I afscheiding der laagste klassen ook op zich zelf aanbevelingswaard was. Thans, na drie jaar, nu het cijfer der leerlingen op de twee scholen, dat in 1871 ongeveer 450 bedroeg, tot 630 is gestegen, moet mijn advies anders luiden en dat om de volgende redenen: Het getal leerlingen voor de voorbereidende school bestemdis nu reeds zeer groot en zal, ah wat te verwachten is, het cijfer klimmende blijft, te groot worden voor het nauwlettend toezicht van éénen hoofdonderwijzer. De klassen zullen op alle drie scholen zoo sterk zijn, dat men ze zal moeten splitsen en aanhoudend nieuw hulppersoneel aanstellen. Eindelijk, wat het voornaamste is, tegen de afzondering der laagste klassen bestaat een paedagogisch bezwaar, dat wellicht blijken zal niet onover komelijk te zijndoch waaromtrent geen volstrekte zekerheid bestaat. Volgens het plan van 1871 zou, bij onverhoopte mislukking der proef, alles spoedig weder te herstellen zijn geweest, thans zou men eenetusschen- school van zoodanigen omvang stichtendat aan de opening eener vierde school in geen jaren zou kunnen gedacht worden. Op grond hiervan heb ik de eer u in overweging te geven aan den gemeenteraad de volgende voorstellen te doen: In art. 2 der verordening van 25 April 1872 (Gemeentebl. n°. 7) onder letter c te lezen: vier: twee voor jongens en twee voor meisjes; dientengevolge art. 3 der verordening van 4 Mei 1872 (Gemeentebl. n°. 8) aldus te wijzigen op de jongensscholen der 2e klasse wordt de hoofdonderwijzer bijgestaan door minstens: één onderwijzer jder eerste klasse met acten voor de Fansche taal en de wiskunde; twee onderwijzers der tweede klasse, van welke één met acten voor de Fransche taal en de wiskunde; vijf hulponderwijzers, van welke drie met acte voor de Fransche taal; voorts door hoogstens zes kweekelingen. Op de meisjesschool der 2e klasse wordt de hoofdonderwijzeres bijgestaan door minstens: één onderwijzeres der eerste klasse met acte voor de Fransche taal twee onderwijzeressen der tweede klasse, van welke één met acte voor de Fransche taal; vijf hulponderwijzeressen, van welke drie met acte voor de Fransche taal voorts door hoogstens zes kweekelingen en eindelijk in art. 3 van de verordening van 4 Mei 1872 (Gemeentebl. n°. 12) de alinea over den hoofdonderwijzer van de voorbereidende school te laten vervallen. Behalve het bovengenoemde kan tot aanbeveling van het voorstel strekken dut elk der vier scholen van kleinen omvang (hoogstens 200 leerlingen) zal zijn en men daarvoor gemakkelijk lokalen zal kunnen inrichten. Verder dat de jongensschool le kl. naar het lokaal der meisjesschool 2e kl. zou kunnen worden overgebracht, zonder dat dit behoefde veranderd te worden, en eveneens het lokaal op de Aalmarkt voor eene der twee meisjesscholen terstond geschikt zou zijn. Eindelijk dat, daar de stad voor de twee dubbel tallen van scholen in twee helften zal verdeeld zijn, men aan de plaats minder gebonden ismits maar de. twee scholen van dezelfde soort ver genoeg van elkander verwijderd zijn. Ten slotte neem ik de vrijheid u ernstig te wijzen op het groote pericu- lum in mora, dat hier bestaat. Aan Heeren Burgemeester en De Schoolopziener in het 3e district Wethouders van Leiden. van Zuid-Holland, M. J. De Goeje. Leiden, 28 Maart 1874. In antwoord op uwe missive van den 24en Maart 11. n°. 