HAlDELIIfilH Til BES CEHEINTEBAiD TAS LEIBES.
27.
INGEKOMEN STEKKEN,
ter inzage van de leden nedergelegd.
N*. 123. Leiden, 20 Mei 1874.
Wij hebben de eer u over te leggen een voorstel van de hoofdonder
wijzeres der openbare school voor meer uitgebreid lager onderwijs der 2e
klasse, voor meisjes, tot benoeming eener hulponderwijzeres aan hare school
ten gevolge van de overplaatsing eener kweekelinge naar de school van den
heer Lancel, vergezeld van de daaromtrent ingewonnen berichten van den
distriets-schoolopziener en de plaatselijke Schoolcommissie.
Onder referte aan bovengenoemde stukken, geven wij u in overweging
om te besluiten dat het aantal hulponderwijzeressen aan de meisjesschool
der 2e klasse met ééne zal worden vermeerderd.
Aan den Gemeenteraad. Burgemeester en Wethouders, enz.
Leiden, 15 Mei 1874.
Ik neem de vrijheid onder uwe aandacht te brengendat ik eenigen tijd
geleden de 3de klasse, die 50 leerlingen telt, heb gesplitst. Aan de eene
afdeeling dier klasse wordt onderwijs gegeven door eene hulponderwijzeres
het onderwijs aan de tweede afdeeling had ik opgedragen aan eene kweeke-
ling, die in het bezit is eener acte als hulponderwijzeres.
Deze kweekeling, mejuffrouw J. Tam, is thans werkzaam op de school
van den heer Lancelwaarom ik u beleefdelijk verzoek te willen voorzien
in de vacature door haar vertrek ontstaan, en eene hulponderwijzeres aan
mijne school aan te stellen.
De hoofdonderwijzeres aan de openbare school
der 2de kl. voor meisjes,
M. Jesse.
Aan Heeren Burgemeester en Wethouders der gemeente Leiden.
Leiden, 19 Mei 1874.
Onder terugzending van het stuk van mej. Jesseheb ik de eer u mede
te deelen, dat eene vermeerdering van personeel op de meisjesschool 2e kl.
noodzakelijk is, maar dat ik de hoofdonderwijzeres tot dusver ontraden heb,
daarvoor stappen te doenmet het oog op eene aanstaande verandering der
scholen 2e kl. Doch voor de derde klasse kan dit -niet langer uitgesteld
wordenom de door mej. Jesse aangevoerde redenen. Ik heb derhalve de
eer u te adviseeren, aan den Gemeenteraad de vereischte vergunning voor
te stellen.
Aan Heeren Burgemeester en De distriets-schoolopziener,
Wethouders van Leiden. M. J. De Goeje.
Leiden, 20 Mei 1874.
De Plaatselijke Schoolcommissie heeft de eer u toe te zenden de stukken
van mejuffrouw Jesse en van den heer Districts-Schoolopziener.
Met den inhoud dezer stukken zich vereenigenderaadt zij u aan in dien
geest een voorstel aan den Gemeenteraad te doen.
De Plaatselijke Schoolcommissie,
P. Was, Secretaris.
Aan Heeren Burgemeester en Wethouders van Leiden.
N°. 124. Leiden, 21 Mei 1874.
In de gesloten .vergadering van 13 Maart 1873 werd mededeeling gedaan
dat door den schipper op 's GravenhageB. Deegenniet verantwoord was
een bedrag van ƒ300 door hem te 's Hage ontvangen op de hemterinkas-
seering verstrekte pensioenakten, waarop voorschot door het Gemeentebe
stuur was verleend.
