. Moest zoodanige verhooging worden voorgedragen zij zou niet den heer Van Dijk moeten gelden, wiens financieele positie verbetert door aandeel in de schoolgeldenmaar moeten komen ten bate der onderwijzersaan wier school de kinderen der tussehenschool worden onttrokken en die daardoor winstderving ondergaan. Zulk eene verhooging zou dus in elk geval eene grove onbillijkheid in het leven roepen ten aan zien van de overige hoofdonderwijzers; eene onbillijkheid die vooral daarin zou bestaan, dat de ƒ200 verhooging de strekking zoude hebben een zeker vermoeden van meerdere verdienste, in dat gedeelte van het onderwijs waarin zij zeer zeker met den heer Van Dijk gelijk staan, bij den bevoordeelde te doen ingang vinden. Nu is het waar, dat ook de vrije woning zoo kan worden ingericht dat daarin eene wezenlijke verhooging van tracternent of toelage verscholen ligt; maar dit is eene zaak welke wij aan Burgemeester en Wethouders moeten en naar wij vertrouwen ook gerustelijk kunnen overlaten. In elk geval spreekt de Raad dan geen oordeel uit, dat voor andere gemeente-ambtenaren krenkend wezen kan en doen wij geen onrecht. Maar, zal men zeggen, het zijn juist de bijzondere verdiensten van den heer Van Dijk die wij zoo gaarne erkennen en, zoo mogelijk, beloonen. Ik weet dat, mijnheer de Voorzitter, en wanneer ik het niet wist, het gemeente-verslag dat voor mij ligt zou het mij leeren. Die verdiensten worden erkend en zelfs redelijk beloond. Die geachte hoofdonderwijzer ge niet, behalve zijne ƒ1500 voor tracternent en toelage voor gemis van vrije woning, nog ƒ875 als jaarwedde ter zake der vormschool, en bovendien eene bijzondere toelage welke ƒ500 'sjaars bedraagt en juist schijnt te moeten strekken om die verdiensten van den heer Van Dijk te erkennen, welke zijne school niet zoozeer behoeft, maar van nut kunnen zijn voor andere belangen, het onderwijs betreffende, binnen deze gemeente, hetgeen niet belet dat men hem nog zeer onlangs eene gratificatie van ƒ100 schonk, toen hij de school op de Bloemmarkt tot een onderwerp zijner beschouwingen maakte. Met het oog op dit alles en vooral op de belastingbiljetten dezer dagen bij de ingezetenen rondgebracht, wensch ik niet verder te gaan op den weg eener «-billijke waardeering", die, algemeen toegepast, onze finan cieele krachten zou te boven gaan. De heer Goudsmit. Ik wil in de eerste plaats niet onopgemerkt laten dat de heer Van Dijk niet heeft verzocht om overgeplaatst te worden, maar dat hij daartoe is aangezocht. Op twee punten vereenig ik mij volkomen met het aangevoerde door den heer Cock. Vooreerst wat betreft de groote verdiensten van den heer Van Dijken ten andere dat onze grootste zorg moet gewijd zijn aan het onderwijs van on- en minvermogenden. Maar daar staat tegenover dat wij bier hebben te organiseeren iets waaraan natuurlijk meer moeite verbonden is dan aan eene voortzetting die reeds bestaat. Het geldt alzoo hier de vraag: wie is het beste in staat de tussehenschool te organi seeren P en nu zal men toch wel erkennenzonder anderen in eenig opzicht te kort te doen, dat de heer Van Dijk in dat opzicht, in het talent van or ganiseeren, boven anderen staat. Ik spreek hier bij ondervinding, die alle leden van den Raad evenzeer als ik hebben opgedaan, althans kunnen opdoen, en het is voornamelijk deze, niet een persoonlijk gunstbetoon, die geleid beeft tot het aanzoek en het voorstel tot tegemoetkoming. Mijne, tweede opmer king is dezedat het hier wel niet geldt eene school voor eigenlijke onver mogendenmaar toch eene zoodanige die haar zeer nabij komtwaar bijkans niets betaald wordt en die dus in dat opzicht bijna met de scholen voor onver mogenden gelijk staat. Het zijn deze twee overwegingen die het mij wen- schelijk doen voorkomen gevolg te geven aan het voorstel van Burgemeester en Wethouders. Ik moet hier nog bijvoegen dat het wenschelijk is dat de heer Van Dijk op deze school medewerke tot de betere vorming van kwee- kelingen. Wat overigens het financieel oogpunt