INGEKOMEN STUKKEN ter inzage van de leden nedergelegd. De Voorzitter. Ik geloof, dat de woorden«onmiddellijk toegang ge vende tót de openbare straat" duidelijk genoeg aangeven wat bedoeid wordt en dat dit meer ziet óp hetgeen bijna als de openbare straat is te beschou wen b. v. de stoep. De heer Bdïs. Wanneer men spreekt van plaatsenwelke onmiddellijk toegang geven tot de straat, dan bedoelt men zeker niet de stoep, maar wel dégelijk een deel van het huis zelf. De stoep behoort tot de straat. De Voorzitter. Stoepen zal men wel altijd beschouwen als straat. Maar zooals gij het opvat, zou de bepaling ook zien op winkels, en dat is niet' de bedoeling, want dat zou wellicht te ver gaan. De heer Bijleveld. Ik kan mij niet vereenigen met de opvatting van den Voorzitter. De woorden hebben m. i. een ruime beteekenisen worden niet alleen stoepen, maar ook openstaande winkels, open erven, bedoeld, zoodra althans directe gemeenschap met de openbare straat bestaat. Men ziet menigmaal honden op zulke plaatsen, die dus even gevaarlijk voor het publiek zijn te achten, als die, welke zich op de straat zelve bevinden. Nu ik toch aan het woord ben, mijnheer de Voorzitter, wensch ik met betrek king tot het gesprokene door de heeren Goudsmit en Buys, die eene voor stelling gaven alsof er alleen van het afmaken van dolle honden sprake was, op te merken, dat wij in de voorgestelde artikelen niet alleen met dolle honden te maken hebben. In art. 63, waartegen mijne bedenking gericht is, is nog geen sprake van dolheid. Volgens dat artikel is dooding geoor loofd zelfs van den hond die geheel is sano corpore, wellicht zonder eenige vatbaarheid voor dolheid, alleen als gevolg van het feit, dat hij zioh zonder muilband of muilkorf op straat bevindt. Ik blijf overtuigddat hier sprake is van onteigening. De algemeene beraadslagingen worden hierop gesloten. De aanhef wordt aldus goedgekeurd: «De Baad der gemeente Leiden, besluit: De artt. 63, 64, 65, 66 en 67 dzr Algemeene Politie-verordening van 16 October 1873 worden ingetrokken en vervangen door de navolgende bepalingen" Art. 68. Gedurende den tijd door Burgemeester en Wethouders te be palen, mogen honden niet anders dan gemuilband of, in de plaats van muilband, van muilkorf voorzien, op straat, of op eene plaats van Waar zij onmiddellijk toegang tot de straat hebben gelaten worden. De eigenaar, of degeert die door dezen met de zorg voor zijn hond is belast, is voor de nakoming van deze bepaling aansprakelijk. Honden welke, gedurende den door Burgemeester eh Wethouders bepaalden tijd, zonder muilband of muilkorf op straat gevonden worden, moeten door of van wege de politie opgevangen of, als die opvanging te moeilijk is, afgemaakt worden. Alle opgevangen honden worden afgezonderd en gedurende 4 dagen be waard, ter beschikking van den eigenaar. Na dien tèrmij n moeten zij worden afgemaakt. De heer DercKsen. Ik wenschte alleen té vragenof het Woord «muil band" reeds voldoende aanduidt eene söort van voorwerp, Waardoor de moge lijkheid van bijten den hond ontnomen wordt. Ik meen Wel eens gezien te hebbendat zoodanige muilband gedragen werdmaar ér niettemin toot de voorbijgangers gevaar bestond van te kunnen worden gebetenomdat de tanden toch in hunne bewegingen volkomen vrij waren. Zoli men dus niet liever het dragèd van muilkorven dienen Voor té schrijven? De Voorzitter. Er zijn hondendie de muilkorven volstrekt niet kunnen verdragen. Alles zal hier echter afhangen van de uitvoering. Ik heb de commissarissen van politie last gegeven te doen toezien, dat werkelijk muilbanden worden gedragen. Wat door u bedoeld wordt is een