De heer Bijleveld. Het komt mij voor dat schorsing uit zich zelf reeds een tijdelijk karakter met zich draagt. De heer De Fkembry. Het zoudunkt mijnog al bezwaarlijk vallen nu de verordening te herzien. Dat zou veel tijd kosten, terwijl het belang van de adressanten vordert dat er spoedig tot de benoeming zal worden overgegaan. De Voorzitter. De benoeming zou echter niet behoeven opgehouden te worden. De heer De Fremery. Mij dunkt toch dat het moeilijk is tot eene benoeming over te gaan, voordat de voorwaarden waarop de betrekking zal aanvaard worden, zijn vastgesteld. De heer Bijleveld. Mij dunkt dat de zaak zou kunnen gevonden wor den door te bepalen dat de schorsing en het ontslag kunnen plaats hebben op voordracht van den directeur. Dan heeft deze de hand in de zaak en kan hij een voordracht doen aan Commissarissendie besluiten. De heer De Fremery. Daartegen heb ik volstrekt geen bezwaar en zoo wordt het beginsel bij de verordening aangenomen gehandhaafd. De Voorzitter. Mag ik den heer Bijleveld verzoeken zijn voorstel te formuleeren? De heer Bijleveld. Ik stel voor het art. te lezen«De beambten en werklieden door Commissarissen aangesteld, kunnen op voordracht van den directeur worden geschorst en ontslagen." De Voorzitter. Het amendement van den heer Bijleveld wordt vol doende ondersteund. Ik zal dus het artikelzooals het is geamendeerd in rondvraag brengentenzij de vergadering kunne goedvinden het bij ac clamatie goed te keuren. De heer Cock. Ik ben er tegen, mijnheer de Voorzitter! De Voorzitter. Dan zal ik het geamendeerde artikel in stemming brengen. Het wordt aangenomen met 13 tegen 5 stemmen. Tegen stemden: de heeren Van Outeren, Wttewaall, Cock, Van Heu- kelom en Driessen. Artt. 11 en 12 worden goedgekeurd. Art. 13: «De directeur legt in handen van Burgemeester en Wethouders den eed of de belofte af dat hij, overeenkomstig de gegeven voorschriften de belangen, die hem zijn toevertrouwd, vlijtig en getrouw zal bevorderen." De heer Van Heukelom. Is dat zoo absoluut noodzakelijkmijnheer de Voorzitter, dat de directeur dien eed aflegge? Wat beduidt het eigenlijk? Ik moet bekennen dit niet juist te begrijpen, ik ben een verklaard vijand van zulke onnutte eeden. Of wij hebben met een eerlijk man of met een oneerlijk man te doen. Als de man eerlijk is, dan is dit artikel waarlijk niet noodig. Is hij daarentegen oneerlijk, dan zal hij ook tegen zijn eed handelen. En zullen wij hem dan wegens meineed vervolgen Ik heb er nooit van gehoorddat dit het practisch gevolg van zulk eene eedsaflegging was. Mij dunkt, wij moesten die heele comedie maar weglaten, want meer is het toch niet. De heer Krantz. Ik ondersteun het voorstel door den heer Van Heukelom gedaanen beaam de motieven door hem daarvoor aangegevenindien wij niet door eene andere verordening of hoogere wet verplicht zijn, ambte naren den eed af te nemen. De Voorzitter. Wij zijn volkomen vrij den directeur al of niet een eed op te leggen. Ik zal nu art. 13 in stemming brengen. Er verklaren zich 9 stemmen voor en 9 tegen. Vóór stemden: de heeren Van Wensen, Cock, Driessen, De Fremery, Bijleveld, Verster, Du Rieu, Derksen en de Voorzitter. Tegen stemden: de heeren Van Outeren, Wttewaall, Hartevelt, Juta, Suringar, Van Hettinga Tromp, Van Heukelom, Krantz en Stoffels. De Voorzitter. Daar de stemmen staken, moet in eene volgende ver gadering eene beslissing worden genomen. De eindstemming moet dus ook worden verdaagd. De heer Cock verlaat de vergadering. Ik stel nu aan de orde de instructie voor den boekhouder. Artt. 13 worden goedgekeurd. Art. 4. «Hij stelt een borgtocht in certificaten Nationale Schuld tot eene reëele waarde van minstens /'3000." De heer Dercksen. Ik