270 hebben wij de eer, met terugzending der stukken, u te doen toekomen ons advies over uwe voordrachten aan den Gemeenteraadbetrekkelijk de inrichting van de achterbeneden localen van het voormalig Nosocomium tot tusschenschool en over het voorstel van den districts-schoolopziener, om in plaats van eene tusschenschool twee nieuwe scholen voor uitgebreid lager onderwijs der 2de klasse op te richten eene voor jongens en eene voor meisjes. Met de meening van den Schoolopzienerdat er thans gewichtige bezwa ren bestaan tegen de stichting eener tusschenschool, kunnen wij ons volko men vereenigen. Ook wij achten het wenschelijk, dat in plaats van eene tusschenschool twee nieuwe scholen voor uitgebreid lager onderwijs der 2de klasse worden opgericht. De plaatsing dezer twee nieuwe scholen in het voormalig Nosocomium moeten wij evenwel ernstig ontraden. Keeds bij onze missive van 20 Jauuari 1872 deelden wij u als bezwaar mede tegen de oprichting in het Nosocomium van eene tusschenschool, be stemd voor kinderen van 6—9 jaar, de ligging van dat gebouw in de on middellijke nabijheid van eene zeer onfatsoenlijke buurt. Ihans, nu wordt voorgesteld in dat gebouw scholen te plaatsenbestemd voor kinderen van 914 jaar, is dat bezwaar nog veel grooter geworden. Maar daarbij is de localiteit van het voormalig Nosocomium, met het oog op ruimte, licht en lucht, eerste vereischten voor een goed schoollocaal zeer onvoldoende en dit bezwaar geldt in dubbele mate, wanneer men de beide nieuwe scholen in dat gebouw vestigt. üe oprichting van één nieuw schoolgebouw achten wij dus in ieder geval noodzakelijk. Alleen met het oog op de finantieele bezwaren die aan de oprichting van twee geheel nieuwe schoolgebouwen verbonden zijnkunnen wij er ons des noods mede vereenigen, dat voor de plaatsing van de tweede school tijdelijk bestemd worden eenige localen van het voormalig Nosocomiumterwijl wij in overweging geven daarvoor aan te wijzen de localen thans bij de Maat schappij van Weldadigheid in gebruik, welke naar onze meening verre de voorkeur verdienen boven de localen door uw College voorgesteld. Wij achten het in dat geval wenschelijk, dat de jongensschool in die localen van het Nosocomium worde gevestigd, daar voor eene meisjesschool ons bezwaar tegen de ongunstige buurt, waarin het Nosocomium gelegen is, veel zwaarder weegt. Namens de Plaatselijke Schoolcommissie, F. Was, Secretaris. Aan Heeren Burgemeester en -Wethouders van Leiden. N#. 88. Leiden, 13 April 1874. In de raadsvergadering van 18 April 1873 werd, bij de behandeling der voordracht tot verkoop van Inschrijving op het Grootboek ten name van de Vereenigde Gast- en Leprooshuizen, medegedeeld dat onder het kapitaal groot ƒ118.300 nog begrepen was een verband, waarbij 1200 doorloopende schuld onvervreemdbaar was gesteld, welke ƒ1200 doorloopende schuld gelijk stond met een derde van dit bedrag aan werkelijke schuldzoodat van bovengenoemd kapitaal een bedrag van 400 niet kon worden verkocht. In het oude grootboek der 2^ pCt. doorloopende schuld werd namelijk bij eene kapitale som van ƒ1200 op letter L, deel I, fol. 176 het volgende verband gevonden «■Schepenen der stad Haarlem hebben bij uitspraak op het different in cas communicatoir ontstaan tusschen Gerrit Hofland en Pieter Willem Harrevelt, waarvan de extentie in het Memoriaal D, fol. 172 is geregistreerd, deze rentebrief niet alienabel ofte transportabel verklaardalzoo H. E. is gebleken dezelve met fideicommis is bezwaard«Actum ter kamere den 13 Septem ber 1667, present alle de schepenen, pres. Silvium, mij present, (get.) A. Druyvestein." Dit verband is bij het roieren van certificaten en het daarvoor inschrijven van kapitaal in het grootboekop die certificaten aangeteekend en overge nomen. Intusschen is het fideicommis waarvoor de rentebrief niet alienabel ofte transportabel is verklaardgeheel vervallen en moet het verband derhalve als opgeheven worden beschouwdzoodat over het kapitaal kan worden be schikt. Het van de voormalige gasthuizen afkomstig kapitaal is thans inge schreven op het Grootboek onder het hoofd van Inschrijving Leiden (de gemeente) voor de kapitalen afkomstig van de voormalige Ga9t- en Leproos huizen, letter L, deel 19 n°. 