/0-45AV
1
eene ongelijkheid ontstaanwelke de concurrentie tussohen verschillende
ondernemingen niet weinig zal belemmeren. Wij geven daarom in overwe
ging de bestaande bepaling te behouden.
Art. 5 van de bestaande en de voorgestelde voorwaarden luidt als volgt:
»De pachter onderwerpt zich onvoorwaardelijk aan alle rijks-, gewestelijke
en plaatselijke verordeningen op het gebruik der wegen en voetpaden vast
gesteld of vast te stellen." Bedoelt men hiermede dat de pachter gebonden
is aan de verordeningen van het publiek gezag, dan blijft zulks volkomen
waarook zonder zoodanige bepaling. Wil het artikel evenwel meer zeggen
en moet het beteekenendatwat die verordeningen ook bepalen, hetzij buiten,
hetzij binnen de grenzen van de bevoegdheid dergenendie de verordeningen
vaststellende pachter verplicht is in allen gevalle daaraan te gehoorzamen
dan schijnt ons die bepaling in hooge mate bedenkelijk toe.Weglating
van het artikel wordt daarom voorgesteld.
Art. 6. »De pachter is belast met het houden van toezicht op de orde
en veiligheid van het trekpad en de vaarten zal te dezen opzichte stiptelijk
handhaven of doen handhaven de maatregelen en verordeningen van politie
welke daaromtrent mochten bestaan of in het vervolg voorgeschreven wor
den." Eerst dan zal aan deze bepaling volledig uitvoering kunnen worden
gegeven wanneer de pachter in het bezit is van eene aanstelling als onbe
zoldigd rijksveldwachter, zoodat het wenschelijk is de volgende zinsnede toe
te voegen: #De pachter is verplicht eene aanstelling als onbezoldigd rijks
veldwachter te aanvaarden."
Art. 8 mede overgenomen uit de bestaande bepalingen, luidt als volgt:
#De pachter zal van het gepachte of van hetgeen hij in gebruik heeft hoe
genaamd niets aan een ander mogen overdoen of weder verhuren dan met
schriftelijke toestemming der verpachters, en desniettemin voor de geheele
naleving dezer bepaling of die tengevolge van zoodanige vergunning verbon
den wordenmoeten verantwoorden."
De laatste zinsnede munt zeker niet uit door duidelijkheid. Beter schijnt
het in plaats van de woorden»en desniettemin enz." te lezen de volgende
zinsnede: Ook al wordt dergelijke toestemming verkregen, toch blijft de
verpachter verantwoordelijk voor de stipte naleving van alle bepalingen dezer
verpachtingsvoorwaarden."
Wij geven uwe vergadering alsnu in overweging de overgelegde concept-
voorwaarden vast te stellen behoudens de door ons aangegeven wijzigingen.
Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Einanciën, enz.
N°. 188. Leiden, 23 Mei 1874.
Wij hebben de eer aan uwe vergadering mede te deelen dat wij de ifi
onze handen gestelde rekening der stedelijke gasfabriek over het jaar 1873
hebben onderzocht en dat daartegen geene bedenkingen zijn gerezen, zoodat
wij u voorstellen die rekening op te nemen en goed te keurenals
1°. van de gasfabriek in ontvangst tot eene som van 235704.60s, in
uitgaaf tot eené som van f 206642.76s en alzoo sluitende met een voordeelig
saldo van ƒ29061.84;
2°. van het reservefonds: in ontvangst ten bedrage van ƒ38186.20, in
uitgaaf ten bedrage van ƒ32386.28 en alzoo sluitende met een voordeelig
saldo van 5799.92, welke beide voordeelige sloten de rendanten gehouden
zijn in hunne respectieve eerstvolgende rekeningen in ontvangst te verant
woorden.
Wij stellen u tevens voor, ter voldoening aan art. 11, 8de alinea, der
Verordening van den l4den Mei 1868 (Gem.-blad n°. 1) de winst over het
jaar 1873 ten bedrage van ƒ38440.90 te storten in de gemeentekas op
den dienst van dat jaar en daarvan eene som van ƒ5000, ingevolge het
geen is besloten bij de behandeling der begrooting voor 1873, aan te
wenden tot aflossing van schuld.
Bij de behandeling der rekening wenschen wij overigens uwe aandacht te
vestigen
In de eerste plaats op het bedrag van de winst, zijnde ongeveer 38500.
Hoezeer deze eene som van ƒ11000 minder bedraagt dan de raming van
ƒ49500 op de gemeentebegrooting 1873, overtreft ze in allen gevalle met
rnim 4000 de raming aangegeven in de stukken betrekking hebbende op
het voorstel van Burgemeester en Wethouders tot verhooging van den prijs
van het gashetwelk in de vergadering van 16 October werd verworpen.
Blijkens die stukken werd namelijk de vermoedelijke winst over 1873, zon
der verhooging van den gasprijs, begroot op ƒ34000. Zeker een bemoe
digend verschijnsel met het oog op de te behalen winst over het jaar 1874
in verband met de op de begrooting voor dit jaar uitgetrokken som van
ƒ20000.
Vervolgens op de gemiddelde opbrengst van den openbaren verkoop der
cokedaar deze hooger is geweest dan bij de behandeling van voormeld
voorstel was geraamd. Immers in het jaar 1873 zijn verkocht 56450
hectoliters voor ƒ29815.00. Trekt men hiervan af de onkosten ten be
drage van ƒ1045.53, dan blijkt dat een middenprijs van ongeveer 0.51
per hectoliter werd verkregenterwijl die prijs vroeger was aangenomen op
Eindelijk is ons uit de rekening gebleken dat de som waarvoor de ge
bouwen en overige goederen bij onderscheidene brandwaarborgmaatschap
pijen zijn verzekerd, niet staat in evenredigheid tot de som van de waarde
waarop die gebouwen en goederen op de balans zijn aangegeven. Deze
toch komen daarop voor ter waarde van ongeveer ƒ115000, terwijl de som
waarvoor is verzekerd niet meer bedraagt dan 86000.
Wenschelijk ware het, zoo HH. Commissarissen aangaande dit verschil
eenige nadere inlichtingen mochten willen verstrekken. Ofschoon er bij
ons geen twijfel isof er zal wel voldoende reden bestaan voor deze on
evenredigheidachten wij het echter wenschelijk die reden te vernemen.
Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Financiënenz.
Te Leiden ter Boekdrukkerij van J. C. DEABBE.