HAMMES TAN IIS 6EHEEHTEBAA0 TAN LEIDEN.' 1KG£K0MM STUK KM ter inzage van de leden nedergclegd. X N°. 141. Leiden, 8 Juni 1874. VVij hebben de eer u bij deze mede te deelen, dat het kohier der plaat selijke directe belasting, dienst 1874, door de Gedeputeerde Staten dezer provincie is goedgekeurden dat tevens door dat College de navolgende beschikking is genomen op de ingediende bezwaarschriften tegen genoemd kohier, als: «Gelezen de bezwaarschriften van, 1°. J. Fonteyn te Leiden, tegen zijn aanslag, en 2°. mr. P. P. P. Kist, notaris te Gouda, als voogd van de minderjarige Susanna Philippine Kist te Leiden, tegen den aanslag van ge noemde zijne pupille in de plaatselijke directe belasting dier gemeente, dienst 1874, en vermindering of ontheffing daarvan verzoekende; alsmede het daaromtrent ingewonnen bericht van herren Burgemeester en Wethouders dier gemeente dd. 16 dezer n". 427, en het ter zake door dat Collegie verhandelde onder dagteekening van 12 Mei te voren n°. 116; overwegende wat betreft den aanslag van den sub 1 genoemden recla mant; dat de huurwaarde en de waarde van het mobilair, waarnaar de aan slag is berekend, op denzelfden voet van vroeger is behouden, maar dat de verhooging van het bedrag waarvoor hij in de plaatselijke directe belas ting voor 1874 is begrepen, tegen over dat over vorige jaren is ontstaan, door dat het aantal percenten dat thans wordt geheven vermeerdering heeft ondergaan dat zijn aanslag in verhouding tot de overige contribuabelen is berekend zoodat geen termen bestaan daarop eene vermindering te bevelen overwegende wat betreft den aanslag, waartegen de sub 2° genoemde adressant in beroep komt, dat diens bezwaren daarop zijn gegrond, dat de persoon, te wier name de aanslag is gesteld, minderjarig zijnde, naar luid van artikel 2 der verordening op de heffing, niet in de plaatselijke directe belasting is te treffenaangezien daarin alleen worden genoemd hoofden van gezinnen en meerderjarige afzonderlijk of bij anderen inwonende personen dat echter het bij het koninklijk besluit van 11 Januari 1872n°. 20 goed gekeurd raadsbeluit tot .heffing dd. 30 November 1871, alleen gewag maakt van «hoofden van huisgezinnen," zonder zulks te beperken tot «meerderjarige" personen, betgeen te minder de bedoeling der verordering kan zijn geweest, wanneer in aanmerking wordt genomen dat met betrekking tot de alzonder- lijk of bij anderen inwonende personendie meerderjarigheid bepaaldelijk wordt gevorderd; dat de persoon in quaestie is de oudste der leden van een gezinbestaande uit minderjarigen en als zoodanig volgens artikel 3 der meervermelde ver ordening is aangeslagen volgens de huurwaarde van het perceel, de waarde van het mobilair en het getal dienstboden door hen gezamenlijk in gebruik dat zulks mede in overeenstemming is met artikel 245 der gemeentewet volgens welk in de hoofdelijke omslagen en andere plaatselijke directe belas tingen zijn aan te slaan zijdie in eene gemeente hun hoofdverblijf hebben, en zij die er verblijven, waardoor alzoo niet alleen meerderjarigen maar ook minderjarigen in die belastingen zijn te treffenzoo zij, zooals in casu, daarvoor in de termen vallen dat de aangevallen aanslag derhalve wel en terecht op grond der wet is geschieden alzoo niet voor vernietiging is vatbaar bevonden. Gelet op artikel 265 der wet van 29 Juni 1851 (Staatsblad n#. 85), Hebben besloten De reclames af te wijzen." Aan den Gemeenteraad. Burgemeester en Wethouders, enz. N°. 