regelen en voor het welslagen van die proeve is vrijheid van beweging
hoofdvereischte. Mocht Uwe Vergadering zich met onze denkbeelden vereenigen
dan twijfelen wij niet of Burgemeester en Wethouders zullen zich beijveren die
denkbeelden toe te passen in den geest, welke èn in het rapport der Commissie
vaa Fabricage èn in dit ons schrijven doorstraalt. Geen twijfel of zij zullen
bij die toepassing op nu nog onbekende moeilijkheden stuiten, welke onver
mijdelijk voorziening eischen, maar ook allicht gelegenheid vinden om ver
beteringen aan te brengenwelke ons nu nog niet helder voor oogen staan.
Met andere woorden men moet het aangeprezen stelsel eeuigen tijd in de
praktijk hebben waargenomen, eer men zich in staat kan achten eene
deugdelijke en blijvende regeling voor de toekomst te verordenen.
Daarom wenschen wij ons voor het oogenblik te bepalen tot dit voorstel:
Burgemeester en Wethouders uit te noodigen:
1°. te beginnen met 1 Augustus a. s. het duinwater beschikbaar te stellen
op de wijze en onder de voorwaarden door de Commissie van Fabricage
aanbevolen met inachtneming van de wijzigingen in dit schrij ven aangegeven;
2°. vóór den lsten December a. s. aan den Raad omstandig verslag te
doena van hetgeen door hen tot uitvoering van het sub 1 bedoelde besluit
is verordend b van de finantieele resultaten welke die verordeningen hebben
opgeleverd; c van de beste wijze waarop het verkrijgbaar stellen van duin
water voor het vervolg meer duurzaam zou kunnen worden geregeld.
Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Financiën, enz.
N". 1541. Leiden, 16 Juni 1874.
Ten aanzien van de in onze handen gestelde voordracht van Burgemeester
en Wethouders strekkende tot verbooging van de jaarwedde van den hoofd
onderwijzer aan de tusschenschool met f 200, en tot benoeming van den
heer Van Dijk als zoodanig, hebben wij de eer u het volgende mede te
deelen.
Wij willen niet ontveinzen dat de onderwerpelijke voordraeht ons aanvan
kelijk bevreemdde, omdat zij werd ingediend, nadat reeds in de dagbladen
eene oproeping van sollicitanten geplaatst was, welke oproeping geheel over
bodig moet worden geacht, wanneer het voorstel mocht worden aangenomen.
Uit de bekomen inlichtingen is ons intusscben gebleken, dat de bedoelde
oproeping een gevolg was van de begeerte van Burgemeester en Wethouders
om zoo spoedig mogelijk een aanvang te maken met de uitvoering van het
raadsbesluit tot oprichting van de tusschenschool, ten einde die school reeds
met September a. s. zoude kunnen worden geopend. Van daar dat de op
roeping in de dagbladen is opgenomenalvorens er overleg met het school
toezicht had plaats gehad omtrent den te benoemen hoofdonderwijzer en
dat de thans aanhangige voordracht eerst zoo laat kon worden ingediend.
Wat de zaak zelve betreft zijn wij het geheel eens met den Schoolop
ziener en het Dagelijksch Bestuur dat niet licht iemand zal kunnen wor
den aangewezenbeter geschikt om met de leiding van deze school te
worden belast dan de heer Van Dijk. Met het oog op zijr.e paedagogische
kennis en rijpe ervaring zal voorzeker de niet gemakkelijke taak om de
tusschenschool eene geheel nieuwe inrichting te organiseeren en het
onderwijs aldaar te leiden in verband met het later te verstrekken voortgezet
onderwijs, hem in alle opzichten veilig kuonen worden toevertrouwd.
Kunnen wij ons alzoo zeer wel vereenigen met dit gedeelte van het voor
stel, evenzeer zijn wij ten volle overtuigd dat de billijkheid vordert den
heer Van Dijk schadeloos te stellen wegens de meerdere uitgaven voor
huishuurdie bij aanvaarding van de hier bedoelde betrekking ten zijnen
laste zullen komen. In zooverre zouden wij ons dus kunnen nederleggen bij
de voorgestelde verhooging der jaarweddemaar alleen dan wanneer de
finantieele bezwaren voor den heer Van Dijk aan de verplaatsing verbonden
niet op andere wijze kunnen worden opgeheven. Het komt ons namelijk
voor, dat door eene verhooging alleen van de jaarwedde van den hoofd
onderwijzer aan de tusschenschool de verhouding tusschen de jaarwedden
van de onderscheidene hoofdonderwijzers wordt verbroken, vooral met het
oog op de scholen voor on- en minvermogenden, alwaar het onderwijs
denzeltden omvang heeft, en dat alsdan de overige hoofdonderwijzers niet
zonder grond op eene gelijke verhooging zouden kunnen aandringen.
Wil men in plaats van de jaarwedde te verhoogen, eene ruimere vergoe
ding voor gemis van vrije woning den hoofdonderwijzer aan de tusschenschool
toekennen, dan blijft hetzelfde bezwaar bestaan, want ook dan zoude er
voor eene algemeene verhooging van die vergoeding gewichtige gronden zijn
aan te voeren. De vraag is daarom bij ons gerezen of het niet mogelijk
ware, met intrekking van de vergoeding voor huishuur, welke hij thans
geniet, den heer Van Dijk eene vrije woning te verschaffen, en wel in de
nieuwe school zelvenamelijk bet voorste gedeelte van het voormalig Noso-
comium.
Wel zijn deze lokalen thans in gebruik bij de Leidsche Maatschappij van
Weldadigheiddoch voor dat doel zoude wellicht een gedeelte van het voor
malig Caenilia Gasthuis of een ander gebouw kunnen worden aangewezen.