Wij hebben onverwijld de noodige maatregelen genomenten einde de door
de gemeente ter zake geleden schade zooveel mogelijk zoude kunnen worden
gedekt. Mitsdien is overgegaan tot den verkoop van het aan voornoemden
Deegen toebehoorend vaartuig, waarvan de opbrengst na aftrek der kosten
voor de helft aan het Gemeentebestuur is uitgekeerd tot een bedrag van
45zijnde de andere helft verschuldigd aan een der overige crediteuren
door wien bereids op het vaartuig beslag was gelegd. Inmiddels is de meer
gemelde persoon overleden zonder goederen na te laten waarop de overige
schuld zoude kunnen worden verhaald zoodat eene schade is geleden van
f 255. Wij stellen uwe vergadering thans voor daarin te voorzien door het
brengen van een nieuw artikel op de begrooting dienst 1873, onder Hoofd
stuk X, art. 19, «schade geleden door de gemeentekas wegens voorgeschoten
gelden aan gepensioneerden van den staat, welke niet zijn verantwoord",
tot een bedrag van ƒ225, te vinden door verhooging met voormeld bedrag
van Hoofdst. IV art. 9 andere ontvangsten niet tot de vorenstaande be-
hoorende.
Aan den Gemeenteraad. Burgemeester en Wethouders, enz.
N°. 12ft. Leiden, 21 Mei 1874.
De Commissie van Financiën heeft geene bedenkingen tegen de beide in
hare handen gestelde voordrachten van Burgemeester en Wethouders, strek
kende: a tot vermeerdering van het hulppersoneel op de school van mejuf
frouw Jesse met ééne hulponderwijzeres, en b tot vinding van de noodige
gelden op de gemeentebegrooting voor 1873, ten einde te voorzien in de
schade door de gemeentekas geleden wegens het misbruik van vertrouwen
van wijlen den schipper Deegen.
Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Financiën, enz.
N'. 126. Leiden, 21 Mei 1874.
Blijkens nevensgevoegd schrijven heeft de heer Distriets-schoolopziener
ons college in overweging gegeven de opmaking en indiening^ van eene
voordracht voor de benoeming van eene onderwijzeres aan de meisjesschool
der 1ste klasse, belast met het toezicht op het onderwijs in de laagste klas
sen, waartoe werd besloten in de vergadering van 19 Maart jl.voorloopig
uit te stellen, op grond van de ongesteldheid van de hoofdonderwijzeres,
waardoor deze wordt verhinderd hare zoo zeer noodige medewerking in deze
te verleenen. Wij hebben gemeend aan het voorstel gevolg te moeten
geven, overtuigd dat de daarvoor aangevoerde reden alleszins gegrond mag
worden geacht, Bovendien gelooven wij dat tegen de verdaging van de
uitvoering van het door uwe vergadering genomen besluit te minder be
zwaar bestaatnu de bijzondere school van mejuffrouw Hoitsema nietge
lijk men tijdens de bovenbedoelde beslissing grond had te onderstellen
zal worden opgehevenmaar zelfs zeker in het belang van dit gedeelte van
het onderwijs vermoedelijk eenige uitbreiding zal erlangen. In plaats
van toeneming van het aantal leerlingen op de meisjesschool 1ste klasse,
is alzoo wellicht eenige vermindering te wachten en bestaat er derhalve niet
zoodanig periculum in mora in deze, dat, niettegenstaande het door den
heer Schoolopziener aangevoerde, thans reeds noodzakelijkerwijze tot de be
noeming zoude moeten worden overgegaan.
Wij vertrouwen dan ook dat het uitstel de goedkeuring van uwe vergade
ring zal mogen wegdragen.
Aan den Gemeenteraad. Burgemeestér en Wethouders enz.
Leiden, 15 Mei 1874.
In plaats van u een voorstel te doen omtrent vergelijkend examen of
voordracht, zend ik u de stukken der sollicitanten terug, met advies de be
noeming eener onderwijzeres 1ste kl. voorloopig uit te stellen. Als voor
ééne benoeming de medewerking der hoofdonderwijzeres vereischt wordt, is
het deze. Tusschen haar en deze onderwijzeres moet overeenstemming in
hoofdbeginselen en de beste verstandhouding bestaan, zal de aanstelling
der laatste dat nut voor de school hebben, dat wij ons voorstellen. De
ziekte der hoofdonderwijzeres maakt hare medewerking thans onmogelijk.