143. Leiden, 8 Juni 1874. Nadat door uwe vergadering in de zitting van 28 Mei jl. overeenkomstig onze voordracht was beslist, dat aan het vroeger genomen besluit tot oprich ting van eene zoogenaamde ïusschenschool uitvoering zoude worden gegeven hebben wij onverwijld de noodige maatregelen in overweging genomenten einde bedoelde school met 1 September van dit jaar zoude kunnen worden geopend, en zijn wij daaromtrent met den heer districts-schoolopziener in overleg getreden. In de eerste plaats moest worden voorzien in de benoe ming van een hoofdonderwijzer der op te richten schoolen de daarover plaats gehad hebbende besprekingen met den schoolopziener hebben ten gevolge gehad, dat door hem aan ons college een voorstel is ingediend, hetwelk wij biernevens overleggenen waarbij wordt in overweging gegeven de jaarwedde van den hoofdonderwijzer met 200 te verhoogen en den heer J. A. Van Dijk van de school n°. 1 voor onvermogenden naar de Tusscben- school over te plaatsen. Uwe vergadering zal voorzeker met ons college van oordeel zijn dat voor het plan van den schoolopziener gewichtige argumenten zijn aangevoerd en wij zijn dan ook overtuigd dat de aanneming er van zal strekken tot bevor dering van het onderwijs op deze school en alzoo mede een gunstigen invloed zal uitoefenen op de beide scholenwaarvoor deze tot voorbereiding dient. Dat thans eene verhooging der jaarwedde van den hoofdonderwijzer wordt voorgesteld, zal wel geen bevreemding verwekken, wanneer men bedenkt dat de Tusscbenschool eene inrichting zal worden van een aanmerkelijk meerderen omvang dan men, tijdens het besluit tot hare oprichting werd genomen, onderstelde; eene verandering van toestand, die zelfs de school- autoriteiten aanleiding heeft gegeven, een voorstel in te dienen om, met intrekking der vroegere beslissing, tot oprichting van twee nieuwe scholen der 2de klasse over te gaan. Het bedrag der jaarweddereeds tijdens de vaststelling der bestaande verordening niet hoog te noemenook in verhou ding tot de jaarwedden van de hoofden der beide andere scholenvordert daarom, naar het ons voorkomt, thans herziening. Ons alzoo vereenigende met het voorstel van den schoolopziener geven wij uwe vergadering in overweging: 1°. de verordening van 4 Mei 1872, bepalende de jaarwedden van de 1874. hoofdonderwijzers en hoofdonderwijzeressenvan het hulppersoneel alsmede de toelagen ten behoeve van de kweekelingen aan de openbare lagere scholen binnen de gemeente Leiden (Gem.-blad n°. 9 van dat jaar), gewijzigd bij de verordening van 8 Januari 1874 (Gem.-blad n°. 6), te wijzigen als volgt: De vierde en vijfde alinea van art. 1 wordt aldus gelezen: Voor de hoofdonderwijzers en de hoofdonderwijzeressen op de scholen onder letter e; aan dien aan de school voor voorbereidend onderwijs voor jongens en meisjes, veertienhonderd gulden, benevens vijf ten honderd der schoolgelden 2°. den heer J. A. Van Dijk, thans hoofdonderwijzer aan de openbare school voor gewoon lager onderwijs n°. 1 voor onvermogendente benoemen tot hoofdonderwijzer aan de school voor voorbereidend onderwijs voor jongens en meisjesmet ingang van 1 September dezes jaars. Aan den Gemeenteraad. Burgemeester en Wethouders, enz. Leiden, 6 Juni 1874. Een van de redenenwaarom ik de eer had onlangs de stichting eener tusscbenschool te ontradenwasdat het eene proef wasvan welke men geen volstrekte zekerheid had, dat zij zou gelukken. Nu de gemeenteraad besloten heeftdeze school te openenwensch ik een maatregel voor te stellendie meer dan iets anders tot het welslagen der proef kan leiden. Ik bedoel de leiding dezer school op te dragen aan een man van erva ring, die eene school weet te organiseeren en daarbij met het Leidsche schoolwezen goed vertrouwd is. Ik heb daarbij bet oog op den heer J. A. Van Dijk, die naar mijne overtuiging deze taak uitstekend zal vervullen, en wien men, door hem uit te noodigen haar te aanvaarden, een blijk van vertrouwen zal schenken, dat hem aangenaam zal zijn en dat hij ten volle verdient. Wettelijk bezwaar tegen deze overplaatsing is niet aanwezig. Onder scholen van de zelfde klasse, tusschen welke overplaatsing geoorloofd is, moeten volgens den Minister van Binnenlandsche Zaken (min. miss. van 16 Aug. 1867, n°. 