1°. aan den adressant B. Bongers pachter van de opbrengst der tolgelden aan den Rijnsburgervliet te kennen te geven dat de Raad genegen is het pachtcontract met 1 Juli a. s. te ontbindenen datwanneer daarmede door hem en de borgen genoegen wordt genomen, hem uit de gemeentekas eene tegemoetkoming wordt verleend van 150; N°. lOS. Leiden, 4 Mei 1874. In de vergadering van 30 April jl. werd mededeeling gedaan van bet Kon. Besluit van 27 Maart jl., n°. IS, waarbij aan bet Gemeentebestuur van Leiden voor den tijd van 3 jaren vergunning wordt verleend tot beding van tolgeld voor bet gebruik van de trekvaart en den weg tusschen Leiden en Haarlem aan den Rijnsburgervliet, overeenkomstig bet in de Raadsver gadering van 5 Februari jl. vastgesteld gewijzigd tarief. Bedoeld besluit wordt met de missive van Gedeputeerde Staten hierbij over gelegd, uit welke stukken blijkt dat voormeld College in verband met bet door Z. E. den Minister van Binnenlandsche Zaken te kennen gegeven ver- Jangen verzoekt van de werkelijke ontvangsten der beffing en van de uit gaven zoo van bediening van den tol als van onderhoud van de vaart en den weg en van datgene wat daartoe behoort, voortdurend nauwkeurig aan- teekening te doen houden, ten einde bij eventueele aanvrage om verlenging der concessie eene juiste opgave van een en ander te kunnen overleggen. Ten einde bieraan te kunnen voldoen zal, evenals bij de overige tol heffingen is geschied, in de voorwaarden van verpachting aan den pachter de verplichting moeten worden opgelegd om telken drie maanden aan het Gemeentebestuur opgave te doen van de opbrengst. Onverwijld na ontvangst van bedoelde stukken hebben wij den pachter uitgenoodigd ons mede te deelen of hij alsmede zijne borgen genegen zijn bet loopende pacbt-contract, hetwelk expireert met uit. December van dit jaar, met ingang van 1 Juli e. k. te ontbinden, ten einde het gewijzigd tarief alsdan zoude kunnen in werking treden en tot eene openbare verpach ting der opbrengst worden overgegaan. Wij ontvingen daarop het bij besluit van 30 April jl. in onze handen ge steld adres hetwelk luidt,als volgt: Aan het Gemeentebestuur der stad Leiden, geeft met gepasten eerbied te kennen Barend Bongers, tolgaarder aan de Rijnsburgscbe Vliet (Haarlemscbe trekvaart), gemeente Oegstgeest, dat zijn verzoek om van zijn pacht van den genoemden tol te worden 'ontheven niet is ingewilligd geworden dat, toen hij zijn verzoek om ontslag indiende, hij eene goede betrek king te Amsterdam kon krijgenwelke betrekking hij niet beeft kunnen aannemendoordat op zijn verzoek om ontslag afwijzend werd beschikt dat hij op dezen oogenblik geene betrekking, voor hem geschikt en vol doende voor 't onderhoud van zijn vrij groot gezin, in het vooruitzicht heeft, dat zijne vrouw zich in hoog zwangeren toestand bevindt, terwijl het, met 'toog op haar reeds vroeger zwaar geschokt gestel, niet is te voorzien dat zij spoedig herstellen zal dat bij zich waarlijk in zeer kommerlijke omstandigheden bevindt, welke de hem verstrekte vergoeding voor de talrijke wanbetalingen in zoover heeft verbeterd, dat dsardoor zijn tekort is verminderd, dat hij met eerbiedigen aandrang smeekt hem ook eene tegemoetkoming te willen verleenen over het tijdvak waarvoor hem nog geene schadevergoe ding werd verstrekt, dat hij ook eene gespecificeerde rekening der hem niet uitbetaalde gelden van doorvaart voor de waterschuiten heeft, over welke zaak hij meermalen zijn beklag bij den Edel-achtbaren Heer Burgemeester van Leiden heeft in gebracht, terwijl hem is beloofd, dat deze zaak zou worden onderzocht, zoodat hij nu nederig verzoekt, deze aangelegenheid tot een voor hem ge- wenscht einde te brengen dat hij alsnu beleefdelijk verzoekt hem met een gunstig