nieuwe reglement ingevoerd, dan behoort het fungëerend bestuur van zelf af te treden en plaats te maken voor een ander, naar de voorschriften van het nieuwe reglement gekozen. Immers volgens die voorschriften kunnen de Commissarissen van de Bank ook buiten den Raad gekozen worden. De heer Dercksen. Ik geloof, dat de discussie, door den heerEigeman uitgelokt, over deze zaak zeer praematuur is, want het is aan den Raad toch verbleven om de geschikte personen te benoemen als interimaire com missie en later als definitieve commissarissen. De Voorzitter, Ik stel voor tot de benoeming over te gaan eeher commissie bestaande uit drie ledenen voorts aan die commissie öp te dragenin de eerste plaatsde overname der administratie van de tegen woordige regenten en, in de tweede plaats, eene nieuwe regeling van de inrichting der Bank van Leening voor te bereiden. De heer Van Outeren. Dus zal hare taak zijn voorbereiding en aan vankelijk beheer? De Voorzitter. Jabeheer voor hen die nn aftredenen tevens tot voor bereiding der nieuwe regeling. Het voorstel, zooais het laatstelijk is geformuleerd, wordt Vervólgens in hoofdelijke ómvrage gebracht ert met algemeene stemmen aartgenomefi. Tot de benoetning overgegaan zijnde, wordt alé eefste lid der commissie met 11 Stemmen benoemd de heer Buys; zijnde öp de heéren Veéfkinden Oóek elk 1 Stem uitgebracht. Be Voorzitter. Mag ik vragen of de heer ËuyS genegen is die taak op zich tè nemen P De heer Boys. Nu ik eenmaal tot de voorbereiding van het nieuwe reglement heb medegewerkt, acht ik mij niet gerechtigdmijnheer de Voor zitter, om de vereerende taak af te wijzen, welke mij nu wordt opgedragen, om dat reglement ook te helpen invoeren. Ik ben dus bereid die interimaire taak op mij te nemen. Tot tweede lid wordt met 18 stemmen benoemd de heer Cock; zijnde 1 stem uitgebracht op den heer Bijleveld. Tot derde lid wordt met 18 stemmen benoemd de heer Bijleveld; zijnde 1 briefje in blanco gelaten. De Voorzitter, Mag ik vragen of de heer Bijleveld mede genegen is die betrekking te aanvaarden? De heer Bijleveld. Ook ik acht mij Verplicht dé eerVoIle benoeming aaö te nemendaar ik reeds voor de zaak werkzaam waS. De Voorzitter. Be vergadering zal zeker met génöegen vernomen hebben, dat de beide heeren bereid zijn die taak dp zich tc nëtóen. Ik stel alsnu voor dat die commissie in overleg zal treden tüet dé tegenwoordige commissarissen van de Bank van Leeningwanneer hare leden hunne betrek king zullen aanvaarden. Kan de vergadering zich daarmede vereenigen P Dienovereenkomstig wordt besloten. IH. Bènbeming van Cen Stads-geneesheer. (Zie Handd. 18, n°> Ï6.) Bij eene eerste stemming Worden uitgebracht op Dr. A. Van Iperen 8 Dr. H. B. P. Kortmaan 6Dr. A. Van Rhijn 6 stemmen. Bij eene tweede, geheel vrije, stemming worden uitgebracht op Dr. Van Iperen 9Dr. Kortmann 7 en Dr. Van Rhijn 3 stemmen. Bij eene derde stemming, tussehen de beide eersten, wordt met II stem men benoemd de heer Dr. A. Van Iperenzijnde 8 stemmen uitgebracht op den heer Kortmann. IV. Benoeming van een onderwijzer der 2de klasse aan de school n°. 1 voor minvermogenden. (Zie Handd. 18, n°. 79.) Met 16 stemmen wordt benoemd J. J. Van Tertholen, zijnde 1 stem uitgebracht op P. Boezaardtterwijl 2 briefjes in blanco waren gelaten. V. Verzoek van J. C. De Munck, om vrijstelling Van de betaling van gabelgeld aan de Delfteche trekvaart. (Zie Handd. 17, n°. 72, en 18, n°. 81.) De conclusie van de ongunstige rapporten van Burgemeester en Wethouders en de Commissie van Financiën wordt, zonder beraadslagingmet algemeene stemmen aangenomen. VI. Verzoek van A. P. M. Van Oördt, ter bekoming in eigendom van grond buiten de voormalige Wittepoort. (Zie Handd. 