zou wenschen te vragen, mijnheer de Voorzitter, waarom de boekhouder borgtocht moet stellen in certificaten en niet in inschrijvingen Nationale Schuld. Bij een borgtocht in inschrijvingen toch heeft hij die den borgtocht moet leveren dit voor, dat hij weet dat zijn kapi taal op eene onzijdige plaats bewaard is en is hij zeker dat zijn kapitaal niet kan verloren gaanterwijl dit evenzeer geldt voor hem te wiens behoeve de borgtocht gesteld wordt, daar eene inschrijving van het kapitaal op het grootboek hem van den last ontheft stukken aan toonder te bewaren. Ik zie dus niet in waarom men hier geen vrijheid zou laten aan den betrok ken persoon om van het zekerder middel van inschrijving gebruik te maken. De Voorzitter. Dus wenseht gij er bij te voegen: «inschrijvingen"? De heer Dercksen. Ik wenschte bet woord «-certificaten" door het woord «inschrijvingen" te doen vervangen. De heer De Fremery. Tk zou meenen dat de kosten, die deze verande ring op dit oogenblik den boekhouder zou veroorzakenhem niet mogen worden opgelegd. Ik geef anders toe dat inschrijvingen in den regel beter zijn, maar nu eenmaal de certificaten in bewaring zijn bij Burgemeester en Wethouders en den ontvanger, dunkt mij dat zij daar ook wèl bewaard zijn en er geen quaestie kan zijn van verduistering of wegraken. Het voor stel van den heer Dercksen, hoe juist ook, zou op dit oogenblik ten nadeele zijn van dien beambte. De heer Dercksen. Ik meen dat wij nu maken eene instructie voor een boekhouder in het algemeen en deze instructie in elk geval geen terug werkende kracht kan hebben. 1874. De heer De Fremery. Dan kan de Commissie de gedachte van den heer Dercksen overnemen en in het art. lezen«een borgtocht in certifi caten of inschrijvingen Nationale Schuld." De heer Dercksen. Daartegen bestaat bij mij geen bezwaar. Het aldus gewijzigd art. 4 alsmede de artt. 58 worden goedgekeurd. Art. 9: »De werkzaamheden van de beambten op het kantoor worden door hem geregeld in overleg met den directeur, alles onder goedkeuring van Commissarissen." De heer Dercksen. Ook bij dit artikel wensch ik eene vraag te doen. In art. 9 van de instructie van den directeur wordt gezegd dat deze de werkzaamheden regelt «in overleg met den boekhouder". Daar zal dus de boekhouder den directeur dienen van raad en bericht. Dat kan ik begrijpen maar hoe omgekeerd volgens dit art. de boekhouder de werkzaamheden regelt «in overleg met den directeur" begrijp ik niet» Ik meen dat die zinsnede niet juist geredigeerd is en aanleiding zou kunnen geven tot verkeerde opvat tingen. liet denkbeeld kan toch niet zijn dat twee menschen tegelijkertijd besluiten na elkander gehoord te hebben. Dat de directeur orders geeft aan mindere beambten is goed; maar hier zou de mindere beambte orders geven na den directeur gehoord te hebbenen dat is niet goed. De heer Van Wensen. Ik geloof dat het hier speciale zaken van het kantoor regardeertdie hij met den directeur kan regelen. De Voorzitter. Ik geloof dat de directeur evenzeer met zijn mindere als de laatste met zijn meerdere in overleg kan treden. Stelt de heer Dercksen een amendement voor? De heer Dercksen. Ik heb den Raad er alleen attent op willen maken. Deelt men mijn inzicht niet, dan ben ik bereid mij bij de redactie van het artikel neder te leggen. Art. 9, hierop in stemming gebracht, wordt met algemeene stemmen aangenomen. Art. 10 wordt goedgekeurd. Art. 1L (aflegging van den eed) wordt aangehouden tot na de beslis sing over de gelijksoortige bepaling in de instructie van den directeur in de volgende vergadering. De heer Bijleveld. Al de artikelen van deze instructie zijn nu afgehan deld; maar ik wensch toch nog eene vraag te doen, mijnheer de