betreft, zoo zullen wij eene kleine verhooging hebben toe te staanin verband met eene alleszins wen- schelijke organisatie eener nieuwe school, en hoezeer ook mij de gemeente- financien ter harte gaanzie ik niet in dat door dit voorstel zulk een ondragelijke financieele last zal geboren worden. Maar nu wordt aangevoerd de onbillijkheid jegens de andere hoofdonderwijzers, die eene gelijke be trekking vervullen. Dit moge waar zijn, maar daaruit volgt nog niet dat zij daarom in elk opzicht gelijk moeten staan. Dit hangt af van de appre ciatie, in hoeverre men voor eene zekere zaak den een wat hooger stelt dan den ander. Het is eindelijk waar, de hoofdelijke omslag is hoog; maar ach wil men dat vinden met voor iets nuttigs ƒ200 niet toe te staan. Ik zou vurig wenschen onze gemeentelijke belasting op betere grondslagen te zien gevestigdmaar ik moet eerlijk zeggen dat ik het kleingeestig zou vinden den hoofdelijken omslag te compenseerenmet de afwijzing van deze geringe verhooging. Ik resumeer dus: Het geldt hier eene nieuwe school, niet enkel van onvermogendenmaar raeerendeels van minvermogendenal zij het dan ook dat door de ouders eene kleinigheid moet worden bijgedragen. En aan het hoofd van deze nieuwe inrichting wil ik niemand liever dan den heer Van Dijkeen organiseerend talent., geplaatst zien. De heer Cock. Ik zal zeer kort zijn, ook om deze beraadslaging niet lang te rekken. Ik heb met genoegen gezien dat de vorige spreker mijne hoofdgronden heeft beaamd, doch dit was niet onverdeeld; er was een maar bij. Ik neem nu eerst de laatste bedenking, namelijk dat de leerlingen op de tussehenschool niet vermogend zijn, maar bijna gelijk staan met die der school voor onvermogenden. Doch ik vraag: is dat wel juist? en waar is, indien men zoo redeneert, de grens? Ik voor mij geloof dat de hier be doelde ouders zeivenzonder in de verte te beweren vermogende lieden te zijn, zich toch niet gaarne onder de onvermogenden zouden willen rang schikken. Het is waar, dat ook op de hier bedoelde scholen, die van den heer Van Wijk en mejufvrouw Jesse, de schoolgelden lange na de onkosten niet dekkenmaar dat is met alle onze gemeente-scholen het geval en daarin zal dus het onderscheid tusschen onvermogenden en niet-onvermo- genden niet liggen. Ware dat zoo, dan zouden zeer rijke ouders, wier kinderen toevallig de gemeente-scholen der eerste klasse bezoekenook on der de onvermogenden moeten gerangschikt worden. Doch al gaf ik eens toedat de kinderendie de tussehenschool zullen bezoekeneenigermate gelijk gesteld konden worden met on- of minvermogenden dan bleef nog mijn hoofdbezwaar bestaan. Zij zullen toch in geen geval voor even onver mogend kunnen aangemerkt worden als de kinderen der school aan de Ha- verstraat. Ook in dat geval blijf ik zeggen: ontneem den uitmuntenden onderwijzer niet aan de zeer onvermogenden om hem aan minder onvermo genden te geven. De andere bedenking tegen mijne opmerking was: het is hier te doen om te organiseereD en niemand is daartoe beter geschikt dan de heer Van Dijk. Welnu, alsdan nog behoud ik hem liever voor de school voor on- en minvermogenden en zou willen uitzien naar een tweeden talentvollen man voor de organisatie der tussehenschool. En mocht dit niet gelukkendan zijn er misschien nog andere middelen. Men zoude den heer Van Dijk tijdelijk aan de tussehenschool kunnen detacheerenzooda nig dat bij na volbrachte organisatie naar zijne eigene school terugkeerde. Wellicht ware het mogelijk, dat hij, blijvende aan zijne eigene school, toch een oppertoezicht over de organisatie der tussehenschool hield. Herin ner ik mij wel, dan heeft de heer Van Dijk, zonder schade voor zijne school, een tijdlang, toen jufvrouw Renssen ziek was, iets meer dan een op pervlakkig toezicht over die school der eerste klasse gehouden. Waarom zoude men een dier middelen niet beproeven Zoo doende bleef die heer voor het onderwijs der waarlijk onvermogenden behouden,

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1874 | | pagina 2