17, n°. 78, en 18, n°. 81.) De ongunstige conclusiën alsvoren worden op gelijke wijze aangenomen. VII. Verzoek van de vereeniging «Bouwkunst en Vriendschap", betrek kelijk de aanwijzing van bouwterrein. (Zie Handd, 17, a°. 74.) De heer Goddsmit. Een enkel woord, mijnheer de Voorzitter. Is die vereeniging eene erkendeP Ik voor mij heb nooit van haar gehoord. Ik zou niets tegen de zaak zelve hebben, maar kunnen wij vooralsnog op dat verzoek beschikken? Ik ben daarom niet voor eene afwijzing van het ver zoek- maar ik geloof, dat eerst zal dienen te worden onderzocht en bewezen, dat die vereeniging eene erkende is. De Voorzitter. Ik geef in overweging, deze zaak alsnog aan te houden tot eene volgende vergadering, ten einde dit punt nader te onderzoeken. Dienovereenkomstig wordt besloten. VIII. Verzoek van M. H. Fonteinom eene stoep met palen te plaatsen aan den Nieuwen Rijn. (Zie Handd. 18, n°. 77.) De conclusie van het gunstig rapport van Burgemeester en Wethouders wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen. IX. Suppletoire staat van begrooting, dienst 1878, van het Werkhuis. (Zie Handd. 18, n°. 78.) De conclusie van het gunstig rapport der Commissie van Financiën wordt, zonder beraadslagingmet algemeene stemmen aangenomen. X. Verzoek van H. Veefkind, ter bekoming in gebruik van grond nabij de Langegracht, (Zie Handd. 18; n°. 82, en 19 n°. 83.) De Voorzitter» De Gommissie vaa Financiën heeft geene bedenkingen tegen het voorstel van Burgemeester en Wethouders, om op de in het rap port gestelde recognitie den grond aan den heer Veefkind af te staan. De heer Stoffels. De Commissie van Fabricage heeft, als zoodanig, geene reden kunnen vinden ont die recognitie zooveel hooger te stellen dan in vroeger jaren, en aan alle bezitters op den Vestwal zijn vroeger gronden op lagere recognitie uitgegeven, Ik zeg dat niet om het rapport der Com missie van Financiën veranderd te zien maar om te doen uitkomen waatotïi de Commissie van Fabricage dien afstand voorstaat onder door haar bepaalde recognitiën. De conclusie van het gunstig rapport van Burgemeester en Wethouders wordt hierop in hoofdelijke omvrage gebracht en met 16 tegen 2 stemmen aangenomen; hebbende de heer Veefkind zich van het medestemmen over deze zaak onthouden. Tegen stemdende heeren Stoffels én Verster. De heer Wttewaall verlaat de vergadering. XT. Voorstel tot wijziging van de artt. 63, 64, 65, 66 en 67 der alge meene politie-verordening. De VooKZlïïfcR. De veroïdeöing, die de Commissie Voor de strafver ordeningen de eer heeft voor te leggërien die van spöëdeischenden aard is, zonde zij zeer gaarne nog in deze vergadering behandeld zie». Verlangt ook iemand het woord over de algemeene strekking van het voorstel? De heer Bijleveld. Ik wenseh te doeti opmerked, dat, hoewel mijn naam voorkomt onder de leden dér Commissie tot herziening der strafver ordeningen en tan die Commissie het voorstel is uitgegaanik mij niet geheel met alles kan vereenigen wat door de Commissie is voorgesteld. Ik zal dat niet in het breede motiveerenmaar alleen aanstippentegen Welk gedeelte van het voorstel bij mij bezwaar bestaat. Het is datgene wat be trekkelijk afmaking van overeenkomstig art. 63 opgevangen of op te vangen honden wordt voorgesteld. Het komt mij voor, dat de Raad Diet bevoegd is zoodanige bepalingen te maken. Het is zeker eene quaestie, die niet nieuw en die reeds meermalen besproken is; ik zal mij daarom bij deze korte vermelding van mijn bezwaar bepalen, dat bij de behandeling der laatst vastgestelde algemeene politieverordening reeds door mij werd ont wikkeld. De heer Van