Hoe dit zijhet is in geenen deele ons plan hieromtrent een bepaald voor
stel aan uwe vergadering in te dienenwij hebben slechts de aandacht op
dit punt wenschen te vestigenten einde te beproeven of eene op grond
van het vorenstaande minder gewenschte verhooging van jaarwedde of van
de vergoeding voor huishuur zoude kunnen worden voorkomen. Mocht nu
echter uit de te bekomen nadere inlichtingentot de verstrekking waarvan
Burgemeester en Wethouders zeker genegen zullen worden bevonden blijken
dat aan het boven ontwikkeld plan bezwaarlijk uitvoering zal kunnen worden
gegeven dan zijn wij bereid u de aanneming van de onderwerpelijke voor
dracht aan te raden.
Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Financiën, enz.
N°. 155. Leiden, 16 Juni 1874.
Het voorstel van Burgemeester en Wethouders betrekking hebbende tot
den afbraak van de Hoogewoerdspoort en de toekomstige inrichting van den
grond aldaar tot bouwterrein heeft bij ons tot geene bedenkingen aanleiding
gegevenzoodat wij ons daarmede gaarne vereenigen.
Uit de stukken is het ons overigens gebleken, dat bet plan bèstaat om,
bij wegneming van de poort, alleen over te gaan tot gelijkmaking van den
grond en de verdere werkzaamhedennoodig om den grond voor bouwter
rein geschikt te maken, tot later uit te stellen. Wij vertrouwen daarom,
dat, wanneer de aangevraagde som van ƒ3800, overeenkomende met het
geraamd bedrag van de opbrengst der poort, door uwe vergadering wordt
toegestaan daarvan niet meer zal worden besteed dan voor het bovenom
schreven doel zal blijken noodig te wezen.
Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Financiën, enz.
N°.'15G. Leiden, 19 Juni 1874.
Wij hebben de eer u hierbij over te leggen een adres van den gemeente
apotheker daarbij verzoekende om in die betrekking te worden gecontinueerd
alsmede het daarop door ons ingewonnen bericht van HH, Commissarissen
der gemeente-apotheek.
Met het oog op de aanstaande opheffing der vereenigde Gast- en Leproos
huizen, werd adressant den 24 Juni 1872 voor den tijd van 2 jaar herbe
noemd doch nu deze reden is komen te vervallenbestaat er bij ons geen
bezwaar hemeven als de stads-doctoren en chirurgijnsvoor drie jaren in
zijne betrekking te continueerenwaartoe wij de vrijheid nemen u te raden.
Aan den Gemeenteraad. Burgemeester en Wethouders, enz.
Leiden, 12 Juni 1874.
De ondergeteekendedoor u bij besluit van 4 Juni 1870 benoemd tot
gemeente-apotheker, heeft de eer u te verzoeken om in die betrekking te
worden bestendigd, zoo mogelijk, voor eenen iangeren tijd dan de vorige
keer.
Met de meeste hoogachting,
Aan den Raad der Uw Dw. Dienaar
gemeente Leiden. R. Jgssb Rz.
Leiden19 Juni 1874.
Wij hebben de eer u in antwoord op uwe missive van 16 Juni 1874
n°. 512, beleefd te verzoeken, de aanvrage van den heer R. Jesse Rz. in
bijgaand adres, met het oog op zijne uitstekende diensten als gemeente
apotheker alhier, te willen toestaan.
De Commissarissen voor de gemeente-apotheek,
W. M. S. Junius, President.
C. Feanckbn Secretaris.
Aan HH. Burgemeester en Wethouders van Leiden.
N®. 1ST. Leiden, 18 Juni 1874.
Toen in uwe vergadering van 12 Juli 1873 werd besloten om voor een
bedrag van 250,000 in te schrijven in de geldleening tot aanleg van den
spoorweg LeidenWoerdenwerd daaraan de clausule verbonden dat de
inschrijving zal worden teruggenomen, wanneer de naamlooze vennootschap
niet vóór 1 Juli 1874 zal zijn tot stand gebracht, en zulks, ten einde te
voorkomen dat er eventueel onzekerheid zoude ontstaan of de gemeente al
of niet door de gedane inschrijving is verbonden. Nu de vennootschap tot
dusverre niet is tot stand gekomenhebben de concessionarissen zich tot
den Raad gewend met verzoek den bovenbedoelden termijn met één
jaar te willen verlengenterwijl zij in hun adreshetwelk bereids aan uwe
vergadering is overgelegd, tevens de redenen opgeven, waarom zulks nog
niet heeft plaats gehad.
Tegen eene verlenging van den gestelden termijn op zich zelve kan
dunkt ons, op dit oogenblik geen bezwaar bestaan; wij vermeenen evenwel
te mogen betwijfelen of het raadzaam is, dat de gemeente zich thans weder
voor een geheel jaar aan hare inschrijving verbindt, bepaaldelijk met het
oog op de mogelijkheid dat gedurende dien tijd anderen eene spoorweg
verbinding van deze gemeente met Utrecht of Woerden zouden wenschen
te ondernemen.
Wij stellen u daarom voor den bedoelden termijn te verlengen tot
1 Januari 1875 en verder te bepalen dat, wanneer ook na afloop van dien
termijn, de vennootschap nog niet mocht tot stand zijn gekomen, de ge
meente hare inschrijving zal handhaven, zoolang het gemeentebelang niet
vordert dat de inschrijving worde teruggenomenin welk geval de bevoegd
heid daartoe steeds bij het gemeentebestuur zal verblijven.
Aan den Gemeenteraad. Burgemeester en Wethouders, enz.
I
Te Leiden ter Boekdrukkerij van J. C. DRABBE.