HAIDELIÏ&EÏ TAS DEI SHEEHT1BAAD Til LEIDEN. 15. INGEKOMEN STUKKEN ter inzage van de leden nedergelegd, Leiden6 Maart 1874. Bij den hiernevens gevoegden brief van 9 Februari jl., heeft de districts- schoolopziener in overweging gegeven, om met het oog op de vermeerdering van het aantal leerlingen op de meisjesschool der lste klasse, het onderwijzend per soneel aan die inrichting met ééne onderwijzeres der lste klasse aan te vullen en aan deze op te dragen het toezicht op de leerlingen en het on derwijzend personeel in de 6 laagste klassenonder toekenning van eene jaarwedde van f 1000 en van eene toelage van f 500. De Plaatselijke Schoolcommissie daaromtrent door ons gehoord, heeft ons bij missive van 5 Maart jl. te kennen gegeven, dat zij van het voorstel van den schoolopziener met belangstelling heeft kennis genomen en het krachtig wenscht te ondersteunen. Ook wij zijn van oordeel dat de voorgestelde regeling in alle opzichten aanbeveling verdient en voor een geregelden gang van het onderwijs op de bedoelde school dringend wordt gevorderd, terwijl wij het, na de toelichting van den schoolopziener, overbodig achten nader op de aanneming er van aan te dringen. Wij geven uwe vergadering alzoo in overweging om te besluiten dat aan de meisjesschool der lste klasse zal worden aangesteld eene onderwijzeres der lste klasse, met acte voor het geven van onderwijs in twee talen, be doeld onder lett. Jcvan art. 1 der wet op het lager onderwijs, op eene jaarwedde van f 1000, met inbegrip van de toelagen vermeld in art. 2, alinea 6, der Verordening van 4 Mei 1872, bepalende de jaarwedden van de hoofdonderwijzers enz. (Gem.-bl. n°. 9 van dat jaar)en onder toeken ning van eene gratificatie ten bedrage van ƒ500 per jaar, voor het houden van toezicht op het onderwijs in de zes laagste klassen. Het aantal leerlingen op de hier bedoelde school bedraagt thans in de lste afdeeling 56 en in de 2de afdeeling 137, terwijl de schoolgelden over het lste kwartaal van dit jaar hebben opgebracht eene som van f 2547.50. Aan den Gemeenteraad. Burgemeester en Wethouders, enz. Leiden, 9 Februari 1874. Het klimmende getal der leerlingen op de meisjesschool lste klasse, maakt eene wijziging der inrichting van deze school gebiedend noodzakelijk. Men moet van de hoofdonderwijzeres vorderen niet slechts dat zij op den geregelden gang van het onderwijs streng toezie en het hulppersoneel leide en steune, doch dat zij elke leerling kenne, op de hoogte blijve van haar gedrag en vorderingen, nauwkeurig acht geve op de ontwikkeling van haar verstand en karakter, in staat zij de ouders steeds juiste inlichtingen te ge ven. Nu het normale cijfer der leerlingen tot ongeveer tweehonderd geste gen isverdeeld over tien klassenvan welke reeds eene in twee parallel klassen is gesplitst en weldra eene tweede gesplitst zal moeten worden kan aan deze eisclien niet meer voldaan worden. In haar streven om toch te doen wat mogelijk is, overspant zich de hoofdonderwijzeres, en zonder twij fel is daaraan weder hare jongste ongesteldheid te wijtendie baar eenige weken aan de school onttrekt. De eenvoudigste oplossing der moeilijkheid was zeker u voor te stellen, eene tweede meisjesschool lste kl. te stichten, door afscheiding van de laag ste klasse onder eene tweede hoofdonderwijzeres, en zulk eene splitsing zou u zoowel door de hoofdonderwijzeres als door mij stellig worden aangeraden, indien het niet eene voor de gemeente zeer kostbare oplossing was. Ik meen echter eene gevonden te hebben die uit een financieel oogpunt geringe be zwaren oplevert en daarbij belooft evenzeer tot het gewenschte doel te lei den. Ik wensch u namelijk voor te stellen, het onderwijzend personeel te vermeerderen met eene onderwijzeres der eerste klasse en aan deze een deel op te dragen van de werkzaamheden der hoofdonderwijzeres, n. 1. het toe zicht op de leerlingen en het onderwijzend personeel in de zes laagste klas sen. De hoofdonderwijzeres blijft natuurlijk het oppertoezicht over het geheel houden en blijft ook administratief verantwoordelijk voor den gehee- len gang van zaken, doch die nauwlettende zorg, dat nauwkeurige toezicht, dat men van de directrice moet vorderen, heeft zij slechts in de hoogste afdeeling uit te oefenen. En juist hier worden die thans in grootere mate gevorderd dan ooit vroeger, nu ook de hoogere klassen goed bezet zijn, terwijl het bovendien wellicht spoedig noodig zal zijneene elfde klasse aan de thans bestaande toe te voegen. Daarbij is het noodzakelijk dat, bij ontstentenis van een of meer van het onderwijzend personeel in deze klassen, de hoofdonderwijzeres die plaats vervuile, en dan moet zij in de laagste afdeeling voldoende geremplaceerd worden. De bedoelde betrekking zal een post van groot vertrouwen zijn. Het zal echter niet moeilijk valleneene onderwijzeres te vindenaan welke men deze taak met gerustheid zal kunnen opdragenindien de Gemeenteraad kan besluiten deze plaats goed te bezoldigen, en wel door te bepalen, dat haar zal worden toegelegd f 1000 als maximum der bezoldiging van onderwij zeres der eerste klassemet acten voor twee talen, vermeerderd met min stens 500 voor het toezicht op de laagste afdeeling der school. Ik heb derhalve de eer u in overweging te gevenaan den Gemeenteraad daaromtrent de noodige voorstellen te doen. De Schoolopziener in het 3de District Aan Heeren Burgemeester en Wet- van Zuidliolland houders der gemeente Leiden. M. J. De Goeje. 