N°. 84. Leiden, 9 April 1874. Leiden, 9 April 1874. Onder overlegging van het adres van L. P. Haring, daarbij verzoekende om met 1° Mei e. k. eervol ontslag te bekomen als onderwijzer der 2de klasse aan de openbare lagere school n°. 2 voor minvermogenden nemen wij de vrijheid u, overeenkomstig het daaromtrent ingewonnen advies van den hoofdonderwijzer, te raden den adressant het gevraagd ontslag tegen gemeld tijdstip eervol te verleenen. Aan den^Gemeenteraad. Burgemeester en Wethoudersenz. Aan den Gemeenteraad van Leiden. Edel-Achtbare Heeren! De ondergeteekendeonderwijzer der 2de klasse aan de openbare lagere school n". 2 voor minvermogenden, thans benoemd tot hoofdonderwijzer te Veur, neemt bij deze eerbiediglijk de vrijheid UEd. Achtb. te verzoeken, hem eervol ontslag te verleenen uit zijne betrekking, in te gaan met 1° Mei a. s. 't Welk doende Leiden6 April 1874. UEd. Achtb. dw. dienaar L. P. Haring. Ed.-Achtb. Heer! Ter voldoening aan uw apostille van den Ssten dezern". 771heb ik de eer u te berichtendat er bij mij geen bezwaar bestaat tegen de inwil liging' van het verzoek van den onderwijzer L.. P. Haringweshalve ik den bescheiden raad geef, hem met p°. Mei a. s. eervol uit zijn betrekking te ontslaan. De hoofdonderwijzer der openbare school n°. 2 voor minverm., N. Brouwer. N*. 85. Leiden, 9 April 1874. Ten gevolge van uw besluit van 19 Maart dezes jaars, waarbij bepaald werd dat het onderwijzend personeel aan de openbare school voor meer uit gebreid lager onderwijs der 2de klasse, voor jongens, met een hulponder wijzer zon worden vermeerderd, hebben wij de eer u de navolgende voor dracht aan te biedendoor ons in overleg met den districts-scboolopziener en den hoofdonderwijzer der school opgemaakt, ten einde daaruit door u eene keuze zou kunnen gedaan worden, als: 1°. Cornelis Góedeljee; 2°. Jan Erederik David Blote; 2°. Arnoldus Jacobus Petrus Pruynallen aan de openbare scholen binnen deze gemeente werkzaam. Aan deze betrekking is eene jaarwedde van ƒ450 verbonden. Aan den Gemeenteraad. Burgemeester en Wethouders, enz. N°. 86. 's Gravenhage9 April 1874. De Commissie van adviseurs voor de monumenten van kunst en geschie denis wenscht de aandacht van den gemeenteraad van Leiden te vestigen op de aan hare goedkeuring onderworpen plannen tot wijziging van het terrein der Hoogewoerdspoortvoor zoover deze plannen de slooping dier poort zelve betreffen. De vernieling van dit gebouw, waartoe zoowel uwe Commissie van Fabri cage als het collegie van Burgemeester en Wethouders radenzou een be treurenswaardig feit zijn zoowel in het oog der adviseurs voor de monumen ten van kunst en geschiedenisals in het oog van allendie belang stellen in onze monumenten en die in deze een middel vinden tot versiering onzer steden. De poortgebouwenwelke met zooveel smaak en architectonisch talent in den loop der XVIIe eeuw door onze voorouders gesticht werden, en waartoe de Hoogewoerdspoort behoort, zijn inderdaad met geen ander doel opgericht dan tot verfraaijing der stedenen als een zichtbaar teeken voor de zoo hooggeschatte stedelijke rechten. Men begreep dat een rijzig en slank gebouw aan het einde eener straat geplaatst een schoon en schilderachtig perspektief leverde, dat verre te ver kiezen was boven het eentoonig uitzicht dat men anders op de een of andere weide of op een sloot gehad zou hebben. Ook voor hem die van buiten de stad naderde, dacht men dat het gezicht van die kleine monumenten een aangename voorbode moest zijn van de trotsche gebouwen, die bem in de stad zelve wachtten. Wanneer men nu nagaat dat in de laatste dertig jaren een groot aantal dezer poorten vernield zijn geworden, en dat dit meestal geschied is, onder voorwendsel van aan te breDgen verfraaijingendan is men genoopt er zich over te verwonderen dat de tegenwoordige opvatting van fraaiheid en schoon heid tot eerste resultaat heeft