Daar nu toch de te benoemen onderwijzeres bezwaarlijk vóór de groote
vacantie in functie zal kunnen treden, komt het mij wensehelijk voor, hét
status quo te verlengen tot na de vacantie, wanneer wij hopen de hoofd
onderwijzeres weder hersteld te zien terugkeeren. Ondertusschen zullen wij
de sollicitanten niet zoolang in het onzekere mogen laten. Ik heb derhalve
de eer u voor te stellen, dat men de sollicitatiebrieven behoude en daarop
een uittreksel van de stukken aanteekene, doch de stukken zelve aan de
eigenaressen franco terugzende, met mededeeling dat de benoeming voor
loopig is uitgesteld, doch nota gehouden is van de sollicitatie.
Aan Heeren Burgemeester en De Distriets-schoolopziener,
Wethouders van Leiden. M. J. De Goeje.
1874.
N#. 127. Leiden, 18 Mei 1874.
In onze handen werd gesteld de voordracht van Burgemeester en Wet
houders, betrekking hebbende tot de tolheffing aan den Kijnsburgervliet,
waarbij wordt voorgesteld het gewijzigd tarief met 1 Juli e. k. in werking
te doen treden, de pachtovereenkomst met gezegd tijdstip te ontbinden,
aan den pachter eene tegemoetkoming te verleenen van ƒ150, en tot eene
openbare verpachting over te gaanovereenkomstig de nevens de voordracht
gevoegde concept-voorwaarden van verpachting. Deze onderscheidene voor
stellen hebben ons tot geene bedenkingen aanleiding gegevennoch wat de
te verleenen tegemoetkoming, noch wat de ontbinding van het bestaande
pachtcontract en de inwerkingtreding van het nieuwe tarief betreft.
Intusschen kunnen wij ons niet in allen deele vereenigen met de overge
legde concept-voorwaarden van verpachting, waaromtrent wij het volgende
aan uwe aandacht wenschen te onderwerpen.
In art. 3 worden de vrijstellingen vermeld, en daaronder vinden wij in
litt. b behalve de leden der Commissie van Fabricage en den architect der
gemeenteook opgenomen de opzieners van Bijnland met onderhebbende
bazen en werklieden in de uitoefening hunner functieen in litt. de mili
tairen in uniform.
Voor beide laatstgenoemde vrijstellingen bestaanvoor zoover ons bekend,
geene voldoende redenen. Wel worden in het kon. besluit van 29 October
1833 (Stbl. n°. 59) van de betaling van tolgeld vrijgesteld de paarden van
militairen doch zulks heeft uit den aard der zaak alleen betrekking op de
tolboomen van 's Bijks groote wegen envermits die tolgelden door het
Kijk worden gehevenis eene vrijstelling voor de militairen alleszins gewet
tigd. Bij particuliere en gemeentelijke tollen is zulks evenwel, naar het ons
voorkomt, in geenen deele het geval, en er zijn dan ook zoodanige tollen,
waar de militairen aan de betaling van tolgeld worden onderworpen.
In de vrijstelling der veerschuiten op Haarlem wordt verder door Burge
meester en Wethouders eene wijziging voorgesteldwaarmede wij ons niet
geheel kunnen vereenigen.
Thans luidt de betrekkelijke bepaling, opgenomen onder litt. d van art. 3,
als volgt: «de tijdens de verpachting bekende veerschuiten op geregelde
tijden tusschen Leiden en Haarlem varende, benevens de jagers dier veer
schuiten en hunne paarden." Nu wordt voorgesteld te lezen«de schui
ten jagers en paarden van die schippersop geregelde tijden tusschen Leiden
en Haarlem varende, welke op 1 Januari 1870 als zoodanig reeds in func
tie waren."
Het doel van deze wijziging is kennelijk de vrijstelling van bedoelde
schippers langzamerhand, bij verandering van personeel, te doen ophouden,
dochnu niet alle thans in functie zijnde Haarlemsche schippers reeds met
1 Januari 1870 deze betrekking vervulden, zal tengevolge van deze bepaling
29