1874. Leiden, 6 Maart 1874. De Commissie van Finantiën kan zich geheel vereenigen met het voor stel van Burgemeester en Wethouders, tot uitbreiding van het hulppersoneel aan de meisjesschool der lste klasse en heeft derhalve geen bezwaar den Gemeenteraad aan te raden dienovereenkomstig te besluiten. Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Finantiën, enz. ■N°- Leiden, 6 Maart 1874. De Commissie van Fabricage heeft bij het hiernevens gevoegd rapport geadviseerd op het adres van den heer G. J. Boelenhoutkooper alhier, ter bekoming in eigendom van gemeentegrond gelegen aan den Vestwal naast de voormalige afgesloten zwemplaats. Vermits bedoeld perceel te eeniger tijd zoude kunnen moeten worden gebezigd voor gemeentelijke doeleinden, zijn wij met de Commissie van oor deel dat bezwaarlijk aan het verzoek gunstig gevolg kan worden gegeven. Intusschen kan het doel door adressant beoogd met name eene gele genheid om te laden en te lossen aan den singel worden bereiktwan neer hem door ons college vergunning wordt verleendingevolge art. 6 der Algemeene Politie-verordening, om openbaren gemeentegrond in te nemen tot het opslaanuitstallenbergen of bewerken van voorwerpentegen be taling van hetgeen volgens het tarief voor dat gebruik wordt gevorderd. Wij geven uwe vergadering alzoo in overweging om aan adressant te kennen^ te geven dat er bezwaar bestaat zijn verzoek in te willigen, doch dat hij wordt gerenvoieerd naar Burgemeester en Wethouders, ter beko ming van eene vergunning als bovenbedoeldonder de dezerzijds te stellen voorwaarden. Aan den Gemeenteraad. Burgemeester en Wethoudersenz. Aan het Edel-Achtbaar bestuur der stad Leiden. Geeft met verschuldigden eerbied te kennen Gerrit Jan Boelen, houtkoo per alhier. Dat hij zijn beroep uitoefent op de stads vest bij de (vroegere) Heeren poort. Dat hij dikwerf belangrijke partijen hout moetende afleveren naar plaat sen buiten deze stad, voortdurend vaartuigen moet beladen of ontlossen in de Vestgracht, waarin ook andere vaartuigen voor de belendende fabrieken moeten laden en lossenwat bij de weinige wijdte van dat vaarwater zeer belemmerend is voor hem en andere belanghebbenden daar belendende. Dat het hem daarom zeer nuttig zou zijn een los- en laadplaats aan den singel te hebben. Dat daarin zou kunnen worden voorzien, wanneer UEd. Achtbare zoudt kunnen goedvinden hem de smalle strook grond aangeduid door de hierbij gaande teekening (het bedoelde) in eigendom af te staan. Dat dit kleine stukje grond voor de gemeente van weinig practische waarde naar zijne bescheidene meening kan zijn. Redenen waarom hij UEd. Achtb. verzoekt hem die grond ter groote van 4 aren en 22 centiaren af te staantegen eenen nader overeen te komen koopprijs. Leiden, 't Welk doende enz., 13 Februari 1874. G. J. Boeeen. Leiden, 18 Februari 1874. Bij zijn adres van 13 dezer verzoekt G. J. Boelenom aan hem in eigendom af te staan eene strook gronds ter grootte van 422 centiaren gelegen aan de voormalige afgesloten zwemplaats op den vestwalbij de voormalige Heerenpoortten einde te worden gebezigd voor los- en laad plaats van houtwerken aan den singel. Hoezeer de verlangde strook voor het oogenblik van geen waarde voor de gemeente te beschouwen is, behoort het tot de mogelijkheden, dat na derhand op het bezit, ter bebouwing als anderzins, prijs zou gesteld worden. De Commissie van Fabricage heeft uit dien hoofde bezwaar tegen den afstand in eigendomdoch niet tegen dien in gebruik tot het aangewezen doel, tot wederopzeggens toe. Tot het nemen van een besluit in dien zin aanradende, heeft zij de eer daarbij als voorwaarden van den afstand voor te stellen 1°. dat er geen afgraving van grond plaats hebbedan strikt voor het doel noodig, ter goedkeuring der Commissie van Fabricage; 2°. dat eene behoorlijke afscheiding met hek- of latwerk wordt gesteld langs den daarachter gelegen gronddie tot bewaarplaats strekt van de gemeente 3°. dat voor het gebruik van den grond, ter grootte van 400 centiaren, wordt betaald het recht, van 3^ cent de centiare, bepaald bij art. 3, N°. 26 van het Tarief, vastgesteld den 5 Maart 1857. Aan H. H. Burgemeester De Commissie van Fabricageenz. en Wethouders. N°. S9. Leiden, 9 Maart 1874. Wij hebben de eer aan uwe vergadering hiernevens over te leggen een rapport van de Commissie van Fabricage betredende de opheffing der stads- kweekerij en de inrichting daarvan tot bouwterreinovereenkomstig de in de leeskamer ter inzage van de leden nedergelegdc schetsteekening. Het plan komt ons voor in alle opzichten aanbevelenswaardig te zijn, te meer nu daardoor zonder noemenswaardige kosten een voor het bouwen van wo ningen geschikt terrein kan worden verkregen en nublijkens het rapport der Commissie, in geval niet tot de met het plan samenhangende demping' 17

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1874 | | pagina 1