de vernietiging van datgene wat juist werd opgericht in die XVIIe eeuwdie aan de Nederlandsche natie een onsterfe- lijken naam op het gebied der schoone kunsten bezorgd heeft. Waaraan ontleent dan het tegenwoordige geslacht het recht om van ver fraaijing te spreken, terwijl zij den moker in de band neemt, om de monu menten der XVIIe eeuw te sloopen? Te Leiden zijn helaas op onbedachtzame wijze, gelijk in zoovele steden van Nederlandreeds een groot aantal poortgebouwen weggeruimden tenzij men tot beter inzicht kome laat het zich voorzien dat binnen weinige jaren geen enkel dier monumenten meer aanwezig zal zijn. Het is met een diep leedwezen dat de Commissie van adviseurs de slooping der Witte- en der Eijnsburgsche poorten herdenkt, en zij wil thans haar stem verheffen tegen die welke de Hoogewoerdspoort bedreigt. Bestond er voor de slooping der Eijnsburgsche poort een misschien deug delijke reden, namelijk de drukte van het verkeer op dal punt der stad, die reden kan in het onderhavige geval niet voorgewend worden. Overigens sinds meerdere jaren reeds is door het sloopen der buitenpoort en het openen van nieuwe toegangen naar het Plantsoen de circulatie ook aan de zuidzijde van het poortgebouw geheel vrij en onbelemmerd geworden. Thans nu de opruiming van den ouden wal ook aan de noordzijde der poort in het plan van de commissie zelve begrepen iszoodat zoowel onder door als aan beide de zijden der poort toegangen tot de stad verkregen kunnen worden mag er waarlijk niet gesproken worden van eenige belemmering hoegenaamd. Te vergeefs zoekt de Commissie van adviseurs naar een gegronde overwe ging die tot slooping zou kunnen leiden. Uwe Commissie van Fabricage schijnt het zoo vaak gebezigd argument van verfraaijing niet sterk op den voorgrond te willen stellen. Immers terwijl zij in haar rapport van 11 Maart 1874 verklaart dat overtuigend bewezen is dat het door haar gesteund plan een der fraaiste en aangenaamste gedeelten der stad zal doen verrijzen erkent zij eenige regels verder dat er hier geen rede is van verfraaijing. En dit zal gereedelijk beaamd wordenwanneer men bedenkt dat eenige daar te bouwen huizen van 3 tot 6 honderd gulden huur niet veel tot verfraaijing der stad kunnen bijdragen. Uwe Commissie van Fabricage voorziet dat zich stemmen tegen de slooping der poort zullen verheffen en zij grondt de meening dier tegenstanders alleen op de oudheid- of geschiedkundige waarde van het monument. Zij denkt er niet aan dat ook de bouwkundige waarde wel mocht geteld wordenin een tijd waarin men te Leiden zelf getuigen kan hoe smakeloos men juist in het bouwen van poorten al zijn het slechts manegepoorten gewor den is. Ook wordt er niet gedacht aan de waarde die de Hoogewoerdspoort heeft voor het schilderachtig aspect van dat gedeelte uwer gemeente. Zoo er ten minste iets ware aangevoerd tot bestrijding of van het bestaan of van het gewicht der oudheid- en geschiedkundige waarde. Maar wel verre van zulks te doen, bepaalt zich het rapport bij de bewe ring dat het algemeen belang hooger gesteld moet worden. Hoedanig dit algemeen belang is en waarin dat bestaat, wordt niet gezegd. Het alge meen belang wordt eenvoudig zonder eenige toelichting gesteld tegenover de meening van hen die een oudheid- en geschiedkundige waarde in het monument zien: als of dezen ten behoeve van een bijzonder belang ijverden. Of is soms niet de eerbiediging van oude historische gebouwen met evenveel recht een algemeen belang te noemen als hunne slooping? Het rapport uwer Commissie van Fabricage beroept zich eindelijk op de omstandigheid dat de tijd genaderd is, dat gekozen zal moeten worden tusschen slooping en het toestaan van een niet onbelangrijke uitgaaf tot restauratie. Men had mogen verwachten dat bij het stellen der keus ook medegedeeld ware hoe groot die niet onbelangrijke uitgaaf wel kan zijn alleen dan kon de