220, 5de afd.) verstaan worden die scholen, waar het onderwijs den zelfden omvang heeft, zoodat het vergelijkend examen voor beide scholen over dezelfde vakken loept, zonder dat daarbij op de klassificatien van armen-, tusschen- en burgerscholen te letten is. Afgescheiden van dit voorstel, hoewel daarmede in eenig verbandwensch ik u in overweging te gevende jaarwedde van den hoofdonderwijzer der tusschenschool, bij de verordening bepaald op f 1200, te verhoogen tot 1 1400. Toen door mij in 1871 het voorstel tot opening eener tusscben school gedaan werd, was dit, gelijk u bekend is, bedoeld als een tijdelijke maatregel en werd het getal leerlingen voor deze school op circa 160 be groot. Nu is het cijfer der scholieren tot 260 gestegen, en is de tusscben school eene vaste instelling gewordenzonder dat de verordening met het oog op de veranderde omstandigheden herzien is. 't Komt mij nu echter voor, dat, daar de hoofdonderwijzer en de hoofdonderwijzeres dier scholen voor voortgezet onderwijs, respectievelijk f 1500 en f 1300 ontvangen, de hoofdonderwijzer der voorbereidende school met het door mij voorge stelde bedrag moet bezoldigd worden. Vooral indien men met mij de overplaatsing van den heer Van Dijk naar deze school wenschelijk acht, moet ik op dit punt aandringen. Ik heb, door u daartoe gemachtigd, een gesprek met genoemden hoofdonderwijzer gehadwaaruit mij bleekdat hij slechts één bezwaar bad tegen de over plaatsing, nl. dat het hem een jaarlijksch financieel verlies zal veroorzaken, daar hij in dit geval zal moeten verhuizen en voor eene geschikte woning veel meer zal te betalen hebben dan thans. Ik weet niet of de heer Van Dijkindien hij tot eene overplaatsing naar de tusschenschool wordt uitge- noodigd, om deze reden zal weigeren. Doch als men die overplaatsing in het belang van het onderwijs acht, en die tevens als een blijk van ingeno menheid met den hoofdonderwijzer wil beschouwenis het m. i. overeen komstig de waardigheid van den gemeenteraaddit bezwaar op de voorge stelde wijze te voorkomen. De schoolopziener in het 3de district van Zuidholland, M. J. De Goeje. Aan heeren Burgemeester en Wethouders van Leiden. N°. 143. Leiden, 8 Juni 1874. Bij de behandeling van de begrooting voor dit jaar in de zitting van 28 October jl. werd besloten, het nemen van eene beslissing over de vraag of voor het gebruik van duinwater al of niet een tarief zoude worden vast gesteld, te verdagen tot het volgend jaar en werden Burgemeester en Wet houders uitgenoodigd in den loop van dit jaar een nader voorstel aan den Raad in te dienenten einde alsdan een besluit aangaande bovenvermelde vraag uit te lokken. Wij gelooven, dat thans het oogenblik is gekomen waarop deze quaestie die reeds zoo dikwerf tot belangrijke discussiën in den gemeenteraad heeft aanleiding gegeven, zoude kunnen worden beëindigd, te meer nu een on langs bij ons college ingekomen schrijven van het bestuur der Vereeniging tot bevordering van de volksgezondheid, waarbij o. m. wordt medegedeeld dat nu en dan enkele reservoirs ledig zijn bevondende Commissie van Fabricage aanleiding heeft gegeven een uitvoer'g rapport in te dienen, waarvan de hoofdstrekking is om de openstelling der reservoirs te beperken en voor het gebruik van het duinwater betaling te vorderenmet uitzon dering van onvermogenden, welke beide stukken hiernevens ter kennisneming worden overgelegd. Hoezeer wij ons met het voorstel der Commissie niet kunnen verecnigen en alzoo meenen te moeten volharden bij onze meermalen ontwikkelde ziens wijze, dat de vaststelling van een tarief is af te keuren, stellen wij het door de Commissie in deze ingesteld onderzoek op hoogen prijs en komt het ons voor, dat de mededeeling van de resultaten van dat onderzoek van het uiterste belang moet worden geacht bij de behandeling van dit gewichtig onderwerpin welken zin dan ook door uwe vergadering moge worden beslist. 33

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1874 | | pagina 1