Outeren. De heer Bijleveld is zich geheel gelijk gebleven bij hetgeen hij tijdens de laatste behandeling der politie-verordening over dit onderwerp gesproken heeft. Het is volkomen juist, dat dit geacht lid onzer Commissie voor de strafverordeningen, vóór enkele dagen, gelijk be zwaar gemaakt heeft, toen wij dit ontwerp van wijzigingen aan deze verga dering hebben voorgesteld. Maar ik wensehdat de Raad zich ook gelijk zal blijven en zal vasthouden aan hetgeen verleden jaar en meermalen vroeger is aangenomen. De bepaling van het afmaken van honden is laatstelijk met zeer gróote meerderheid van stemmen gemaaktik meendat er slechts 3 leden tegen waren. Ik vertrouw, dat hetzelfde ook nu zal plaats hebben, uit overwegingdat voor deze gemeente en op dit oogenblik de aanleiding daartoe is van tamelijk dringenden aard. Ons doel was de bestaande veror dening omtrent bet toezicht op de honden te verscherpenmaarals Da de maatregel der afmaking van honden moest wegvallenzouden wij ten slotte er toe gekomen zijn de verordening aanmerkelijk te verzwakken. De Voorzitter. Ik moet erkennen, dat het mij aangenaam zou zijn, indien die bepalingen konden behouden blijven. Met de uitvoering belast, zie ik er de moeielijkheid van intot handhaving der goede_ orde op dat punt acht ik werkelijk zoodanige bepalingen onvermijdelijk. Namens de Commissie moet ik nog eene nadere wijziging voorstellen, die wenschelijk geoordeeld is, namelijk om in art. 63, achter de woorden »op straat", te lezen: «of op eene plaats, van waar zij onmiddellijk toegang tot de straat hebben". Ook in art. 67 is eene drukfout ingeslopen. Daarin staat: «Overtreding van eenige bepaling van de artt. 6364 en 65 wordt gestraft met" enz. Daaruit zullen de woorden «art. 64" moeten vervalleD. Ook aan het einde van het besluit zal achter de woorden«dier verordening" moeten worden gelezen: «met uitzondering van art. 66 want volgens de wet van 31 Aug. 1853, Stbl. n°. 83, mag eene verordening niet onmiddellijk worden afgekon digd, waarin eene zoodanige bepaling voorkomt. Ik open thans de alge meene beraadslagingen over deze concept-verordening. De heer Goudsmit. Een enkel woord over de bedenking van den beer Bijleveld. Ik voor mij heb altijd geloofd, dat hier geene quaestie is van onteigening, maar eenvoudig van een maatregel van politie, die niets met onteigening gemeens heeft. Evenwel de Hooge Raad heeft daaromtrent anders beslistmaar ik wil in dat ééne arrest niet berusten. In elk gevalbij het aantal dolle hondendat zich thans hier voordoetis het zaak dat wij nu maar voorshands afmaken; komt men dan daartegen op, welnu, dan hebben wij inmiddels ons doel bereikt. Intusschen is er nog alleen sprake van één arrest vafi den Hoogen Raadterwijl de geleerden het over deze quaestie nog lang niet eens zijn. Laat ons derhalve nog andere arresten afwachtenvóór en aleer de Raad de zaak opgeeft. De heer Buys. Ik ben het geheel eens met het aangevoerde door den heer Goudsmit. Ook naar mijne overtuiging is het dooden van verdachte honden een politie-maatregel, niet onderworpen aan het grondwettig voorschrift omtrent de onteigening. In weerwil van het arrest van den Hoogen Raad zou ik er dus voor zijn, dat wij aan het eenmaal aangenomen principe vasthielden. Maar ik heb eenig bezwaar tegen hetgeen nu dóot u wordt voorgesteld, om namelijk te eischen dat de honden gemuilband moeten Zijn niet alleen op den publieken wegmaar ook in die deelen der huizen welke onmiddellijk toegang geven tot de straat. Het komt mij voor, dat wij zoodoende de vrijheid van het huis meer beperken dan oorbaar is.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1874 | | pagina 2