antwoord op zijne voormelde verzoeken wel te willen begunstigen, zullende hij zich daarna spoedig omtrent het gedaan voorstel ter ontruiming van de tol verklaren. Hetwelk doende B. Bongers. Naar het ons voorkomt bestaan er alleszins termen om aan adressant eene schadevergoeding ook over het jaar 1874 te verleenen, op grond van het besluit van 5 Februari jl. waarhij in overeenstemming met de voordracht van ons College en de Commissie van Financiën is besloten, aan den pachter van de opbrengst der tolgelden aan den Rijnsburgervliet eene tegemoet koming uit de gemeentekas te verleenen van f1200, wegens door hem gedurende de jaren 1870, 1871, 1872 en 1873 geleden schade. De Raad werd tot dit besluit geleid uit overweging dat eene vergoeding van ƒ300 per jaar billijk moest worden geacht, met het oog op de vele moeielijkheden bij de inning ondervonden. Mocht uwe vergadering alzoo kunnen goedvinden het nieuwe tarief met 1 Juli e. k. in werking te doen treden en de verpachting met ingang van dat tijdstip te doen plaats hebbendan zoude aan den tegenwoordigen pachter in overeenstemming met het bovenaangehaald besluit over bet eerste halfjaar 1874 eene tegemoetkoming kunnen worden verleend van ƒ150, waartoe wij de vrijheid nemen te adviseeren. De bewering overigens van adressant dat voor de waterschuiten der ge meente geen tolgeld is betaald is overeenkomstig de waarheid en dit feit is dan ook reeds, voor zooveel noodig, in aanmerking genomen bij de behan deling van het verzoek om schadevergoeding. Bovendien is in art. 4 der bestaande voorwaarden van verpachting aan het Gemeentebestuur de bevoegd heid toegekend om uithoofde van bijzondere redenen gedurende den loopenden pachttijd de vrijstellingen uit te breiden of daarin eenige veranderingen te brengenzcodat de niet-bctaling van tolgeld voor de waterschuiten in geen geval tot rechtmatige klachten kan aanleiding geven. Wij bicden tevens hierbij ter vaststelling aan de gewijzigde voorwaarden, waar naar de verpachting overeenkomstig het nieuwe tarief zal moeten geschieden. In de vrijstellingen vermeld in art. 3 der bestaande voorwaaarden hebben wij gemeend eenige wijziging te moeten brengen. Vooreerst is daarin opge nomen de bepaling dat de tijdens de verpachting bekende veerschuiten op Geregelde tijden tusschen Leiden en Haarlem varende, benevens de jagers dier veerschuiten en hunne paarden van de betaling der tolgelden zijn vrij gesteld. Vermits de zoogenaamde veerschippers niet meer van gemeentewege worden aangesteldzal deze vrijstelling gevoegelijk kunnen vervallente meer nu het tarief belangrijk is verlaagd en voor de passagiers niet meer zal worden betaald. Intusschen schijnt het billijk, die schippers varende tusschen Leiden en Haarlem, welke reeds op 1 Januari 1870 het tijdstip waarop het tegenwoordig contract van verpachting in werking is getreden vrijdom genoten, in dat genot te handhavenzoodat wordt voorgesteld de bedoelde bepaling te lezen als volgtlitt. d. de schuitenjagers en paarden van die schippers varende op geregelde tijden tusschen Leiden en Haarlem, welke als zoodanig op 1 Januari 1870 in functie waren. Vervolgens is het, ook in verband met bet boven opgemerkte aangaande de waterschuiten, wenschelijk dat onder de vrijstellingen worden opgenomen de vaartuigen der gemeententen einde eventueele moeielijkheden te voorkomen. Wij stellen uwe vergadering alsnu voor: 2°. de sub 1°. vermelde tegemoetkoming te voldoen uit den post Hoofd stuk X, art. 9, volgn. 