hoofdstel, zoodat dit den naam van muilband niet verdient. De heer Dercksen. Dan zal men de zaak aan de praktijk moeten over laten. De heer Buys. Ik zou nu wel willen voorstellen om de woordendie de Voorzitter zoo straks wilde inlasschenniet in de verordening op te nemen. Dat voorstel wordt niet ondersteund. Het artikel wordt goedgekeurd met 15 tegen 3 stemmen. Tegên stemden: de heeren Bijleveld, Buys en Verster. Art. 64. Door of van wege de politie worden terstond afgemaakt alle honden of andere dierendie verschijnselen van dolheid vertoonen of die gebeten zijn door een dier waaraan zoodanige verschijnselen zijn waar genomen. Wordt goedgekeurd met 17 stemmen tegen 1, die van den heer Verster. Art. 65. De houder van een dier, dat vermoed wordt dol te zijn of dat door een dol dier is gebeten, is in de gevallen, waarin niet reeds door de wet aangifte aan den Burgemeester mocht worden gevorderd, verplicht daar van terstond kennis te geven aan het bureau van politie en het dier op de eerste aanmaning van wege de politie aan deze af te geven. Wordt met algemeene stemmen goedgekeurd. Art. 66. De beambten der politie heljben de bevoegdheid om ter hand having van de bepalingen der beide voorgaande artikelenmet inachtneming van de voorschriften der wet van den 31 Augustus 1853 (Staatsblad n°. 83), de woningen der ingezetenen ten allen tijde binnen te treden. De heer Bijleveld. Ik geloof dat dit artikel zal moeten worden aange vuld ten gevolge van de in art. 63 ingelaschte zinsnede. De toegang moet ook voor het daar bedoelde geval worden verleend. De Voorzitter. Ik wil die bijvoeging gaarne overnemen, en stel dus voor het artikel alzoo aan te vullen. Met de bedoelde bijvoeging wordt het artikel met algemeene stemmen goedgekeurd. Art. 67. Overtreding van eenige bepaling van de artt. 63 en 65 wordt gestraft met eene boete van één tot vijf en twintig gulden en gevangenis van één tot drie dagen, te zamen of afzonderlijk. Tevens wordt den Raad voorgesteld, krachtens art. 171 der gemeentewet te besluiten tot het doen afkondigen dier Verordening onmiddellijk nadat zij is vastgesteld. De heer Goudsmit. Dé heer Bijleveld zal misschien het best in staat zijn door zijne ervaring daaromtrent inlichting te geven. Maar ik zou anders willen vragen, öf die straf wel streng genoeg is. Het gevaar, waaraan men véelal blootgesteld iskan zeer groot zijn. Ik zou dus willen vragen, of niet absoluut gevangenisstraf noodig ware. De heer Bijleveld. Ik ben het wel eens met den geachten spreker dat gestrengheid hier wenschelijk ismaar men loopt allicht gevaar van door te groote gestrengheid in sommige gevallen onbillijk en hard te zijn. De overtreding van art. 63 b. v. kan het gevolg zijn van een zeer geringe culpadat ook in dat geval gevangenisstraf zou moeten worden opgelegd schijnt wat draconisch en niet raadzaam. De Commissie achtte het voor zichtiger in deze veel aan het oordeel van den rechter te moeten overlaten die in elk geval wel zal letten op het bestaan van meerdere of mindere culpa of wellicht van opzet, en daarnaar zijne uitspraak inrichten. De heer Goudsmit. Dan kan ik mij er mede vereenigen. ^Maar de laatste alinea kan toch niet een deel uitmaken van het besluit. Het begin toch luidt: «De Raad besluit," en nu wordt hier door de Commissie voor gesteld. De Voorzitter. Méh zou dan eenvoudig dienen te lezenafgekondigd. De heet Goudsmit. Ik zou stellen«werkt de verordening onmiddellijk." De Voorzitter. Dan hebt gij nog drie dagen. De heer Goudsmit. Het best ware de woorden van art. 171 der ge meentewet over te nemen. De heer Bijleveld. Volgens art. 171 der gemeentewet