Voorzitter! In de oude instructie van den directeur en van den boekhouder wordt be paald dat die beambten verplicht zijn bij brand in een of ander pand zich naar de fabriek te begeven, in de nu behandelde instructiën wordt zoodanig voorschrift niet opgenomen. Wat betreft den directeur, zoo heb ik daartegen geen bezwaar; het is goed, geloof ik, dat deze in de gelegenheid zij te gaan naar het brandend perceel, t*n einde, zoo aldaar gasleiding bestaat, de maatregelen te nemen die noodig mochten zijnmaar aangezien het mij wensciielijk schijnt, dat bij brand op geringen en zelfs bij grooteren afstand van de fabriek een hoofdbeambte aldaar aanwezig zij, zoude ik wel gaarne vernemen of Commissarissen voor het weglaten van bedoelde bepaling eene overwegende reden hebben gehad. De heer De Fremery. Wij achten de bepaling overbodigmaar heb ben er niets tegen als zij den Raad geruststelling en zekerheid kan ver schaffen. De heer Van Wensen. Dan kan steeds de eerste opzichter aan de fabriek aanwezig zijnals de directeur er niet is. Daarom achtten wij de bepaling voor den boekhouder minder noodig. De heer Bijleveld. Als de Commissie bedenkingen tegen de bepaling heeft, zal ik er niet op aandringen haar op te nemen. Ik onderstelde de mogelijkheid dat zij in de pen was gebleven. De heer De Fremery. Bedenkingen bestaan er niet bij Commissarissen maar zij vooronderstelden toch dat hij bij brand van zelf wel op de fabriek zou komen. De Voorzitter. Teveel schaadt niet, dunkt mij. Ik zou de Commissie dus maar in overweging geven de bepaling hierbij op te nemen. Daar zij er zich niet tegen verzet, stel ik voor die bepaling aan de instructie toe te voegen. Daartoe wordt besloten. De Voorzitter. Ook de eindstemming over deze instructie moet worden verdaagd tot de volgende zitting. II. Verzoek van den pachter van het Leiderdorpsche hek, betrekkelijk eene verbouwing van de pachterswoning. (Zie Handd. 29 en 30, n°. 131 en 138.) De Voorzitter. De Commissie van Financiën is het eens met het voorstel van Burgemeester en Wethouders, maar geeft alleen in overweging de uitvoering van het werk uit te stellen tot het volgend jaar. Daartegen bestaat bij Burgemeester en Wethouders wel eenig bezwaar. Indien toch de Raad beslist dat de verbouwing dit jaar zal plaats hebbendan heeft hij er dadelijk voordeel van, doch wordt daartoe eerst bet volgend jaar over gegaan, dan wordt dat voor den pachter bezwarender, daar hij dan zijn aandeel in de verbouwingskosten in 4, in plaats van in 5 jaar, moet betalen, en daarenboven een jaar minder genot daarvan zal hebben. Daarom wen schen Burgemeester en Wethouders dat de verbouwing dit jaar nog ge schiede. De heer Stoffels. De Commissie van Fabricage deelt dien wensch van Burgemeester en Wethouders. Dezelfde redenen, door den Voorzitter opge geven, wegen bij haar. Hoe eerder de verbouwing begint, hoe kleiner de last voor den pachter is. Het volgend jaar heeft hij nog slechts 4 jaar pacht en zou hij dus elk jaar 1/4 moeten bijdragen en anders kan hij in 1874 al de winst van de verbouwing genieten. Ik dring dus aan op aan neming van het voorstel van Burgemeester en Wethouders. De heer Hartevelt. Dë Commissie van Financiën heeft voornamelijk bezwaar tegen die verhoogiDg tusschentijds van de begrooting. Wij zijn nu in de helft van Juni en nu zouden wij weer met 700 den loopenden dienst moeten verhoogenterwijl de indiening van de begrooting voor t vol gend jaar aanstaande is. Dat kan de Commissie van Financiën niet goed keuren. De som van ƒ700 is, met het oog op den post onvoorziene uitgaven groot te noemen. Het belang van den pachter mag hier m. i. niet gelden, 35

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1874 | | pagina 5