keus met eenigen waarborg van juistheid geschieden. De Commissie van adviseurs wenscht hier met nadruk te wijzen op het noodlottig stelsel hetwelk ten aanzien onzer monumenten maar al te vaak gevolgd wordt. Jaren lang verwaarloost men willens en wetens de oude gebouwen. Men bekommert er zich niet om of de daken en goten in goeden staat onderhouden worden, of de muren en gewelven de noodige kleine reparatiën van dagelijksch onderhoud ontvangen, reparatiën, die wanneer zij tijdig aangebracht worden geen noemenswaardige kosten na zich slepen. In stede daarvan laat men een monument waarvan men misschien de opruiming in stilte wensbht jaren lang onverzorgden wanneer de tijd zijn langzaam maar zeker vernielingswerk zoover heeft voortgezet, dat een herstelling een betrekkelijk groote som in eens moet kostenwordt eenvou dig de slooping van het gebouw voorgesteld. Toch diende men zich af te vragen en de commissie van adviseurs hoopt dat de gemeenteraad van Leiden dit zal tloen vooreerst of de gebrekkige toestand van een gebouw niet behoort geweten te worden aan de zorgeloosheid van die personen, die speciaal belast zijn met het toezicht op en het onderhoud van de geraeentegebouwen. En terwijl die vraag het verledene betreft, behoort men zich voor de toekomst af te vragen, of het verwaarloosd monument verdient dat daaraan eenige kosten van reparatie besteed worden, en zoo ja, of de gemeente in staat is die kosten te dragen. Na het hierboven gezegde, behoeft de Commissie van adviseurs niet meer aan te toonendat in haar oog de Hoogewoerdspoort ongetwijfeld de uitgave van eenige sommen tot herstel en onderhoud verdient; wat de vraag betreft of de gemeente Leiden in staat is die sommen op te brengen, deze kan alleen door u beslist worden. Maar het zou de Commissie van adviseurs zeer verwonderen indien het antwoord op deze vraag niet bevestigend was. Immers het zou ongerijmd zijn te beweeren dat de finantiëele krachten der gemeente niet anders toelaten dan om wanneer een klein monument eenige reparatiën behoeft het eenvoudig te sloopen. Ware dit juist dan zou zoodra b. v. de Fontein op de Vischmarkt voorziening behoeft, ook slechts een wegruiming daarvan geraden moeten worden De Commissie van adviseurs kan niet gelooven dat de gemeenteraad van Leiden blind zal zijn voor het belang dat in het behoud der Hoogewoerds poort gelegen is, en evenmin dat zij de finantiëele middelen niet zou kunnen vinden of willen zoeken, die noodig zijn om dit sierlijk monument voor ondergang te bewaren. De Commissie heeft te meer vertrouwen in de verlichte denkwijze van den gemeenteraad, Omdat zij zich overtuigd houdt dat deze zal willen mede werken tot het doen herleven van de belangstelling in onze oude monumen ten en tot het opwekken van een nieuw leven op het gebied der schoone kunsten. De Eegeering heeft reeds bewijzen gegeven, dat het haar ernst is op dien wég voor te gaan. Deeds is besloten bij het nieuwe gebouw der militaire infirmerie de regelen der schoone bouwkunst in het oog te houden. Ook bij het stichten der nieuwe Akademische gebouwen zal er voor gezorgd worden dat deze uwe gemeente ook uit een architectonisch oogpunt tot sieraad verstrekken. Plannen om de restauratie der Hooglandsche kerk te voltooijen worden aan het onderzoek der Commissie van adviseurs onderworpen. Waar op deze wijze door de Begeering het voorbeeld gegeven wordt van eerbied voor onze fraaie oude monumentenvan belangstelling in de zaak der schoone kunsten, die inderdaad een nationaal belang mogen heeten, hoopt en vertrouwt de Commissie van adviseurs dat ook de Leidsche gemeen teraad onder de eerste zal willen behooren die dat voorbeeld opvolgen. Aan den Gemeenteraad van Leiden. De Voorzitter, Fock, De Secretaris, Victor de Stuers. Te Leiden ter Boekdrukkerij van J. C. DRABBE,

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1874 | | pagina 4