kan de Raad besluiten eene verordening af te kondigen, onmiddellijk nadat zij is vast gesteld. Maar dan zal er toch eerst, volgens art. 174, een termijn van drie dagen moeten verloopeneer de verordening in werking treedttenzij een andere dag bepaald worde. Wil men dus, dat zij terstond van kracht zal zijn, zoo zal zulks m. i. uitdrukkelijk moeten worden bepaald. De VoorzitTèR. Ik gêef dan in overweging te lezen«Deze verordening treedt in werking onmiddellijk na hare afkondiging." De heer Goudsmit. Ik stel voor te lezen: «treedt onmiddellijk na hare afkondiging in werking.*' De heer Van Outeren. Dan zal krachtens art. 171 der gemeentewet niet alleen moeten worden melding gemaakt vart onmiddellijke afkondiging, maar ook tot de bepaling van het tijdstip der in werking treding na die afkondiging moeten worden besloten, volgens art. 174. De Voorzitter. Men zou dan kunnen lezen: «Krachtens artt. 171 en 174 der gemeentewet zal deze verordening, met uitzondering van art. 66, onmiddellijk worden afgekondigd en in werking treden." De heer Goudsmit. Eenvoudiger ware: Zij verbindt onmiddellijk na de afkondiging." Dat is de uitdrukkingdie ook in de gemeentewet voorkomt. De Voorzitter. Dus: «krachtens artt. 171 en 174" enz., en dan: «Zij verbindt dadelijk na hare afkondiging." De heer Goudsmit. Voor dat woord «dadelijk" wenschte ik liever te hebben gebezigd «onmiddellijk". De Voorzitter. Dan zou dat woord «onmiddellijk" tweemaal Vóórkomen. De heer Goudsmit. Dat kan dan niet anders. Maar «dadelijk*' drukt niet hetzelfde denkbeeld uit als «onmiddellijk". De Voorzitter. Men kan dan hier het woord «terstond" gebruiken. De heer Le Poole. Ik deel geheel de opmerking van den heer Goudsmit. Het besluit van onmiddellijke afkondiging mag geen deel uitmaken van art. 67 waarvan het in de concept-verordening allen schijn heeft. Mag het niet in den considerans dezer wet vermeld worden, of zoo daar niet, dan meer in het begin of liever in den aanhef van dit raadsbesluit? Het valt daar terstond in het oog, terwijl het anders misschien wordt overgeslagen door den ongeduldigen lezer. De heer Van Outeren. Het moet een bepaald besluit Zijn; en als die bepaling slechts voorkomt in den considerans, tot het nemen van hét be sluit, maakt zij geen deel van dit laatste uit. In hoofdelijke omvrage gebracht zijnde, wordt het artikel, zóó als hét laatstelijk door den Voorzittèr is geformuleerd inet algemeene stemmen goedgekeurd. De Voorzitter. Nu zal aan de Gedep. Staten kennis worden gegeven dat de verordening onmiddellijk na die afkondiging in werking treedt. De heer Goudsmit. Ik wenschte nog eene praktische vraag te doen, mijnheer de Voorzitter. Die wijze van afkondiging is wel bij de gemeen tewet voorgeschreven. Maar ik zou willen vragenof niet bovendien een ander middel wenschelijk ware om de kleine burgerij met de verordening bekend te maken, b. v. door een omroeper. De Voorzitter. Aan het denkbeeld van den heer Goudsmit zal gevolg worden gegeven. De gewijzigde ontwerp-verordeningalsnu in haar geheel in hoofdelijke omvrage gebragt zijnde, wordt met 16 tegen 2 stemmen aangenomen. Tegen steraden de heerenBijleveld en Verster. Niets meer aan de orde van den dag zijndewordt de vergadering gesloten. N°. 83. De Commissie van Financiën heeft geene bedenkingen tegen het voorstel van Burgemeester en Wethouders om tegen de in hun rapport vermelde recognitie aan den heer H. Veef kind Hz. den gevraagden grond af te staan. Zij raadt u dus dienovereenkomstig te besluiten. Aan den Gemeenteraad. De Oommissie van Financiën, enz.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1874 | | pagina 3