152, kosten van gemeenschappelijke zaken enz., der begrooting van bet loopend jaar; 3°. voor het geval de adressant bereid is om met ingang van voormeld tijdstip van de pacht te worden onthevenons college te machtigen om tot eene openbare verpachting van de opbrengst der tolgelden over te gaan over eenkomstig de voorwaarden van verpachtingwelke in de leeskamer ter inzage van de leden zijn nedergelegdvoor den tijd van twee jaren en tien maanden ingaande 1 Juli 1874 en mitsdien zullende eindigen uit. April 1877. Aangezien de pachter herhaaldelijk heeft verzocht van de pacht te worden ontslagenop grond dat de verschuldigde pachtsom niet in verhouding staat tot de opbrengst der tolgeldenis bet te verwachten dat hij bereid zal wezen om tot eene ontbinding van het contract tegen 1 Juli e. k. over te gaan. Aan den Gemeenteraad. Burgemeester en Wethouders, enz. N°. 109. Leiden, 4 Mei 1874. Bij nevensgevoegd adres verzoekt de firma De Heyder C°. alhier ver gunning tot het doen maken van een put in de Nieuwe Waardstraat langs hare fabriek, ten behoeve der ververij. Wij hebben daarop het advies der Commissie van Fabricage ingewonnen, hetwelk hierbij wordt overgelegd en waarmede wij ons kunnen vereenigen zoodat wij de vrijheid nemen u te raden het verzoek toe te staan onder de voorwaarden door de Commissie bij haar rapport aangegeven. Aan den Gemeenteraad. Burgemeester en Wethoudersenz. Leiden 23 April 1874 Aan den Raad der gemeente Leiden. Geven met verschuldigden eerbied te kennen, De Heyder C0., wonende te Leiden dat zij ten behoeve hunner verwery in de Nieuwe Waardstraat langs hunne fabriek een put wenschen te leggen van ongeveer 4 kub. meters inhoud zooals op inliggend schetsje is aangeduid, dat zij daartoe niet kunnen overgaanzonder uwe vergunning en zich derhalve tot UEd. wendenmet beleefd verzoekde vereischte machtiging daartoe te willen verleenen. 't Welk doende. De Heyder C°. Leiden, 29 April 1874. De Commissie van Fabricage heeft de eer op het request van de firma De Heyder C°. te berichten, dat bij haar geen bezwaar bestaat, tegen de inwilliging van het verzoek, om in de Nieuwe Waardstraat, bij de fabriek een put of waterreservoir te leggen van ongeveer vier kubiek meters inhoud, mits dat geschiedt onder toezicht van den gemeente-architect, en tegen be taling der rechten bepaald bij art. 3, nos. 12, 15, 16 en 17 van het tarief vastgesteld den 5den Maart 1857. Aan H. H. Burgemeester De Commissie van Fabricageenz. en Wethouders. N°. 110. Leiden, 4 Mei 1874. Ter vervulling der betrekking van onderwijzer der 2de klasse aan de openbare lagere school n". 2 voor minvermogenden, opengevallen door het verleend eervol ontslag aan L. P. Haring, bieden wij u bij deze de navol gende voordracht aandoor ons in overleg met den hoofdonderwijzer dier school en den districts-schoolopziener opgemaakt, met verzoek om daaruit de benoeming te doen, als: 1°. Gerrit Brinks te Leiden, 2°. Gerrit Noël te Amsterdam 3°. Aalbert Schouten te Wageningen. De jaarwedde aan deze betrekking verbonden is ƒ600. Aan den Gemeenteraad. Burgemeester en Wethoudersenz. N°. 111. Leiden30 April 1874. Tot dusverre is het huis gelegen achter de commissarishuizing van het Delftsche veer onder de gemeente Zoeterwoude steeds voor den tijd van één jaar verhuurd geworden aan Leonardus Van der Weijden, die onlangs het verlangen heeft te kennen gegeven wederom voor een jaar te worden gecon tinueerd tegen betaling van den tegenwoordigen huurprijs zijnde ƒ50. Wij hebben geen bezwaar tegen de inwilliging van het verzoek en geven uwe vergadering mitsdien in overweging te besluiten tot de onderhandscbe verhuring van voormeld huisje aan Leonardus Van der Weijden voor den tijd van een jaar, ingaande 1 Mei 1874 en zullende eindigen uit. April 1875 voor de som van 50 en onder de bestaande voorwaarden van verhuring. Aan den Gemeenteraad. Burgemeester en Wethouders enz. Te Leiden ter Boekdrukkerij van J. C. DRABBE.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1874 | | pagina 2