5501, en het is wenschelijk dat de bovenbe doelde Inschrijving kan ƒ400, staande onder het hoofd van Inschrijving Leyden (de Vereenigde Gast- en Leprooshuizen te) letter L, deel 10 n°. 2882, worde ingeschreven op het eerstgemeld hoofd van Inschrijving, waar tegen blijkens bekomen inlichtingen van de Directie van het Grootboek geen bezwaar bestaat, wanneer een daartoe strekkend raadsbesluit, goedge keurd door de Gedeputeerde Staten, te dien einde wordt overgelegd. Wij nemen mitsdien de vrijheid aan uwe vergadering ter vaststelling aan te bieden bet volgende concept-besluit; Be Kaad der gemeente Leiden: Gelet op de artt. 137 en 194 litt. c der wet van 29 Juni 1851 (Stbl. n°. 85.) Mede gelet op het raadsbesluit van 2 Augustus 1873, goedgekeurd door de Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland bij beschikking van den 12den Augustus d. a. v. waarbij het beheer over de bezittingen en inkomsten der voormalige administratie der Vereenigde Ga9t- en Leprooshuizen is opgedra gen aan het gemeentebestuur van Leiden; Besluit: het kapitaal groot f 400 ingeschreven op bet Grootboek der Nationale Werkelijke Schuld 2\ percent rentegevende schuld ten name van Leyden (de Vereenigde Gast- en Leproosbuizen te) letter L, deel 10, n°. 2882, wordt van gezegd hoofd van inschrijving afgeschreven en overgebracht op hetzelfde Grootboek onder het hoofd van inschrijving. Leiden (de gemeente) voor de kapitalen afkomstig van de voormalige Gast- en Leprooshuizenletter Ldeel 19n°. 5501. Gedaan enz. Aan den Gemeenteraad. Burgemeester en Wethouders, enz. N". 89. Leiden, 13 April 1874. Het adres van de leden der Vereeniging Bouwkunst en Vriendschap, waarbij aanwijzing van bouwterrein werd verzocht, werd in uwe vergadering van 9 April jl. aangehouden, vermits niet was gehleken dat die Vereeniging als zoodanig was erkend en alzoo in gevolge art. 9 der grondwet bevoegd wa9 om verzoeken aau de openbare machten in te dienen. Wij zijn thans in staat u mede te deelen dat de bedoelde Vereeniging is opgericht in November van het jaar 1838 en alzoo vóór de in werking treding van de wet van 22 April 1855 (Stbl. n°. 32), zoodat eene erkenning door goedkeuring der statuten of reglementen in casu niet wordt vereischt. Al ware bovendien gezegde Vereeniging eerst na de bovenvermelde wet opgericht, zonder als zoodanig te zijn erkend, dan zoude er desniettegenstaande geen bezwaar bestaan op het adres te beschikken, omdat dit niet door de Vereeniging qua talis maar door de leden is ingediend en onderteekendter wijl art. 9 der grondwet aan niet erkende lichamen alleen het recht ontzegt om verzoeken aan de bevoegde macht in te dienendie niet persoonlijk en uit naam van meer zijn onderteekend. Onder referte aan ons advies van 19 Maart jl. geven wij uwe vergadering alsnu in overweging om adressanten, als beschikking op hun adres, te ver wijzen naar het terrein hetwelk eerlang voor het bouwen van woningen be schikbaar zal worden gesteld. Aan den Gemeenteraad. Burgemeester en Wethouders, enz. Te Leiden ter Boekdrukkerij van J. C. DllABBE.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1874 | | pagina 3